De doop van de Heere Jezus (2)

“Maar Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.” (Mattheüs 3:15)

Johannes de Doper doopte Joden die al besneden waren. Hij doopte met de ‘doop der bekering tot vergeving van zonden’. Dat hij Joden doopte was iets nieuws. Men kende de proselietendoop. Een niet-Jood, die het joodse geloof aannam, onderging deze bekeerlingendoop. In de tijd van Johannes vond men de besnijdenis voor ‘mensen van buitenaf niet voldoende. Zij werden vanwege hun vroegere afgoderij en leven in de zonde als zo verdorven gezien, dat zij helemaal gewassen moesten worden. Die doop tekende hun bekering uit en hun definitieve afstand nemen van het verleden.

Het opvallende is in onze tekst dat ook Jezus gedoopt wilde worden. Hij stelde zich plaatsbekledend onder de zonde om redding en vergeving te schenken aan een ieder die in Hem gelooft. Daarvoor moest Jezus gehoorzaam worden tot in de dood aan het kruis.

Na de vleeswording op het kerstfeest doet Christus een nieuwe stap in de diepte van de verlorenheid van ons mensenbestaan. Hij aanvaard de schuld van Zijn volk als Zijn eigen schuld. Hij draagt het oordeel van God over de zonde. Om zondaren te kunnen verlossen moet het recht zijn loop hebben. De zonde moet gestraft worden. Daarom wil de Heer Jezus gedoopt worden. Uit liefde voor Zijn Vader en uit liefde tot zonda­ren. Hij vernedert Zich.

Hij laat Zich op één lijnstellen met tollenaars en zondaars. Als was Hij een van hen. Vrijwillig buigt Hij onder die schuld als Hij afdaalt in het water. Zo voldoet Hij aan het recht van Gods wet: de ziel die zondigt die zal sterven. Willen u en ik behouden worden dan zullen we moeten weten dat er voor ons betaald is. Daarop wijst de doop van de Heere Jezus. Dat Hij de schuld van al die miljoenen aanvaardt en wegdraagt. Als Jezus wegzinkt onder dat donkere water van de Jordaan is dat een duidelijke heenwijzing naar het kruis. Ziet u de lijn? De doop bepaalt ons bij de diepte van onze verlorenheid. Bij Gods gerechtigheid. De zonde moet gestraft en wij moeten gewassen worden om gered te zijn.

Wat een liefde van Jezus om zondaren te behouden. Jezus moet overdoen wat in het paradijs verkeerd gegaan is. Adam is niet gehoor­zaam geweest. Geen enkel mens is God gehoorzaam geweest. Er is niemand die goed doet. Ja toch: Jezus! Hij deed alles over. Hij herstelde Gods recht.

Hij was eigenlijk de enige Jood, die de doop niet nodig had, maar uit liefde tot de verheerlijking van de deugden van zijn Vader wilde Hij in dat donkere water van de Jordaan ondergaan. Dat water is een beeld van Gods toorn. Zo verwierf de Heere Jezus de verlossing. Dat gaat niet buiten Gods wet en Gods recht om. Gods liefde en recht ontmoetten elkaar op Golgotha, zij kruisten elkaar in het kruis van Christus .

We zien in gedachten Jezus Zijn opperkleed afleggen en afdalen langs de oever naar het water van de Jordaan. We zien hoe Johannes Zijn Meester doopt. Het water van de Jordaan sluit zich boven Jezus’ hoofd. Hij daalt af in de dood. Hij wordt begraven door de doop in de dood. De doop is een graflegging, een profetie van Golgotha. Daar zal Hij hangen aan het kruis. Zijn handen en voeten worden doorboord. We horen Hem bidden voor Zijn vijanden. We horen Jezus roepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten’. Maar ook: het is volbracht en het hoofd buigende gaf Hij den geest. Hij is gelegd in een rotsgraf verzegeld met een steen. Jezus is begraven.

Daar wijst Zijn doop heen. Hij roept het daarin al Zijn kinderen toe: Ik maak uw dood tot de Mijne. Uw zonden neem ik op Mij, plaatsbekledend. Zo ontsluit Hij de toegang tot Gods genadetroon. De doop van Johannes is voor Christus het gericht! Het gericht, dat wij ons waardig keuren, als de Heere ons ontdekt aan onze verlorenheid en schuld. Dan zegt u: Heere, ik heb de dood verdiend. U bent rechtvaar­dig als U mij straft met de eeuwige dood. Alle gerechtigheid moet vervuld! Alle eisen van de goddelijke wet.

Maar nu is Jezus gedoopt. Over dat Jordaanwater valt de schaduw van het kruis. Later horen we Jezus zeggen: Ik moet met een andere doop gedoopt worden, en hoe word Ik geperst, totdat het alles volbracht is. Hij ziet hier die weg reeds voor Zich liggen. De drinkbeker, die de Vader Hem geeft, zal Hij drinken. Aan het begin van zijn ambtelijke loopbaan betuigt Christus hier Zijn onuitsprekelijke gewilligheid om voor zondaren te lijden en te sterven en zo in Gods gericht onder te gaan. Hij gaat in Zijn doop naast al die zondaren staan. Hij is in de wereld gekomen om de weg van het offer te gaan. Om zondaren zalig te maken.

Het betaamde Jezus alle gerechtigheid te vervullen. Dat betekent voor ons dat wij uitsluitend op Jezus en Zijn gerechtigheid zijn aangewe­zen! Met uitsluiting van onze eigengerechtigheid.

Wat een troost voor mensen, die hun schuld bij God niet kunnen betalen. Die zichzelf niet kunnen helpen. Die in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden. Wat een geweldige troost mag je dan putten uit Jezus’ doop. Hij is geen Koning, Die onbereikbaar ver van ons afstaat, onaantastbaar en ongenaakbaar. We zien Hem aan het begin van Zijn ambtelijke werk op aarde op zo’n veel betekende plaats: bij de Jordaan, te midden van mensen, die schuldig staan en reiniging nodig hebben. Hij zoekt hen juist op. Hij daalt helemaal af in die schuld en zonde, die nood en dood. Als Jezus Zich in het water van de Jordaan laat ondergaan bij Zijn doop, komt Hij op de plaats waar Hij verloren zondaren vindt. De Koning zoekt Zijn onderda­nen op. En Hij wint ze voor Zich in. Om ze daarna in de ruimte te stellen: De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem.

Gedoopt worden is niet alleen ondergaan, het is ook omhoog komen uit het water! Als Christus omhoog komt, verrijst Hij uit het watergraf van de dood.

Dat is een heerlijke voorbode van Zijn opstanding in Jozefs hof en een voorspel op zalige opstanding van allen, die in Hem geloven. Zoals het wateroppervlak weer boven Zijn hoofd open brak, zo zal Hij straks aan het eind van Zijn aardse leven het graf openbreken als voorteken van de opstanding der doden.

Toen Jezus omhoog kwam uit het water gebeurde er iets bijzonders. We lezen: ‘… en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag de Geest Gods nederdalen, gelijk een duif, en op Hem komen.’ Wat een heerlijk evangelie. De Vader geeft Zijn goedkeuring over Jezus’ doop en zo over het begin van Zijn messiaanse loopbaan. Niet alleen Jezus, maar ook Johannes heeft de Geest zien neerdalen in de lichamelijke gedaante van een duif. De duif is het symbool van de vrede, van oprechtheid, van reinheid en zachtmoedigheid. Dat doet denken aan de duif van Noach.

Beide zijn de aankondigers van een nieuwe tijd. Het oordeel is voorbij : de zondvloed, Golgotha. De Heilige Geest bleef op Hem. Mocht er nog twijfel zijn bij Johannes of zijn daad wel rechtmatig was, God spreekt uit de hemel: ‘Deze is mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Dewelken Ik Mijn welbehagen heb.’ De Middelaar is nu voor Zijn werk gereed. Johannes’ taak is voorbij. De Koning is er, de heraut van de Koning kan heengaan. Jezus kan Zijn openbare bediening op aarde beginnen. Jezus is de Messias. Heel dit gebeuren was ook voor Jezus een troost. Er staat dat de hemel speciaal voor Hem werd geopend.

Wat een evangelie! Wat hier na de doop van de Heere Jezus gebeurt, betekent dat de hemel niet langer meer gesloten is. De Geest daalt neer en de Vader spreekt. De gemeenschap met God is in principe hersteld door het plaatsvervangend werk van Christus. En Jezus wordt hier gezalfd met de Heilige Geest in verband met Zijn ambtelijke toerusting om de Middelaar te zijn. De Vader geeft Zijn goedkeuring. Jezus wordt bekwaam gemaakt tot Zijn taak en mag weten dat Hij op de goede weg is. Johannes mag weten dat hij Christus inderdaad niet mocht tegenhou­den. En wij mogen weten dat Jezus het oordeel van God over de zonde gedragen heeft. Wat doen wij met Hem? Wat doen wij met deze boodschap van God? Met deze prediking van de verzoening door het bloed van Christus? ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeelt, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.’ (Johannes 3:18)

Ds. C. G. Vreugdenhil