Ik ben met u alle dagen (Deel 4)

Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? (Rom. 8: 31-32; vervolg).

We zagen de vorige keer dat de gave van Gods Zoon voor Paulus het ultieme bewijs was dat God alle noodzakelijke dingen voor ‘tijd en eeuwigheid’ wil geven. Als Hij bereid was om zo’n grote gave te doen, het schenken van Zijn enige Zoon…. Ja, dan zal Hij toch ook het ‘minder’ voor dit leven willen geven? Zeker weten! Alle dingen zal Hij schenken.

Van deze hulp en bijstand lezen we ook in het huwelijksformulier. Lees maar eens mee: ‘Overmits den gehuwden gewoonlijk velerhande tegenspoed en kruis vanwege de zonde overkomt; opdat gij (…) in uw harten ook verzekerd zijn moogt van de gewisse hulpe Gods in uw kruis; zo hoort uit het Woord Gods, hoe eerbaar de huwelijke staat is, en dat hij een inzetting Gods is, die Hem behaagt; waarom Hij ook de getrouwden wil zegenen, en hen bijstaan, gelijk Hij beloofd heeft’. En verderop lezen we in dit formulier dat Hij ons wil bijstaan: ‘zelfs wanneer we dat het allerminst verwachten’. Hij zal alles schenken… Nee, niet conform ons wensenlijstje… Maar Hij zal geven wat Zijn kinderen nodig hebben, ‘in duren tijd en hongersnood’. David zong daarvan: ‘Mij zal niets ontbreken…’. En dat kan zelfs in een leeuwenkuil, in een gevangenis, onder een open hemel en aan de beek Krith. ‘Die zal in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zijn wateren zijn gewis’ (Jesaja 33:16). De Heere belooft, en wat Hij belooft, zal Hij ook geven.

Er staat nog iets bij: ‘met Hem’. Hij zal ‘met Hem’ alle dingen schenken. Met en in Christus dus. Gods kinderen zijn mede-erfgenamen van het Koninkrijk van God. In Christus liggen alle geestelijke (en tij-delijke) schatten besloten. De kanttekenaren merken op: ‘namelijk met Christus Jezus, Die de aller-kostelijkste Gave is, in Welke alle schatten der wijsheid en wetenschap verborgen zijn (Kolossen 2:3), zodat degene die Hem heeft, alles heeft wat hem tot zaligheid nodig is’. Je bent een mede-erfgenaam van het heerlijke Koninkrijk van God. En hier op aarde mag je daarvan een voorsmaak genieten. Met Hem…
Wat ontvangen zij dan zoal? Laat ik een aantal zaken noemen. Ze ontvangen vergeving van zonde, mogen de vrede die alle verstand te boven gaat ervaren. Ze beleven de rijke inhoud van Psalm 103: ‘Zo ver het west verwijderd is van ’t oosten, Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, Van ons de schuld en zonden weggedaan’. Zij ontvangen ook de opstanding tot het nieuwe leven. Ze zijn door de wederbarende arbeid van de Heilige Geest een nieuw schepsel geworden. Met Christus begraven in de doop en met Hem opgestaan tot het nieuwe leven. Om gewillig de loopbaan te lopen, om het goede te willen doen, om heilig te willen leven. Dan wordt hun gebed: “wat is Uw wil o Heere?”. Nee, dat is zeker geen gemakkelijk weg. Het is een weg tegen het ‘vlees’ in. Ze ervaren een geestelijke strijd, een voortdurend gevecht tegen satan, wereld en hun ‘oude mens’.

Maar in die strijd gaat Hij moed en levenskracht geven. Hij gaat hen voor op onbegrepen, moeitevolle wegen. Zijn stok en Zijn staf geeft vertroosting aan de schapen. Deze Meester doet nog meer. Hij beschermt hen tegen de vijanden. Hij belooft hen dat niemand, echt niemand!, hen uit Zijn hand zal kunnen rukken. Hun namen zijn gegraveerd in het Vaderhart. Zij liggen begrepen in de doorboorde handen van het Lam. Het waren Jezus’ indringende afscheidswoorden: ‘Ik ben met u alle dagen’. De Heere belooft nóg meer. Zijn goddelijke Vinger wijst naar de toekomst, de eeuwige toekomst, de eeuwige heerlijkheid. De kroon des levens…. Na de strijd is er de kroon die op hen wacht. Er is een schat in de hemel… Dan mag de helm van de geestelijke strijd worden ingeruild voor de zegekroon. En dat alles na een korte verdrukking. ‘(…) En gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens’ (Openbaring 2:10).

Maar de dood dan, roept iemand uit? Dat is toch de laatste vijand? Jawel, maar luister eens goed naar Paulus. Met ware heldenmoed roept hij het uit: ‘Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?’ (1 Korinthe. 15:55). De dood kan niet meer ‘doden’. Nee, de dood is gedood door de dood van Christus. De dood is ‘slechts’ een doorgangshuis tot de eeuwige heerlijkheid. Daar aan de andere kant, wacht de Meester. Hij heeft, zo schrijft Matthew Henry, een zachte doek in Zijn handen… Om daarmee al je tranen af te wissen. Want dáár zullen geen tranen meer zijn… Als je ‘erdoor bent’, ben je eeuwig thuis. En wie thuis is, is veilig, die vindt rust, zielenrust. ‘Daar zullen zij, Gods knechten en hun zaad, zij die Zijn Naam beminnen erf’lijk wonen’. Christus zegt: dan mag je Mij van aangezicht tot aangezicht zien, aanschouwen. De Vader zegt: dan mag je ervaren verzadigd te worden met Mijn goddelijk beeld.  De harte wens: ‘en mij, hiertoe door U bereid, opnemen in Uw heerlijkheid’, gaat dan in vervulling.

Ds. W.A. Zondag

Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft (Deel 3)

‘Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ (Rom. 8: 31-32).

In de vorige aflevering van de kerkbode stonden we stil bij Paulus’ indrukwekkende loflied, zijn zegelied waarin hij ons voorhoudt dat alle dingen moeten medewerken ten goede (Rom. 8: 28). Alle dingen… Het is een antwoord op de vele ‘waaromvragen’ die de harten van Gods kinderen kunnen bezetten. Om hen een andere richting op te laten kijken… Welnu, om aan te tonen dat er sprake is van een zeer vast fundament waarop de zaligheid van de geestelijke pelgrim gebouwd is, neemt hij ons vervolgens mee naar Gods eeuwig welbehagen, de verkiezing van eeuwigheid. En zo trekt hij een lijn van eeuwigheid naar eeuwigheid. Hij houdt de lezers als het ware een gouden keten voor: ’En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt’ (Rom. 8: 30).
We volgen Paulus nu verder in zijn bemoedigende zegelied. Hij stelt ons heel persoonlijk de vraag: ‘Wat zullen wij dan tot deze dingen (dus alles wat we tot nu toe hebben gezien en hebben meegemaakt, red.) zeggen?’ (Rom. 8: 31). Ja nu wordt het even stil… Wat moeten we hierop antwoorden? Als je heel menselijk denkt, zou je kunnen zeggen: ‘Dat hangt ervan af, hoe zwaar de weg is of wordt. Het hangt af van zoveel factoren…’. Maar onze leermeester geeft een heel ander antwoord. Een zeer krachtig antwoord dat vermoeide en moedeloze mensen nieuwe kracht zal geven: ‘Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’

Nu zou je Paulus kunnen tegenwerpen: ‘Maar hoe weet ik dat dan? Hoe weet een moedeloos mens dat God voor ons is en dat Hij de sterkste, mijn Helper in nood is? Hoe weet ik dat déze Helper mij nooit zal begeven, nooit zal verlaten ook al schijnen alle omstandigheden zo tegen mij te getuigen?’

De apostel weet wel dat zulke vragen in de harten van mensenkinderen leven. Daarom werkt hij zijn korte stelling uit in vers 32, waar we als ‘toelichting’ lezen: ‘Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ In de gave van de Zoon ligt voor Paulus de sleutel. Als God de Vader Zijn enige Zoon, Zijn ooilam (het Lam Gods), Zijn troetelkind heeft willen geven…, en als Jezus Zichzelf heeft gegeven tot een volkomen verzoening…., dan heeft God dus werkelijk alles gegeven wat Hij maar kon geven. Dan is het toch meer dan ‘logisch’ dat Hij eveneens het mindere zal geven?

Laat ik het uitleggen. Stel dat een jongeman ten gevolge van een aantal tegenslagen in zijn leven een schuld van wel honderd duizend euro heeft gemaakt en niet meer weet hoe hij nu verder moet. De schuldeisers willen al zijn privébezittingen, waaronder zijn eigen woning, verkopen. De jongeman is radeloos en durft zijn – hiervan onwetende – vrouw niet te vertellen wat haar en de kinderen boven het hoofd hangt. Hij vertelt het wel aan zijn geliefde vader. En die zegt: ‘Ach jongen, ik heb gelukkig gespaard en dat is meer dan die honderd duizend euro. Daarmee kan en wil ik al jouw schulden betalen, zodat jij met je vrouw en kinderen in je huis kan blijven wonen’. Wat zal die jongen blij en dankbaar zijn! ‘Vader, dat u dat voor mij wil doen…’.

Maar nu heeft de jongeman op dat moment een lege portemonnee. Er is geen geld voor een maaltijd. Stel dat hij zegt: ‘Vader, heeft u ook nog wat geld voor een maaltijd? We hebben geen geld om boodschappen te doen’. Wat denkt u, zou die vader dan zeggen: “Nee jongen, ik heb nu wel genoeg betaald, het is een keer op?’ Dat is toch ondenkbaar! Nee, deze vader zal zeggen: “Maar jongen, als ik zo’n grote schuld heb betaald, dan kan ik toch zeker wel een maaltijd voor je betalen. Hier heb je geld, genoeg om boodschappen mee te kunnen doen. Het is genoeg voor vandaag maar ook voor morgen en overmorgen’.
Wel dát bedoelt Paulus te zeggen! Zal de goedertieren hemelse Vader tegen Zijn geliefd kind zeggen: ‘Ik heb nu wel genoeg betaald, Ik heb Mijn Zoon gegeven. Nu moet je het voor het dagelijkse leven, voor je dagelijkse zorgen, maar zelf uitzoeken?’ Nee toch?!

De Heere zegt daarentegen: “Maar kind, als ik toch zo’n grote gave heb willen doen, dan begrijp je wel dat Ik je ook dagelijks wil onderhouden met alle dingen die je nodig hebt, zoals: voedsel, drinken, onderdak, bescherming en kracht om verder te gaan. Zijn het niet de woorden van de Zaligmaker: ‘Al deze dingen zullen u toegeworpen worden’ (Mattheus 6:33). Om het met onze kerkvader Augustinus te zeggen: de Heere strooit wel kruimels moeite door ons dagelijks eten om te voorkomen dat ons eten te lekker gaat smaken, om te voorkomen dat we het te goed naar ons zin zouden krijgen op aarde, om te voorkomen dat we denken dat de ‘herberg’ onze vaste woning is. Maar in die moeiten, in die dagelijkse zorgen wil de Heere Zijn hulp en bijstand geven. Zelfs in het grootste verdriet is Hij een Helper voor hulpelozen en geeft Hij kracht aan krachtelozen. Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht. De dichter zingt daarvan (Psalm 33: 10a):

Zijn machtig’ arm beschermt de vromen,
En redt hun zielen van den dood;
Hij zal hen nimmer om doen komen
In duren tijd en hongersnood.
In de grootste smarten
Blijven onze harten
In den HEER gerust.

Ds. W.A. Zondag

Alle dingen moeten meewerken (Deel 2)

‘En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn‘ (Rom. 8: 28).

Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet. Het zijn de afscheidswoorden van Mozes (Psalm 90:10). Wie dat in zijn of haar leven gaat ondervinden, kan zich zeer pijnlijk gaan stoten aan de ‘waaromvraag’. Waarom is dat zo? Waarom moeten Gods kinderen eerst veel verdriet meemaken, voordat ze de hemelse heerlijkheid mogen binnengaan? De apostel Paulus schrijft hierover onder andere in het achtste hoofdstuk van de Romeinenbrief.

Boven dit ‘zegelied’ hebben de Statenvertalers als verklaring geschreven dat hier wordt verklaard ‘dat het lot der gelovigen in dit leven is met Christus te lijden’ en dat Paulus hen tevens sterkt ‘met de grootte der heerlijkheid, die daarna zal volgen’. En zo is het. Paulus verbindt zijn persoonlijke geloofservaring met bemoedigende woorden voor de ware christenen. Te midden van het lijden, terwijl het loodzware kruis moet worden gedragen, wijst hij op het venster van de hoop. Hij roemt zelfs vanonder het kruis. Wat een leermeester die zo vanuit de praktijk van de verdrukkingen en de persoonlijke levenservaring, zijn leerlingen mag bemoedigen.

Het zegelied van Paulus – en met hem van heel de Kerk – heeft een zeer gedegen ondergrond. De apostel toont aan dat het roemen in verdrukkingen een bijzonder sterk fundament heeft. Het is het fundament van de opgewekte Christus. Daarom lezen we in Romeinen 8:34: ‘Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt’.

De apostel neemt ons dus mee naar de graftuin. De dood is gedood in de dood van Christus (John Owen). Maar, niet vergeten, zo houdt hij ons voor, het is Pasen geweest. Het graf is leeg! De Heere is waarlijk opgestaan! Daarna gaan we met Paulus naar  de Olijfberg en kijken we omhoog. Kijk, zegt hij, Jezus is opgevaren naar het Vadershuis met zijn vele woningen. De Levensvorst is thuisgekomen. En dan wijst de apostel ons op de voorbiddende Christus, de  Voorspraak bij de Vader. Hij, Die bidt voor Zijn Kerk, dag en nacht (1 Joh. 2:2). Vanwege Christus’ voorbidding is er toekomst voor de kerk. De Vader zal de gebeden van Zijn Zoon nooit, maar dan ook nooit afwijzen. Daarom is er de zekerheid over de vergeving van de zonden en over de overwinning op alle vijanden. Vanwege dit machtige fundament komt Paulus tot de uitroep: ‘Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft’ (Rom. 8:37). Gods kinderen zijn al overwinnaars, maar ze leven nog in ‘bezet gebied’. Ze wonen in een wereld die onder de vloek ligt. Ze moeten nog door het tranendal… Maar niets zonder de wil van de hemelse Vader. Alle dingen moeten meewerken…

In de brief aan de Hebreeën worden Gods kinderen opgeroepen om ‘met lijdzaamheid (te) lopen de loopbaan die ons voorgesteld is’. Hoe dan? Wel zó: ‘ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods’ (Hebr. 12:2). Dat houdt in dat je je voortdurend moet realiseren dat het lijden maar voor een heel korte tijd is. ‘Die na kortstondig ongeneugd, mij eindeloos verheugt’. Beoordeel het lijden van deze tegenwoordige wereld in het licht van de eeuwige heerlijkheid. Zó heeft Christus dat gedaan: Hij werd getroost in Zijn lijden door te zien op de hemelse heerlijkheid die Hij na het lijden zou ingaan en de heerlijkheid die Hij voor al de Zijnen zou verdienen. Daarom zegt de Zaligmaker: volg Mij! Zet je voeten in Mijn spoor, in Mijn voetstappen. Draag de littekenen van Mijn lijden in je met lijdzaamheid (Gal. 6:17). Zoals Hij de discipelen voorging naar Jeruzalem om te lijden en te sterven, zo gaat Hij nog steeds Zijn kinderen voor in de weg door dit leven, door dalen en krommingen.

Dan kun je zelfs – ik zeg het heel voorzichtig – het kruis ‘vrolijk’ gaan leren dragen, zoals het klassieke Doopformulier ons dat voorhoudt. Hoe dat komt? Omdat de Heilige Geest in het hart vrede, stille vrede geeft. ‘k ‘Zal Zijn lof zelfs in de nacht, zingen daar ik Hem verwacht!’ Dan leer ik het: ‘Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht’ (2 Kor. 12:9). Juist in mijn zwakheid, mijn totale afhankelijkheid, ervaar ik de kracht van de Allerhoogste. Juist als ik zo ontzettend zwak ben en dat erken, kan de Helper mij ondersteunen… En als het helemaal niet meer gaat… dragen! Het is de Heilige Geest die leert dat God alle dingen, juist ook deze moeilijkheden, laat medewerken te goede. Dat Hij het gebruikt om zo Zijn kinderen te vormen, zoals een pottenbakker een pot op zijn draaischijf maakt. Om ze naar het beeld van Christus te vormen.

Alles wat niet van Christus is, moet eraf… Dat is bidden: ‘O Zoon maak ons Uw beeld gelijk’. Als Hij het leert om onze bekommernis op Hem te werpen. Zoals de apostel Petrus het ons voorhoudt:  ‘Werp al uw bekommernis op Hem…, want Hij zorgt voor u’ (1 Petrus 5:7). Heeft u, heb jij dat al mogen doen? Heeft u zó de hand van de Heere al mogen ervaren te midden van de beproevingen, de krommingen in het levenslot?

Ds. W.A. Zondag

Wie zal de uitverkorenen aanklagen? (Deel 1)

‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?’ (Rom. 8: 33a)

Als Paulus plechtig heeft verklaard dat God vóór hem (en al Zijn kinderen is), kan hij zich niet meer inhouden. Met heilige moed (in de kracht Gods staande) daagt hij al zijn tegenstanders uit: ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt’ (Rom. 8:33-34). In dit leven, en bij het naderend sterven, kunnen we zo bevreesd zijn voor het oordeel Gods, voor de eeuwige straf en vloek. Gods heilige wet, ons geweten en satan beschuldigd. Dan moeten Gods kinderen deze aanklagers gelijk geven… Gods vonnis gans rechtvaardig…

Maar geliefde lezer, roept leermeester Paulus zulke zielen toe, de Heere zal u niet ‘verdoemen’. Nee, wie zichzelf (oprecht, ootmoedig, door schuldbesef getroffen en verslagen) veroordeelt, wordt door God niet meer veroordeeld, las ik bij Maarten Luther. Dat lezen we ook in de gelijkenis van de verloren zoon. De jongen nam zich voor om zijn schuld te belijden over zijn zonden die hij had begaan ‘voor de hemel’ en tegen zijn vader. En dit voornemen heeft hij ook ten uitvoer gebracht. ‘k beleed na ernstig overleg, mijn boze daan…’. We lezen niet dat de vader de jongen nogmaals wijst op de grote schuld. Als hij dat gedaan had, zou de jongen nog dieper het hoofd hebben gebogen…

Maar nu de kant van Gods vergevende genade. Wie in Zijn Zoon gelooft, hoeft niet te vrezen. De vloek en de straf zijn op Hem gelegd. ‘Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons’ (Gal. 3:13). Daarom zijn de gelovigen voor God ‘gerechtvaardigd’. Want voor hen geldt dat Christus ‘overgeleverd is om onze zonden en opgewekt is om onze rechtvaardigmaking’ (Rom. 4:25). Paulus herinnert Gods kinderen eraan dat het Pasen is geworden! De Borg is niet alleen gestorven en begraven, maar ook opgewekt op de derde dag en ten hemel gevaren. Eigenlijk geeft hij antwoord op de vraag: ‘wat is het nut van de hemelvaart voor de ware christen?’

De apostel geeft het antwoord door Christus voor te stellen als zittende aan de rechterhand van de Vader, hetgeen een teken is dat hij ons (de christenen) van al onze vijanden zal verlossen en ook de Heilige Geest zal geven (Joh. 16:7). Gods kinderen leren Hem kennen als de biddende Hogepriester, ‘om ons Zijn gerechtigheid door Zijn voorbidden toe te eigenen’ (kanttekening, zie ook Joh. 17:20). De Statenvertalers wijzen erop dat uit deze vier zaken de ganse verzoening met God bestaat. We horen hierin ook het antwoord van de vraag: ‘wat nut ons de hemelvaart van Christus?’ (HC 18, vr. en antw. 49). Geliefde lezer, mag u zielsbevindelijk kennis hebben van deze grote zaken? Met minder kunt u het niet doen. Wat een onuitsprekelijk voorrecht is het toch als we mogen weten vrijgesproken te zijn van schuld en straf.

Ik las eens van een man in Birmingham, die toen hij persoonlijk zicht kreeg op deze Goddelijke vrijspraak, hij vol blijdschap door de straten van de stad liep en maar uitriep: ‘mijn zonden zijn vergeven, mijn zonden zijn vergeven!’ Paulus gaat in Romeinen 8 verder. Hij trekt een lijn van de Goddelijke vrijspraak naar het dragen van het lijden in deze tegenwoordige wereld. Die wetenschap, dat de zondaar gerechtvaardigd is door het bloed van Christus en dat hij in het gericht van God is vrijgesproken van schuld en straf, maakt dat het lijden zó anders wordt gewaardeerd.

Het is de diepe belijdenis van Zondag 1 van de Heidelberger Catechismus: het eigendom van Christus te zijn. En deze Zaligmaker is zuinig op al degenen die Hij heeft gekocht met Zijn dierbaar bloed. Ze zijn ‘kostbaar in Zij ogen’. Hij is niet alleen hun Zaligmaker, maar ook hun Koning en Leidsman. Hij draagt immers de naam Immanuel (Jesaja 7:14). Letterlijk vertaald betekent deze naam: ‘met ons God’ of ‘God met ons’. Welnu, dát heeft leermeester Paulus ondervonden. En dáárom roept hij het uit met de retorische vraag (vers 35): ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?’.

Omstandigheden als ‘verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard’ doen hem van deze liefde niet scheiden. In vers 39 zegt hij er nog meer van: ‘Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere’ (Rom. 8: 39). Nee, want het is ‘God met ons’! En als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Wie is er sterker dan de Almachtige God? Niemand… Helemaal niemand!

Ds. W.A. Zondag

Hemelvaart en wederkomst

‘(…) Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen gelijk gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren’ (Handelingen 1:11).

Evangelieverkondiging is niet alleen werk van mensen. Ook engelen mogen dat doen. Denk maar aan de adventsboodschap voor Maria, aan de kerstboodschap voor de herders, aan het paasevangelie dat de vrouwen mogen horen in de hof van Jozef. Na de hemelvaart van Christus brengt een engel zijn boodschap over het einde van deze aardse bedeling. Hij verkondigt dat de Heere Jezus is opgenomen naar de hemel, maar ook dat Hij weer zal terugkomen. Zijn verblijf in de hemel is tijdelijk. Jezus is niet alleen Degene Die is weggegaan en aan Wie je een mooie herinnering overhoudt. Hij is juist voor allen die Hem verwachten, de Komende.

Toen de Heere Jezus vóór Zijn lijden Jeruzalem binnenreed op het veulen van een ezelin, had het volk geroepen: ‘Hosanna, gezegend is Hij, Die komt in de Naam van de Heere.’ Zo is Hij nu de Komende voor alle gelovigen. Verwacht u Hem ook?

Alle machten zijn wel overwonnen, maar Hij regeert nog in de gestalte van het kruis. De laatste resten van de oude bedeling moeten nog worden opgeruimd. De vijanden moeten nog volledig aan Hem onderworpen worden. Daar is Hij nu mee bezig in het laatste der dagen. Het Evangelie gaat uit en het Koninkrijk komt wereldwijd. Jezus komt. Sinds de hemelvaart gaan we Zijn komst tegemoet. Als het zover is, neemt God de wolkensluier weg, die Zijn stralende heerlijkheid nu nog bedekt, en dan zullen we door Zijn goddelijke luister overweldigd worden. Bent u betrokken bij waar Jezus nu in de hemel mee bezig is?

Worden in West-Europa de laatste resten van het christendom opgeruimd? Massaal verlaten mensen de kerk. Kleinkinderen van godzalige grootouders laten het afweten. De secularisatie knaagt aan het gebinte van de gemeente. Ik las ergens: ‘In de kerkbanken van vandaag zitten de toekomstige atheïsten’. Als je alleen uit traditie naar de kerk komt, gaat je nageslacht straks niet meer. Traditionalisme houdt geen stand, dat is een leeg testament, daar zit Christus niet in. Het gaat om Hem, om echte geloofskennis van de levende Christus. Als Hij alles voor u is, zijn we verwonderd over wat Hij deed in Zijn verlossingswerk.

We dienen Hem nu in het heden als onze Koning en zien met verlangen uit naar de toekomst.
Deze Jezus zal op dezelfde wijze terugkomen, zegt de engel. Rekent u daarmee en daarop? We hebben het vaak zo druk met ons werk en onze idealen. Kunnen we eerlijk zeggen dat we iedere dag op zijn minst wel een keer aan Jezus’ komst denken? Dat maakt van ons leven hier een pelgrimsleven.
Als u Hem liefhebt, wordt uw sterven een hemelvaart. Maar het mooiste is toch, als Hij terugkomt en aan al Zijn kinderen een plaats geeft in de nieuwe schepping. Daarom mogen we naar die dag met groot verlangen uitzien. ‘’k Ben reizend naar die stad, waar Christus ’t licht zal zijn, om eeuwig daar te zijn bij Hem, bevrijd van zorg en pijn.’ Zingt u dit met heel uw hart mee?

Op dezelfde wijze zal Hij terugkomen, zegt de engel. Zoals Hij ging, zo komt Hij. Plotseling, onverwachts, hoewel Hij Zijn discipelen erop voorbereidde. Hij komt op de wolken van de hemel. Dat wijst op Zijn goddelijke majesteit. Denk aan de wolk bij de Sinaï en ‘Iemand als de Mensenzoon’, Die met de wolken van de hemel kwam (Dan. 7:13). Wie Hem niet liefheeft, zal roepen: ‘Bergen valt op ons.’ En wie Hem verwacht, zal zeggen: ‘Zie, dit is onze God; we hebben Hem verwacht, en Hij zal ons verlossen. Dit is de Heere, wij hebben Hem verwacht, we zullen ons verheugen en verblijden in Zijn heil’ (Jes. 25:9).
Dezelfde Die heenging, komt terug – geen ander, geen vreemde. Wie Hem in dit leven leerde kennen, hoeft niet bang te zijn. Het vreemde jaagt angst aan, maar het bekende geeft vertrouwdheid en geborgenheid.

Zullen op die dag van Zijn komst Zijn voeten staan op de Olijfberg? (Zach. 14:4). We kunnen niet in gedachten op de Olijfberg blijven. Het is goed daar even te zijn, Hem na te staren, te bedenken waar Hij nu is en wat Hij daar doet, en te hopen op de erfenis. Maar we gaan verder. Ons leven wordt niet lamgelegd. De geschiedenis gaat verder naar de jongste dag. De morgen komt, waarop geen nacht
meer volgen zal. Zo komt Hij steeds dichterbij, totdat Hij er is. En dan zullen we Hem zien gelijk Hij is en altijd met de Heere zijn.

Ds. C.G. Vreugdenhil

Brandende harten

‘En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg en als Hij ons de Schriften opende?’ (Lukas 24: 32).

Door het onderwijs van de Onbekende die meeliep, maakte de Heilige Geest dat de harten van de Emmaüsgangers gingen branden. Met brandende harten gaan zij verder, maar de ogen bleven nog gesloten. Het vleesgeworden Woord zal straks naar Zijn Vader gaan. En zij moeten dan leven uit het door de Zaligmaker gesproken en later op schrift gestelde Woord. En velen met en na hen van wie zal gelden: zalig zij die de Heere Jezus niet met lichamelijke ogen hebben gezien en toch in Hem mogen geloven. Luther zegt hierover: ‘En zo doet Hij nóg. Men ziet ook, dat zij de kracht van ’s Heeren Woord al spoedig ondervonden, hun hart werd brandende. Hun harten bleven niet zo koud en traag als zij waren, zij kwamen tot een recht verstaan van de Schrift.

En zo gaat het nóg! Het deksel van hun hart werd weggenomen, zodat zij Christus kenden en Hem nabij gevoelden. Zij kwamen tot zulk een zekerheid des geloofs ten aanzien van Christus’ opstanding, dat zij zichtbare verschijningen niet meer nodig hadden. Daarom verdween de Heere uit hun ogen. Bemoedigend spreekt Luther zijn hoorders toe, dat zij naar het voorbeeld van de Emmaüsgangers, verlangend moeten zijn om Gods Woord te horen. Zij moeten niet verdrietig worden, want door deze oefening wil God werken in hun harten en zo wil Hij Zijn Geest geven. ‘Als men maar volhoudt, zal het niet tevergeefs zijn; Uw hart zal niet koud en traag blijven. Ge zult Christus beter leren kennen en de Schrift beter leren verstaan. Bovendien, ge zult er uw Heere mee behagen, en Hem dienen. En weet, dat Hij dan niet verre van u is. Hij en zijn lieve engelen zullen om u heen zijn.’ Blijf, zo vervolgt Luther, toch op de Schrift kloppen.

Ik laat Luther nog een keer aan het woord:  ‘Als wij maar Christus en Zijn Woord niet verachten, als wij maar naar Hem verlangen, en Hem liefhebben en begeren sterk zijn in het geloof en in het christelijke leven. Want zo was het ook met deze twee discipelen. Zeker, zij waren zwak en onverstandig, maar in hun hart waren zij Christus genegen. Zij spraken gaarne over Hem en zij hoorden graag over Hem. Zij wilden niets liever dan dat het waar was, wat zij over zijn opstanding gehoord hadden. Maar het leek hen veel te groot; zij konden het niet zo maar voor gewis en zeker houden. En het is ook inderdaad groot en hoog. Dat weet en ziet onze lieve Heere zeer wel, en daarom kan Hij zoveel geduld met ons hebben, en is Hij er tevreden mee, als er maar in ons leeft de begeerte om zijn discipelen te zijn en van Hem te leren. Ofschoon onze Heere Christus, door Zijn opstanding, grote kracht en heerlijkheid heeft ontvangen en een Heere is van hemel en aarde, toch regeert Hij zijn ”lieve christenheid” op deze wijze, dat Hij de kracht van Zijn opstanding betoont aan Zijn arm, zwak kuddeke, en hen dient en helpt en troost en sterkt’. Tot zover Luther.

Ik eindig met een persoonlijke vraag aan u. Heeft Christus al eens tegen u gezegd: ‘Wat ziet u er toch droevig uit? Bent u soms bedroefd over uw zonden, over het missen van Gods vriendelijk aangezicht? Zoekt u Mij in al uw zielsverdriet?’. En mocht of moet u zeggen: ‘Ja zo is het. Omdat er buiten Hem geen leven is… maar een eeuwig zielsbederf… Omdat mijn hart naar Hém uitgaat. Omdat al wat aan Hem is, gans begeerlijk is. Maar ach, Hij lijkt zo ver weg. Ik wil wel tot Hem gaan, maar ik weet niet hoe… Of werd u verder geleid? Mocht u een tijd aan Zijn voeten zitten en werd u door Hem onderwezen? Maar… u bent Hem weer kwijtgeraakt. En nu mist u de gevoelige omgang met deze Zaligmaker, met uw Liefste. Een stem fluistert (soms of vaak) in uw hart: ‘u heeft zich vergist, u ben niet zalig, maar onzalig, u bent geen kind van God maar een kind des toorns…’. Door eigen schuld is Hij weggegaan (vergelijk Hooglied 5).

Deze stem zegt u, dat u er beter maar mee kunt ophouden. Maar dát gaat niet… Nee, u kunt Hem niet vergeten en u wilt Hem niet vergeten. Er is liefde tot Hem in uw hart. En, zoals bij Christen in de Christenreis, drukt het zondenpak (weer) op uw rug. Rust noch vrede wordt gevonden, en dat om uw zonden. U spreekt de dichter na: ‘Heere, hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.’ En u belijdt: ‘Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?’ (Psalm 130). Is dat úw leven? Overdenk nog eens de geschiedenis van de Emmaüsgangers. Vergeet niet wat Luther hierover heeft gezegd. Als Jezus van zulk klagen hoort… dan komt Hij erbij… Dan komt Hij vertroosten.  Bedenk dat Jezus Christus, gisteren en heden, ja tot in der eeuwigheid, Dezelfde is (Hebr. 13:8). Leg uw vinger, biddend en bedelend, bij Gods dierbare beloften…  Zing eens mee (Psalm 69: 13b berijmd):

Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet,

Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven;

Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet;

Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.

Ds. W.A. Zondag

De definitieve overwinning

‘Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus’ (1 Korinthe 15:57).

Wel vaker onderbreekt Paulus zijn betoog door een uitroep van lofprijzing en dankzegging. Dat geeft iets levendigs aan zijn spreken en schrijven. Hij is daar zelf met huid en haar bij betrokken. Hij bedenkt opeens waar een kind van God zoal aan ontkomen is.

Hij heeft het over de dood en de zonde en de wet. Daar is toch geen mens tegen opgewassen? Daar zijn we allemaal reddeloos aan prijsgegeven? Het enige dat voor ons overblijft, is de totale verlorenheid.
Daarom breekt hij uit in die heerlijke dankzegging en lofprijzing. Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus! Christus heeft die overwinning behaald door Zijn kruis en opstanding. Die volledige overwinning zal Hij geven op de jongste dag. Maar er staat dat Hij ons de overwinning geeft.

De overwinning over de dood (de geestelijke dood), de overwinning over de zonde (de kracht ervan wordt gebroken) en de overwinning op de goddelijke aanklacht (de overtreders van de wet zijn vervloekt). Daarover geeft Hij de overwinning, hier en nu! Wij zijn dus aan het strijden tegen onze dodigheid en tegen de zonde en tegen Gods rechtvaardig oordeel.

En we denken steeds de nederlaag te lijden, maar in die strijd geeft Christus de overwinning. Wij zijn tegen die machten en krachten niet opgewassen, maar Christus geeft de overwinning. In de grondtaal staat letterlijk: Hij is gevende! Steeds weer, in al onze struikelingen. Steeds weer zien op Hem. Voortdurend geeft Hij. Herkent u dat?

Weet u hoe zo’n uitroep als die van Paulus geboren wordt? Dat is geen kwestie van een permanente triomfantelijke stemming. Nee, zo’n uitroep van dankzegging en lofprijzing wordt geboren in de aanvechting. Als al de machten van het verderf op je afkomen. Daar zie je toch niets anders dan de totale verlorenheid van je eigen bestaan.

En juist daar is de overwinning van Christus. Daar is geen bijdrage van ons, al moeten wij wel ten bloede toe strijden tegen de zonde. Zo bidt ons doopformulier: Wil ons door Uw Heilige Geest altijd regeren, opdat we vroom tegen de zonde, de duivel en zijn hele rijk strijden en overwinnen mogen.
In vers 56 gebruikt Paulus weer een nieuw beeld: De prikkel van de dood is de zonde; en de kracht van de zonde is de wet. De dood is het gevolg van de zonde. En de wet wijst ons de zonde aan. Het doodvonnis is terecht.

Weet u waar dat woordje ‘prikkel’ op slaat? De prikkel van de dood is de zonde. De dood wordt hier voorgesteld als een gevaarlijk beest met een dodelijke angel. Bijvoorbeeld een schorpioen, die met zijn angel (prikkel) een doodsteek toebrengt. In die angel zit vergif. Als je daardoor gestoken wordt, komt dat gif in je bloedbaan en moet je sterven.

Zo zijn wij allemaal gestoken door de angel van de dood, namelijk de zonde. En dat heeft ons allemaal bedorven. Het gif van de zonde zit als het ware in ons bloed. En daarom zijn we onderworpen aan de dood. De steek met die angel van de dood hebben we opgelopen in het paradijs. Zo zegt Paulus: de angel van de dood is de zonde. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen en houdt de dood zijn macht over ons.

Heeft u dat nooit aangegrepen en op de knieën gebracht? Wij dragen de kiemen van de dood in ons bloed. We zijn allemaal gestoken met die giftige angel van de dood. Een wespensteek is al erg. Daar kun je nog iets aan doen met anti-prik. Maar tegen de schorpioen van de dood kun je niets doen. Onherroepelijk zal je sterven. U leeft met die gedachte toch niet rustig verder? Paulus, hoe kun je spreken over de overwinning?

Is er dan een oplossing voor de dood? Ja, als je de dood die angel zou kunnen uittrekken, dan zou hij ongevaarlijk worden. Daar wijst Paulus op. De dodelijke schorpioen heeft zijn angel verloren. Hoe kon dat gebeuren? Hij heeft de Heere Jezus gestoken en is toen voorgoed zijn angel kwijt geraakt voor allen die bij Hem horen.

De dood stak Jezus. De zonde van zijn volk is Hem toegerekend. De wet heeft Hem veroordeeld. Hij stierf aan het kruis. Maar Hij is ook opgestaan. Daarin heeft Hij die sterke vijanden overwonnen.
Paulus komt met goed nieuws. Gode zij dank. Paulus komt met Christus. Hij bundelt alle namen samen om de onuitputtelijke rijkdom en grootheid van de Zaligmaker tot uitdrukking te brengen: onze Heere Jezus Christus. Hij heeft niet alleen de dood overwonnen, maar ook de oorzaak van de dood, namelijk de zonde. Hij is Heere over de dood en over al Zijn volgelingen. Al Gods kinderen zijn Zijn eigendom. Ze zijn geborgen bij Hem. Gode zij dank.

Voelt u zich daarin meegenomen? Kent u die strijd tegen de zonde en de belijdenis: ik heb de dood verdiend? In onszelf zijn we verliezers, maar in Hem – verbonden met de band van het levende geloof – meer dan overwinnaars. Als u angstig wordt voor die schrikaanjagende schorpioen van de dood, zie dan op Jezus.

Vergeet toch niet dat de dood zijn giftige angel kwijt is. Jezus geeft de overwinning. Nu in de omgang door het geloof met de levende Heere en ten volle op de jongste dag. Dan wordt vervuld: de dood is verslonden. Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft!

Ds. C.G. Vreugdenhil

Gods reddingsoperatie

‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden’ (Johannes 3:16-17).

Jezus Christus is gekomen om ons te redden door ons te vergeven, opdat wij niet zouden sterven door het vonnis van de wet. Hier is inderdaad het Evangelie, het Grote Nieuws, het beste dat ooit van de hemel op aarde is gekomen.

Hier is Gods liefde in het geven van Zijn Zoon voor de wereld. Het grote geheim van het Evangelie is geopenbaard: God heeft de wereld zó liefgehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Jezus Christus is de eniggeboren Zoon van God. Dit verheerlijkt Zijn liefde: Zijn geven van Hem vóór ons, en Zijn geven van hem áán ons. Nu weten wij dat Hij ons liefheeft, als Hij Zijn eniggeboren Zoon voor ons gegeven heeft.

Het heeft God behaagd Zijn eniggeboren Zoon te geven, met het doel de verlossing en de redding van de mens te verwerven. Hij gaf Hem, dat wil zeggen, Hij gaf Hem over om te lijden en te sterven voor ons, als het grote Zoenoffer.

Hierin heeft God Zijn liefde voor de wereld bevestigd: God heeft de wereld zó liefgehad, zo werkelijk en zo volledig. Zie en verwonder u dat de grote God, zo’n onwaardige wereld liefgehad heeft! Dat de heilige God zo’n boze wereld met zo’n grote liefde zou liefhebben, terwijl Hij haar toch met geen enkele vorm van welbehagen kon aanzien. Voorwaar, dat is nog eens echt liefhebben!

Hier vindt u de grote plicht van het Evangelie, en dat is te geloven in Jezus Christus. Zijn gave aan te nemen en aan het doel van de Gever te beantwoorden. Wij moeten ongeveinsd en van harte instemmen met het getuigenis dat God in Zijn Woord over Zijn Zoon heeft gegeven. God heeft Hem ons gegeven om onze Profeet, Priester en Koning te zijn. En wij moeten onszelf aan Hem overgeven om door Hem geregeerd, onderwezen en gered te worden.

Hier is het grote voordeel van het Evangelie: dat een ieder die in Christus gelooft, niet zal verderven. Dit is de onuitsprekelijke zaligheid van alle ware gelovigen, waarvoor zij tot in eeuwigheid aan Christus verplicht zijn, namelijk dat zij behouden zijn van de rampzaligheid van de hel, verlost van het afdalen in het verderf, zij zullen niet verloren gaan. God heeft hun zonde weggenomen, zij zullen niet sterven. Zij hebben recht gekregen op de hemelse blijdschap: zij zullen eeuwig leven. De schuldigverklaarde verrader heeft niet alleen vergeving gekregen, maar is uitverkozen en begunstigd en behandeld als iemand in wie de Koning der koningen een welbehagen heeft.

Hier is Gods bedoeling in het zenden van Zijn Zoon naar de wereld: het was opdat de wereld door Hem behouden zou worden. Hij is niet gekomen om de wereld te veroordelen. Hij had er redenen genoeg voor, want de wereld is schuldig. Hij kwam, opdat de wereld door Hem behouden zou worden, opdat er een Deur van de behoudenis voor de wereld geopend zou worden, zodat wie wilde erdoor mocht binnengaan. God verzoende in Christus de wereld met Zichzelf. Het is goed nieuws voor een van schuld overtuigd geweten, genezing voor gebroken beenderen en bloedende wonden, dat Christus, onze Rechter, niet is gekomen om te oordelen, maar om te behouden!

Matthew Henry (1662-1714)

Een gebed om de zegen van God

‘Toen gaf ik hun tot antwoord, en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen (…)’ (Nehemia 2:20a).

Nehemia is een bidder. Als hij in Perzië aan het hof bezoek krijgt van zijn broer Hanani uit Jeruzalem en hoort dat de muren van Jeruzalem nog steeds niet zijn opgebouwd, bedrijft hij rouw en wordt hij biddend werkzaam met de desolate toestand van zijn vaderstad. Een voorbeeld voor ons op biddag, om bedroefd te zijn over heel de situatie in ons land en onze maatschappij, waar de beschermende muur van Gods heilzame geboden verbroken ligt en God wordt onteerd.

Nehemia vast en bidt voor zijn volk. Biddend verwacht hij alles van God. Nehemia bidt een aangrijpend gebed. Hij pleit op Gods verbondstrouw en erkent de grootheid van God. Hij belijdt Israëls zonde en als we hem daar zo zien bukken voor de Heere, verrijst de gestalte van de grote Voorbidder, Die in de bres springt voor Zijn volk. Nehemia vraagt concreet om hulp: doe het toch uw knecht heden wel gelukken.
Als Nehemia in Jeruzalem gekomen is en een inspectietocht langs de muur van de stad gemaakt heeft, belegt hij een vergadering en krijgt hij toestemming om de herbouw van de muur van Jeruzalem te regelen. Groot verzet komt er van de kant van de heidense landvoogden. Maar in de kracht van het geloof geeft hij hen ten antwoord: ‘God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen…’.

Ziet u nu de lijn naar onze biddag voor gewas en arbeid? Als het over ons werk gaat, komt ook heel expliciet de vraag naar ons dagelijks levensonderhoud aan de orde. De Heere wil dat we dagelijks tot Hem komen en Hem erkennen als de Levensbron, als de overvloedige Fontein van alle goed.
Rotsvast staat Nehemia’s geloofsvertrouwen op God: ‘God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen…’. Hij is de Koning der koningen. Hij regeert! Er is verwachting voor Sion. Naar Gods eigen belofte. Hij verwacht het niet van eigen kracht en inzicht en ook niet van de mensen om hem heen. Nee: De God van de hemel. Die hoge God, die in de hemel woont. Die zal het doen gelukken.

Nehemia’s verwachting is niet te hoog gespannen. Want je moet niet alleen op jezelf zien – dat is verootmoedigend – maar je moet vooral op God zien. In de eerste plaats zelfs. U moet eens letten op de volgorde. Hij zegt niet: wij gaan aan het werk en dan geeft God Zijn zegen wel. Nee, God is de eerste. Dat is de juiste volgorde! Nehemia begint bij God. Het is Zijn plan, dat Hij in het hart van Nehemia gaf. Daarom! Niet: wij en God, maar God en daarom wij! God doet gelukken, daarom gaan wij Zijn knechten bouwen. Als ons werk niet uit God is, zal het gebroken worden.

Wat is dat mooi. Tegenover de spot van de vijanden staat Nehemia’s geloofsverwachting alleen op God. Nehemia spreekt deze woorden uit als het werk nog moet beginnen. Van te voren dus, niet achteraf. Hij zegt dit in het geloof, in volkomen vertrou¬wen op God, de ‘God van de hemel’, Die alles geschapen heeft. Dat is een typerende naam voor God na de ballingschap. Die Naam heeft een rijke betekenis. Gods verheven majesteit wordt beleden boven alle volken en hun afgoden. De gehele hemel, met al Zijn sterren, die de heidenen vereren, staat onder Zijn heerschappij. Door Hem regeren de koningen.
De God van de hemel is voor Israël ook de God van het genadeverbond. Alles is genade. God ziet in Christus in genade neer op zondaren. Omwille van Christus’ wil Hij van een zondig en verloren mens de genadige God en Vader zijn, Die ons van alle goed verzorgen, en alle kwaad van ons weren wil. Denk niet te klein van deze God. Zie op biddag op Zijn milde overvloed. Hij heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, hoe zal Hij ons met Hem niet alle dingen schenken?

Dat brengt ons bij een heel belangrijke vraag op biddag: kent u persoonlijk deze Koning door het geloof? Wordt ons bouwen gedragen door een levend geloof in Christus? Worden we bij ons werk gevoed vanuit de verborgen omgang met God? En dat brengt me tenslotte op de diepste betekenis van het woordje ‘knechten’. Dat komt van ‘abad’ en dat betekent ‘dienen’. U hebt vast wel eens gehoord van de ‘Ebed Jahweh’, dat is de Knecht des Heeren. Knechten moeten niet heersen en de baas spelen, maar dienen in diepe zelfverloochenende liefde naar het voorbeeld van Christus.

Wij Zijn knechten. Die knechten gaan eeuwig erven. Dan hebt u hier op het puin van uw eigen leven het oog leren slaan op de grote KNECHT DES HEEREN, Die Zijn leven tot het bittere eind toe heeft besteed in de dienst van God.

Wat vindt u van deze Knecht? Wij Zijn knechten. Bent u dat, ben jij dat? In dit woord wordt eigenlijk kort maar krachtig het leven van een christen getekend. Wij, Zijn knechten. Daarin ligt alles opgesloten: God dienen. In de kerk, in uw beroep als onderwijzer of leraar, als directeur, als directrice, in uw gezin. Heere, ik doe alles ten diepste voor U. Dat is God dienen. Uw licht laten schijnen door uw woorden en uw levenswandel. God dienen omdat je Hem zo lief hebt. Uw liefdedienst heeft me nog nooit verdroten.

Ds. C.G. Vreugdenhil

Petrus verloochent zijn Meester

‘En de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen’ (Lukas 22: 62).

Petrus is meegegaan met degenen die Jezus gevangen genomen hebben. Hij wilde weten hoe het met zijn Meester zou aflopen en is het huis van de Hogepriester binnen gegaan. Petrus is niet de hoofdpersoon, dat is Jezus. En wij staan voor de spiegel. Zien we onszelf daarin? Zien we ook de trouw en liefde van Jezus?

Het getuigenis van de valse beschuldigers is niet eenparig. Wat getuigen dezen tegen u, zo vraagt de Hogepriester. Maar Jezus zweeg stil. Hij zweeg toen het ging over onze schuld. Hij is de Borg van Zijn Kerk.

Een dienstmeisje die Petrus ziet staan bij het vuur zegt: Jij hoort toch ook bij Hem? Zij stelt niets voor. Petrus hoeft helemaal niet te antwoorden. Hij wordt niet stevig aan de tand gevoeld. Terloops stelt dat meisje die vraag. Jezus moet antwoorden op de vragen van de beschuldigers. Toch treffen die woorden van dat meisje doel. Jij was ook bij Jezus de Galileeër. Een pijnlijke en vervelende opmerking voor Petrus. Hij antwoordt: Ik ken Hem niet, mens, je weet niet wat je zegt. Velen getuigen tegen Jezus, maar Hij zweeg stil. Dat dienstmeisje maakt maar één opmerking en Petrus begint direct zijn Meester te verloochenen.

Herkent u dat? In de kerk en op de Bijbelstudie is het niet zo moeilijk om de Heere Jezus te belijden, maar in het volle leven op je werk, onder collega’s moet je er toch ook duidelijk voor uitkomen dat je bij Hem hoort.

Kajafas vraagt aan Jezus: Bent U de Christus, de Zoon van de levende God? Zo had Petrus Hem beleden in Ceasarea Filippi. En nu zegt hij: Ik ken Hem niet. Jezus antwoordt bevestigend op die vraag. Gij zegt dat Ik het ben. Dat betekent: Ja, dat ben ik. Toen hadden toch alle lampen op rood moeten springen voor Petrus. Hij wordt bepaald bij zijn eigen belijdenis. En nu zegt hij het tegendeel. Hoe pijnlijk is dat voor Jezus. Hij draagt al die vloek en die smaad, ook die van Petrus. Petrus wordt hier een valse getuige. Zijn woorden snijden Jezus door Zijn ziel.

Wat een gebeuren. Jezus zegt: Ik ben het. Petrus zegt: Ik ben niet van Hem. En als Jezus dan de zaal uit moet omdat het sanhedrin de beslissing moet nemen, hoort hij dat dienstmeisje op de binnenplaats tegen Petrus zeggen: Jij hoort ook bij Jezus’ discipelen, ik weet het zeker, je accent is puur Galileïsch. Dan begint Petrus te vloeken en te zweren. Ik mag sterven als ik Hem ken, de hemel is mijn getuige…
Op dat moment keert Jezus Zich om en kijkt Petrus aan. Hij heeft gehoord wat Petrus zei. En toen kraaide de haan. Die twee dingen brengen Petrus tot inkeer. Dat kraaien van de haan, waar Jezus over gesproken had, én die blik van Jezus. De Heere Zich omkerende zag Petrus aan. Daarin ziet Petrus de smart van zijn zonde in de ogen van zijn lijdende Borg. Die blik is Hij nooit vergeten.

Jezus en Petrus staan oog in oog met elkaar. Er wordt niets gezegd, Dat komt later. En toch is deze blik zo veelzeggend. In de ogen van Jezus staat intens verdriet te lezen. Verdriet en pijn om de verloochening van Petrus. Petrus, heb Ik dít aan je verdiend? Jij was toch één van Mijn vurigste discipelen? Petrus, toch heb ik je lief met een eeuwig durende liefde. In die ogen van Christus ligt een oceaan van liefde.

Hebt u, heb jij zo wel eens in die ogen van Jezus gekeken? Die ogen van Hem zijn zo doordringend! Het zijn de genadestralen van de zon der gerechtigheid. Die zon ontdekt tegelijkertijd aan de werken van de duisternis. De Heere Zich omkerende zag Petrus aan. Met Zijn bedroefde ogen, Zijn liefdevolle ogen. Zijn gezicht is gezwollen en bloedend door de vuistslagen. Zie je het voor je? Liefdevolle ogen in het geschonden gelaat van Jezus. Dat grijpt Petrus aan tot in het diepst van zijn ziel. Het wordt heel persoonlijk. Jezus ziet Petrus en Petrus ziet Jezus. Onder vier ogen.

Als je dat ervaart, lijkt het wel of je helemaal alleen in de kerk zit. Dan is er maar één zondaar die straf verdiend heeft en dat ben jij. Je raakt bedroefd en verslagen. Vanwege dat liefdesoog van Jezus. Maar dat oog van Jezus wekt ook hoop in je hart op Gods ontferming. Herken je dat? Grijpt de les uit deze geschiedenis je niet aan? Heb jij de Heere nooit verloochend toen je één uurtje plezier dacht te hebben met je vrienden op een plaats waar je niet hoorde? Maar ook onze ouderen, hoe vaak zwijgen we als we moeten spreken of spreken we waar we moeten zwijgen. Een zakenman die zijn klanten bedriegt, een vader die op een verkeerde internetsite terecht komt en daar blijft. Een moeder die zich voorgenomen had om niet meer zo boos te worden maar in liefde te vermanen.

Staat u nog boven Petrus? In de verkondiging van het Evangelie ziet Jezus ons één voor één in de ogen. Hij stelt ons onze heimelijke zonden vlijmscherp voor ogen. Weet u waarom? Omdat Hij Zijn liefde aan ons kwijt wil. Jezus kijkt jou aan en zegt: Heb ik dat aan jou verdiend? Gode zij dank rust Zijn liefde niet in onze trouw. Zijn liefde is vrijwillig en eeuwig. Zouden we dan niet strijden tegen ons ongeloof en Jezus navolgen? Petrus was een gelovige man maar op het moment van zijn verloochening geloofde hij niet. En daarom valt hij. Wat is het toch belangrijk dat we dicht bij de Heere leven.

Petrus werd indachtig aan het woord dat Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben zult gij Mij drie maar verloochend hebben. Dat noemen we indachtmakende genade. Het is alsof Petrus ontwaakt uit een bange droom. In één enkel ogenblik stort zijn wereld in elkaar. Als vrucht op het gebed van de Heere Jezus. Wat de hardste slagen niet bereiken kunnen, dat brengt de liefde tot stand: een gebroken hart en een verslagen geest. Petrus komt tot inkeer. Opeens staat Petrus helder voor de geest hoe dwaas hij gehandeld heeft. Hij gaat naar buiten en weent bitter.

De morgen stond op het punt om aan te breken, maar voor Petrus werd het donker en bitter. Er is niets bitterder dan de zonde die we bedreven hebben tegen een goeddoend God. Dat komt omdat de liefde van Christus daar achter zit en de trouw van God. Christus houdt hem vast en bidt voor Petrus. Wat een neerbuigende goedheid voor een verloren zondaar.

Als je in die nacht een Petrus gevraagd zou hebben: Moet jij nu écht niets meer van Jezus hebben? Dan zou hij nog harder zijn gaan huilen en zeggen: Heere U weet alles dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Onbegrijpelijk en toch waar!

Ds. C.G. Vreugdenhil