De bedelstand van het geloof

“Als zij nu opstond, om te lezen, zo gebood Boaz zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven oplezen, en beschaamt haar niet.” (Ruth 2:15)

Wat is Boaz goed geweest voor Ruth. Zomaar onverdiend had ze daar gezeten tussen de maaiers aan de maaltijd. Ze was verwonderd en verbaasd. Ze mocht niet alleen de aren oprapen als het armenwerk, maar ze mocht ook eten en drinken uit de hand van Boaz. Naast de bedelstand kent het geloof ook de adelstand.
Zo mogen we naast het gewone aren rapen op de velden van het Evangelie ook genieten aan de maaltijd van Jezus’ lijden en sterven. Zo nauw is deze gekruiste Koning met Zijn kinderen verbonden, dat Hij met ze aan één tafel wil zitten. Zo, dat Hij ze ‘Zijn geliefde kinderen en erfgenamen’ noemt. Dat is de adelstand!

Zo’n oosterse maaltijd was een teken van onderlinge gemeenschap. Ruth heeft iets van die onderlinge verbondenheid mogen ervaren. Ze is nu in de kring opgenomen. En ze had daar best nog een poosje tussen die maaiers willen blijven zitten, dichtbij Boaz, in wie ze de goedheid van de God van Israël mocht proeven. Maar ze moet weer verder. Gelukkig mag ze op de akker van Boaz blijven, onder zijn vertroostend woord.
“Als zij nu opstond om op te lezen…” Daar was ze toch voor gekomen. Voor dat bukkende, vermoeiende werk in de hete zon met haar handen tussen die harde stoppels. Net heeft Boaz zich tot haar overgebogen of Ruth buigt zich alweer over Boaz’ akker. Bukkend en bedelend. Alle dingen hebben hun bestemde tijd. Ruth gaat weer aren lezen voor het onderhoud van haarzelf en haar schoonmoeder. Het aflezen van de genade in Boaz’ ogen aan zijn tafel voert haar tot het oplezen van de aren op zijn akker. Het is dus niet zo als je genade ontvangt, dat je dan nooit meer hoeft te bukken. Nee, dat bukkende bedelende werk vanwege onze armoede blijft voortdurend nodig. Van dat koren van Boaz krijg je nooit genoeg. Ruth staat op… om weer te bukken! Dat is de bedelstand van het geloof.
En wat zorgt Boaz toch goed voor Ruth. Ze heeft een speciale toestemming om tussen de garven op te lezen. Niemand mag haar wegjagen. Ze krijgt meer dan waar ze recht op heeft, want volgens de wet mocht ze niet zo vlakbij de schovenbindsters oplezen. Boaz instrueert zijn knechten dat ze geen lelijke opmerkingen tegen Ruth mogen maken: beschaamt haar niet, doe haar geen moeite aan en stel haar niet teleur. Zo zorgt Boaz niet alleen ervoor dat ze straks met een grote buit naar huis gaat, maar – heel fijngevoelig – is hij ook bezorgd voor haar innerlijk geestelijk leven. Juist schuchtere mensen kunnen zo snel beschadigd worden in hun gevoelens. Boaz heeft daar oog voor en Hij waakt daarover.
De knechten van Boaz moeten Ruth met liefde behandelen en zelfs hier en daar wat extra korenaren laten vallen zodat ze die kan oplezen. Zo kan Ruth van de meevallers leven. Boaz heeft een diepe genegenheid voor Ruth. Hij doet niets liever dan geven.
Zo is het ook met de ‘meerdere Boaz’. Sla Zijn vrijgevigheid toch niet af. Hij is gewillig om u zalig te maken. Hoe berooid en nooddruftig je ook verkeert op de akker van Zijn Evangelie. Buk maar en raap maar en eigen het u toe, want de Schrift zegt op verschillende plaatsen: wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Zijn hele hart staat voor u open. Als u niet opraapt wat Hij schenkt, beledigt u Hem. Onderzoek dan uzelf eens of u wel honger hebt. Gods hart klopt van gevende liefde. Hij strooit met gulle hand. Wie dat laat liggen wordt eeuwig beschaamd. Maar wie met zijn hongerige ziel alles opraapt, wordt niet beschaamd. Oprapen en opeten (je toe-eigenen) wat de Heere schenkt, dat is geloof! En Hij beschaamt niet, die op Hem hopen.

Ds. C. G. Vreugdenhil