De mededeelzaamheid van het geloof

“… en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden had.” (Ruth 2:18)

 

Als de dag ten einde is en het tijd wordt om naar huis te gaan, dorst Ruth eerst nog het opgelezen koren. Het is een rijke buit: ongeveer 36 liter gerst. Dat had ze te danken aan de goedgeefs­heid van Boaz. Met z’n tweeën kunnen ze daar zeker vijf dagen van leven. Ja, Ruth is mededeelzaam. Dat is altijd de vrucht van Gods genade.

Als een vader heeft de HEERE voor haar gezorgd. Hij heeft waargemaakt dat Hij ‘vreemdelingen met een wakend oog beschouwt’ en dat Hij ‘de weduwen haar recht verschaft’. Dankbaar en blijmoedig aanvaardt Ruth de terugweg. Ze wil graag alles thuis vertellen aan Naomi. Het gesprek gaat niet over ‘hoe moeilijk het was en hoe zwaar’, maar over de goedheid van Boaz. En als Naomi dan ziet dat Ruth een hele zak gerst bij zich heeft, is ze verbaasd en ontroerd. Als de duisternis gevallen is over Bethlehem wordt het licht in het huisje van Naomi en Ruth, want Ruth mag na die heerlijke ontmoeting met Boaz en overladen met zijn gaven, vertellen wat de HEERE gedaan heeft en van haar overvloed uitdelen aan Naomi. Ze is mededeelzaam. Ze geeft wat ze ‘van haar verzadiging heeft overgehouden’. Wat overgebleven is van het geroosterde koren, dat ze aan de maaltijd gekregen had. Zo gaat het van een arme naar een arme. Zo deelt Naomi mee in de gaven van Boaz.

Wat is daar vaak gebrek aan in de gemeente, aan mensen, die mild en royaal uitdelen aan anderen, wat ze zelf van de Heere hebben ontvangen. Kijk eens even terug in uw leven. Hoe lang is het geleden, dat u zelf door de Heere bent vertroost? En wie was de gelukkige, die mee mocht delen in die rijkdom?

Graag geef ik u hier een stukje door van de bekende opwekkings­prediker C. H. Spurgeon: “Een Christen behoort een trooster te zijn, met een vriendelijk woord op zijn lippen en medelijden in zijn hart. Hij moet zonneschijn brengen en waarheen hij ook gaat het geluk om zich heen verspreiden. Als u op Jezus ziet en gewoon bent om in het licht van Zijn aangezicht te wandelen, dan zal uw gelaat, uw karakter, uw leven gaan stralen zonder dat u het zelf weet. Als God ons met Zijn tere barmhartigheid heeft bezocht en zoveel meer voor ons heeft gedaan dan ik kan zeggen en u kunt horen, laten wij dan ook tere barmhartigheid laten zien in onze omgang met onze naaste. Hij, die het middel is om anderen deelgenoot te maken van een geestelijk leven, die leeft het meest en die leeft het best.”

Wat is Ruth toch vriendelijk tegen haar schoonmoeder en wat brengt zij een zonneschijn in haar verdrietige leven. Zij mag echt iets uitstralen van die tere barmhartigheid, die zij zelf mocht ondervinden bij Boaz.

Wie de ‘meerdere Boaz’ kent en Hem ontmoeten mag aan Zijn maaltijd, kan die rijkdom niet voor zichzelf houden. Het geloof is mededeelzaam. Wie Jezus ontmoet, deelt uit van Zijn overvloed. Dan loop je over van Zijn goedheid. Anderen zijn er goed mee. En God wordt erdoor geprezen. “Loof Hem, die u vergunt uw zielsver­lagen, en ’t goede tot verzading doet ontvangen” (Psalm 103:3 berijmd).

Aan die gunnende gestalte van de liefde om alles door te geven aan anderen, wat je van de Heere mag ontvangen, kun je zien of je zelf ooit mocht delen in de overvloed van Gods genade. Zo gaat dat ook in de viering van het Heilig Avondmaal en de dankzegging daarop. Van wat je in de maaltijd met de grote Zoon van Boaz mag ontvangen, deel je graag mee aan anderen die niet zo verzadigd zijn met het ‘geroosterde koren’ van het volbrachte werk van Christus.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil