De gouden keten van Jezus’ voorgeslacht

‘Het boek van het geslacht van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham’ (Mattheüs 1:1).

Het is opmerkelijk dat alle keren dat in Mattheus 1 de naam van de Zoon van God wordt genoemd, daarbij gelijk ook de namen van mensen worden genoemd. JEZUS CHRISTUS, de Zoon van David, de Zoon van Abraham. Wat is dat op zichzelf al een eeuwig wonder. Dat Hij Zijn Naam tegelijk laat noemen met die van zondaren. Het is werkelijk vervuld wat staat in vers 23, dat Zijn Naam is Immanuel; God met ons. Zo laag wilde hij afdalen en zo diep wil Hij Zichzelf vernederen. Hij is naar de aarde gekomen om zondaren uit het slijk te verhogen en hen met God te verzoenen.

We letten hier niet alleen op dat Hij ‘God met ons’ is, maar ook ‘God uit ons’. Uit dat hele menselijke geslacht van al die eeuwen door is Hij uiteindelijk geboren. Er ligt een uitvoerig geslachtsregister voor ons: het boek van het geslacht van Jezus Christus. Letterlijk: de boekrol van de bron van Jezus Christus.

Misschien heeft u, als u ooit onderzoek deed naar uw voorgeslacht, in dat onderzoek wel een persoon ontdekt van wie u zegt: ‘Jammer dat die naam erbij staat’. Dat is met de Koning der koningen niet veel anders. Jezus kon Zich voornamelijk alleen maar schamen voor Zijn voorgeslacht. Het waren veelal zondige schakels. Het boek van het geslacht van Jezus Christus bevat zoveel zwarte bladzijden! Het begon al met Adam en Eva die God hebben verlaten. In vers 3 lezen we over Juda. Hij gewon (dat wil zeggen: ontving als kind) Fares. En hij gewon nog een kind bij Thamar: Zara. Het gaat hier om incest. Een zwarte schakel! We lezen in vers 5 nog een schakel van zonde: Ruth, iemand uit het buitenland, uit Moab. Zij was helemaal niet iemand van het verbond. Ze stond er helemaal buiten. Maar iemand van buiten Gods gemeenschap mocht de overgrootmoeder van David worden. Uit haar kwam de meerdere David voort. Dit was nu het voorgeslacht van de grote Koning.

Die keten van Jezus voorgeslacht bevat ook bijna gebroken schakels. En dan wordt het eigenlijk nog onbegrijpelijker. Het begon al bij Abraham. Hij werd geroepen toen hij vijfenzeventig jaar oud was. Zijn vrouw was onvruchtbaar. Maar de Heere heeft er voor gezorgd dat vijfentwintig jaar na zijn komen in Kanaän Izak geboren werd. Ze waren beiden op hoge leeftijd. De Heere echter heeft die keten in stand gehouden. Izak. Twintig jaar heeft hij de Heere gebeden, in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want Rebekka was onvruchtbaar. De Heere heeft die keten niet laten springen, maar Jakob geboren doen worden. Bij Hizkia was het precies hetzelfde.

De gouden keten van het voorgeslacht van Jezus bevat naast zondige en bijna gebroken schakels ook koninklijke schakels. Zijn afkomst is niet alleen tot vernedering, maar ook tot verhoging, want Hij kwam voort uit het koninklijke geslacht. De Heere heeft ook aan David, de koning, al gezworen dat Hij uit zijn nageslacht op de troon van David zetten zal. En daar wordt echt niet alleen Salomo mee bedoeld, maar ook Jezus. Dat was de verwachting, die door dat hele koningsgeslacht heen lag. Nee, het waren geen beste koningen. Van zes koningen lezen we in Kronieken dat het goddeloze koningen waren, en van nog eens drie dat zij niet met een volkomen hart de Heere hebben gediend. En toch, allemaal koninklijke schakels. Waarom was dat? Het zou duidelijk moeten zijn dat er een Koning uit dat vervallen en zondige koningshuis zou voortkomen. De vervallen hut van David zal weer worden opgericht en de wijzen uit het oosten gaan vragen naar de geboren Koning van de Joden. Hij zal worden neergelegd in een kribbe, in de koningsstad Bethlehem, maar wel in diepe vernedering. Juist daarin komt Zijn buigen openbaar.

Wel, dat is nu Jezus’ voorgeslacht. Zondig, onvruchtbaar en toch ook koninklijk. We zullen deze Zaligmaker moeten leren kennen. Hij zal het bij het oordeel aan ons vragen, of Hij als Koning voor ons waarde gekregen heeft. En hoe krijgt Hij dan waarde? Alleen wanneer we als een arme, verloren zondaar aan Zijn voeten leren schuilen. Als we onszelf hebben leren kennen als schuldig en zondig. Die zullen eenmaal allen mogen erkennen, wat ze op aarde al hebben beleden: Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël (Joh 1:50). En nu het wonder: Jezus’ onderdanenrijk is nog niet vol! Zijn Koninkrijk moet nog worden uitgebreid. En daartoe gaat het Evangelie ook vandaag nog uit. Het Evangelie van advent en van Kerst. Het Evangelie van deze Koning der koningen. Eén Naam is ons allen genoeg: de Naam Jezus, Zaligmaker. Hij ontvangt eenmaal eeuwig de eer.

Ds. G.J. Baan

Eenheid

“Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in de Heere, dat gij wandelt waardig de roeping, met welke gij geroepen zijt; met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkaar in liefde; u benaarstigende te behouden de eenheid van de Geest door de band van de vrede. Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één Heere, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen” (Efeze 4:1-3).

De apostel Paulus laat hier zien, hoe Gods kinderen samen een eenheid moeten vormen, opdat ieder zijn naaste helpe, hem moed geve en sterke en wij allen ons eendrachtig beijveren om God te dienen. Om nu dit te doen, is het noodzakelijk dat wij de kwalen, die wij in ons omdragen, bestrijden. Zoals de ervaring uitwijst, zijn alle mensen geneigd zich in een bepaald opzicht te verheffen. Ieder mens heeft behagen in zichzelf, ieder mens denkt van nature nogal wat van zichzelf en dat brengt een hooghartige houding met zich mee. Die zich wil verheffen, moet om die reden zijn naaste wel minder maken, om zelf meer te zijn.

Het is dus onmogelijk samen één te zijn, als wij die hoogmoed en aanmatiging, waaraan wij ons maar al te veel overgeven, niet van ons afschudden. Wanneer wij één willen zijn, zullen wij zachtmoedig moeten zijn. Waardoor zijn wij zo onverbiddelijk tegenover onze naasten en niet anders dan hard en scherp? Is het niet omdat een mens méér begeert te zijn? Daar ligt de oorzaak waarom er zo weinig welwillendheid is. Daarom heeft Paulus de zachtmoedigheid met de ootmoedigheid verbonden, want daaruit komt ze ook voort. En tenslotte noemt hij de lankmoedigheid om veel zwakheden en gebreken te kunnen verdragen.

Want als wij stuk voor stuk alles willen napluizen wat wij op onze naaste kunnen aanmerken, kunnen wij ongetwijfeld groot en klein verwerpen, want niemand is er, die niet met één of ander kwaad behept is. Indien wij echter deze hoogmoed hebben afgelegd en wij in plaats daarvan tot zachtmoedigheid en welwillendheid zijn gekomen, en inschikkelijk zijn en veel verdragen kunnen, zodat de zwakheden van een ander ons niet verhinderen hem als een broeder te erkennen, zal daardoor de Kerk altijd in stand blijven.

Wij weten toch, dat zo spoedig als een twistvuur is ontstoken, ieder zijn vijanden verwenst en veroordeelt. Zodra wij dus toegeven aan onze opwellingen om tegen dit en dat op te staan, of indien er enige oproerigheid of muiterij tegen ons is, zijn er partijen, die zich in de Kerk verheffen om de eenheid te breken.

Indien wij dus één willen zijn, wat noodzakelijk is om kinderen van God te zijn, hebben wij op onze hoede te zijn, opdat Satan geen strijd onder ons aanrichten zal. Daarentegen moeten wij vreedzaam zijn en problemen proberen te voorkomen, als wij die op enige wijze openbaar zien worden! Ziehier in het kort wat wij in acht moeten nemen, willen wij onze naasten helpen en werkzaam zijn, dat God door onderlinge eendracht in ons midden wordt geëerd.

Paulus voegt daar nog aan toe dat wij de eenheid van de Geest moeten bewaren, ofwel de band van de vrede. Daarom noemt hij hier de eenheid van de Geest als een noodzakelijk kenmerk van de Kerk en de kudde van God. Wanneer wij dus niet één zijn met elkaar, zijn wij van God vervreemd. Hij laat ons namelijk zien dat als wij niet de eenheid betrachten, God ons niet als de Zijnen erkent en verklaart dat wij niet in enig opzicht Hem toebehoren.

Deze eenheid is iets wat wij in deze dagen wel als iets van veel waarde te achten hebben, aangezien wij hierdoor als Gods kinderen gekend worden. Weliswaar spannen de goddelozen en ongelovigen samen en hebben zij een zodanige eenheid onderling, dat men nergens ter wereld een nauwere verbondenheid vindt. Daarentegen veronderstelt Paulus in dit tekstgedeelte dat de gelovigen een eenheid hebben in God.

Om die reden betoogt hij voor hen hoe deze eenheid bewaard moet worden. Paulus noemt dit de band van de vrede. Want als het vuur is aangestoken, wordt het niet zo spoedig geblust. Wij menen wel, als wij toornig worden, dat wij wel spoedig tot onszelf kunnen komen en dat het zo is geblust en gesust. Ja, maar de duivel mengt zich eronder, zodat twist en onenigheid een dodelijke prikkel wordt en de mensen altijd verbittert, zelfs wanneer er maar een enkele onenigheid bestaat. Daarom wijst Paulus ons erop, dat de Kerk altijd zal ondergaan, als wij niet in vrede leven en alle twist vermijden.

Paulus laat zien wat de eenheid is. Hij zegt dat er één God, één geloof en één hoop is, waartoe wij geroepen zijn, namelijk: dat er één God en Vader van onze Heere Jezus Christus is. Hij is boven allen en in ons allen.

J. Calvijn

(Fragment uit: Het gepredikte woord, preeken van Johannes Calvijn, deel 5, preek 6; 1941, T. Wever N.V.)

Uitkomsten tegen de dood

‘(…) en bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood’ (Psalm 68:21b).

De werkelijkheid van de dood is steeds weer overtuigend aanwezig. Denk aan de oorlogen in Oekraine en Israël en aan de aardbevingen in Marokko en Afghanistan. Maar wie leeft er die de slaap des doods niet eens zal slapen? Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen. Hoe wij ook in het leven staan, oud of jong, de dood is om ons heen. Wat is er veel gemis en veel rouw en wat kunnen de lege plaatsen schrijnen.

De dood kan ook het gezicht hebben van zorg, ziekte, tegenslag en kruis. Vandaar dat David ook zingt: ‘Duizend zorgen, duizend doden kwellen mijn angstvallig hart’. Maar nu wordt hier gezongen dat er bij de HEERE, de Heere uitkomsten zijn tegen de dood. We mogen hier in plaats van uitkomsten ook lezen uitgangen. Wat een noodsituatie ontstaat er, als er bij een brand geen uitgang is.
Van nature zijn wij mensen in doodsgevaar. Wij zijn gevangenen van de dood en gebonden onder de schaduw van de dood. Geen uitkomst! Geen uitweg! Geen uitgang! De bezoldiging (het loon) van de zonde is de dood. En hoe hard we ook lopen, de dood haalt ieder mens in. Ze is niet af te kopen. Er is geen uitkomst bij mensen, maar bij de Heere zijn wel uitkomsten, zelfs tegen de dood. Geen graf hield de grote Davidszoon, de Heere Jezus Christus, omkneld. Hij brak door de dood en het graf heen, en sprak: ‘Ik ben de Opstanding en het Leven!’. De Zaligmaker leeft. Hij is in de dood afgedaald en Hij is door de dood heen gekomen. Hij heeft het graf geopend, naar de hemel toe. En dat is de uitkomst. Dat is de uitweg. Nu kunnen gevangenen worden uitgeleid. Er is een deur van bevrijding geopend in de Heere Jezus Christus. Wie Hem vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere. Er is zaligheid voor doodschuldige zondaren. Er zijn uitkomsten tegen de dood.

Wat is het een wonderlijke zielservaring als de Heere in onze nood en dood een deur gaat openen. Het is waar, van tijd tot tijd houdt de Heere de Zijnen tegen de dood aan, om hen eraan te ontdekken wie ze zijn buiten God en zonder Christus. Dan hebben we het leven in onszelf niet, maar dan houden we de dood over. Wij worden bijvoorbeeld tegen de dood aangehouden als wij bestreden en aangevochten worden. ‘Ik lag gekneld in banden van de dood, daar de angst er hel mij alle troost deed missen.’ Maar ook als we de weg van de Heere niet kunnen bekijken en net als Israël staan voor de Rode Zee: voor hen dat machtige water, om hen heen de bergen en achter hen een oprukkende Farao. En als David opgejaagd wordt al een veldhoen op de bergen, kan hij niet bekijken dat in die weg de belofte vervuld zal worden.

Wat nu, als de Heere Zijn kinderen verder inleidt in hun verdorven bestaan, in hun geesteloosheid en onvruchtbaarheid? Als je jezelf moet afkeuren: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam des doods?’ Wel, bij de Heere zijn uitkomsten tegen de dood. Want wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet. Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. Bij Hem zijn uitgangen van de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood en een doorgang tot het eeuwige leven. Dat is de uitgang die Christus maakte voor allen die het leven buiten zichzelf in deze Zaligmaker leerden zoeken.

Zoekt u ook een uitgang te midden van uw schuld, verlorenheid en dood? Hij kan het, Hij wil het en Hij zal het. Hij kan het, omdat Hij groot is van vermogen, Zijn liefde is sterker dan de dood en harder dan het graf. Hij kan het, want Hij leeft! Hij is Zelf de Opstanding en het Leven. Hij wil het ook. Deze Zaligmaker is almachtig én gewillig. Wilt u zien hoe gewillig Jezus is? Zie het op Golgotha. Zo gewillig is Hij om zondaren het leven te geven, dat Hij Zelf de dood ingaat en Zich vernedert tot in de dood des kruises. Wat een oceaan van liefde! Wat een grondeloze barmhartigheid!

‘Bij de HEERE, Heere zijn uitkomsten tegen de dood’. Zoek dan deze God en buig u neer voor deze Zaligmaker.

Opent uwe mond,
Eist van Mijn vrijmoedig,
Op Mijn trouwverbond;
Al wat u ontbreekt,
Schenk ik zo gij ’t smeekt,
Mild en overvloedig.

Ds. J.S. van der Net

Overvloeiende beker

‘Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende’ (Psalm 23:5).

De beker van verlossing is een overvloeiende beker. Deze beker is gevuld met de zegen van de vergeving der zonden, de toerekening van Christus’ gerechtigheid, de aanneming tot kinderen van God, de verzegeling met de Heilige Geest en de bewaring tot de eeuwige zaligheid. Is dat geen overvloeiende beker?

Velen van Gods kinderen hebben niet zo’n overvloeiende beker. Zij zeggen het David niet na: ‘mijn beker is overvloeiende’. Zij gaan klagend en zuchtend hun weg. Zij zijn heel hun leven aan de dienstbaarheid onderworpen en van de jeugd doodbrakende. Zij kunnen David en andere kinderen van God niet begrijpen, die spreken van een overvloeiende beker van troost en zielenvreugde. Zij vertellen u hoelang en ernstig zij al proberen om hun beker te reinigen van alle zonde en onreinheid. Zij zoeken hun beker schoon te wassen met tranen en berouw. Zij zoeken hun beker geschikt te maken voor de ontvangst van Gods genade in de weg van gebeden en heilige ernst. Zij vergeten echter dat de enige weg om de beker gevuld te krijgen, is om met een lege beker tot Christus te gaan. Zij zien niet, dat wij dan het meest geschikt zijn om door Christus gered te worden, wanneer wij als een ongeschikte en onwaardige tot Hem gaan. Onze beker blijft zo leeg, omdat wij het bij de gebroken bakken van het werkverbond zoeken. Wij zijn meestal nog zo rijk met ons klagen. Wie met een lege beker en een dorstig hart tot Christus komt, zal spoedig met David kunnen instemmen: Mijn beker is overvloeiende.

Wat een gezegende Herder is Jehova! David zingt van Hem: ‘Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende.’ Hoe groot uw zonden ook zijn; het bloed van Jezus Christus kan u genezen. Zoals het water van de zondvloed ver boven de hoogste berg uitrees, zo stijgt het bloed van Christus in kracht uit boven uw schuld en zonden. Van Christus zegt God in Zijn Woord: ‘Waarom Hij volkomen zalig maken kan, al degenen, die door Hem tot God gaan.’ De Zaligmaker Zelf voegt er aan toe: ‘En die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.’ Vlucht dan toch tot deze Zaligmaker! Vertrouw uw ziel in Zijn handen. Zie op een bloedende Jezus en roep: ‘Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!’ U kunt zichzelf niet genezen. Het is zo waar, wat Luther aan de jonge Melanchton die zichzelf ook trachtte te genezen, schreef: ‘De oude Adam is te sterk voor de jonge Melanchton’.

De genezing is alleen te vinden in het bloed van Christus. Wij kunnen het bedreven kwaad niet ongedaan maken en de boosheid van ons hart niet genezen. De hemelse Herder kan dit wel. Hij staat gereed met de balsem van Gilead om alle gebrokenen van hart te helen. Davids beker was overvloeiende. Mensen zoeken hun levensbeker te vullen met geluk en vreugde. Wat dat betreft zijn wij allen op zoek naar het verloren Paradijs. Zij slagen er echter nooit in om hun beker te vullen. Zij zoeken hun beker gevuld te krijgen bij de verkeerde bron. Zij zoeken voldoening te vinden in rijkdom, macht, roem, plezier en genot. Dorstig haasten zij zich tot de gebroken bakken van een leven zonder en buiten God en Christus. Maar de wereld kan onze beker niet vullen. De wereld is gelijk aan de dochters van de bloedzuiger, die alleen maar roepen: geef, geef! Toen Alexander de Grote de gehele wereld aan zich onderworpen had, liep hij wenend door zijn paleis. Op de vraag van zijn hovelingen wat er aan scheelde, antwoordde hij: ‘Ik ben bedroefd omdat er maar één wereld te overwinnen is.’ Er is geen geluk en voldoening buiten God. Teleurstelling is het einde van een zoeken naar geluk buiten God en Christus.

Doe daarom niet als de goddelozen, die luid roepen: ‘Wijk van ons, want wij hebben aan de kennis van Uw wegen geen lust.’ Hem zal eens een beker ter hand gesteld worden, waarvan de Schrift zegt: ‘Want in de hand des Heeren is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit, doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesem uitzuigende drinken’ (Jeremia 51:7).

Gods kinderen worden echter aan de ingang van de eeuwige schaapskooi opgewacht door hun hemelse Herder. Zij zullen geleid worden naar de fonteinen van het water des levens en voor eeuwig met David zeggen: ‘Mijn beker is overvloeiende.’

Ds. C. Harinck

Fragment uit: ‘De HEERE is mijn Herder’, negen preken over Psalm 23, Uitgeverij Groen – Heerenveen, 1998

Gods onmisbare zegen

“De zegen des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij” (Spreuken 10:22).

Op verschillende momenten wensen wij elkaar Gods zegen toe. Ook aan het begin van het nieuwe schooljaar is dit een gepaste wens. Daarbij denken we ook aan het kerkelijk seizoen dat straks weer gaat beginnen. Het gebed om Gods zegen over werk en studie, over kerk en school, ja over alles, is onmisbaar. Maar waarom is de zegen van de Heere zo belangrijk? Wat betekent het eigenlijk wanneer we spreken van Gods onmisbare zegen? De woorden uit Spreuken werpen licht op deze vragen, want zo staat er: ‘De zegen van de HEERE, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.’

In het vierde vers horen we Salomo zeggen dat de hand van de vlijtige rijk maakt. Wie zich inzet en ijver aan de dag legt, toont daarin wijs te zijn. Want zo vervolgt Salomo: ‘Wie in de zomer tijdig bijeenbrengt, is een verstandig zoon, terwijl degene die slaapt in de oogsttijd een zoon is die schande veroorzaakt.’

In vers 22 wordt benadrukt dat de zegen van de Heere rijk maakt. Dit benadrukt de absolute afhankelijkheid van de zegen van de Heere.

Het ene staat niet los van het andere. Onze inzet en de zegen van de Heere worden hier aan elkaar verbonden. Het is dezelfde boodschap als in Psalm 127. Daar zegt Salomo: ‘Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan.’

Basis van alles is Gods zegen. Menselijke inspanningen zijn daar van afhankelijk. Zonder de hulp van de Heere krijgen wij niets van de grond. Dat betekent dus niet dat we maar af moeten wachten: passief moeten zijn. We worden geroepen om ons werk met inzet te doen. Maar de Spreuken waarschuwen ons hier voor de menselijke neiging om te denken in termen van succes in plaats van zegen. Graag schrijven wij succes op onze eigen rekening. Alsof de dingen die we bereiken gevolg zijn van eigen verdienste. Van Jobs welvaart en rijkdom staat er echter: ‘het werk zijner handen hebt Gij gezegend’’.

De zegen van de Heere heeft dit bijzondere voorrecht: “en Hij voegt er geen smart bij”.

Wat wil Salomo hiermee zeggen? Nou, straks zitten we er weer midden in. De dagen overvol met van alles en nog wat. Het ene is nog belangrijker dan het andere. Wanneer we elkaar dan vragen hoe het gaat, is het antwoord: “druk, heel druk”. Wat kan het vermoeiend zijn, dat dagelijkse hollen en draven. Daar gaat het nu precies over. Met “smart” wordt al ons zwoegen, ploeteren en piekeren bedoeld. Altijd maar doorgaan en jezelf afmatten. Maar dan zegt Gods Woord zo goudeerlijk: Zo niet! Alleen de zegen des HEEREN maakt rijk. Alles hangt af van Gods genadige aanwezigheid en van het zoeken en ervaren van Zijn tegenwoordigheid.

Het belangrijkste is om aan de voeten te zitten van de Bron van het allerhoogste en eeuwige goed, de Heere Jezus Christus. Zwoegen voegt daar niets aan toe.

Denk eens aan Lot en zijn keus voor de vlakte van Sodom. Het bracht hem veel smart en bitterheid. De rijke jongeling had vele goederen, maar was hem een oorzaak van tijdelijk en -zoals wij vrezen moeten- eeuwige smart. Achab bezat een kroon en een troon, maar lag ziek op bed van ontevredenheid, omdat hij de wijngaard van Naboth niet krijgen kon.

De wereldling komt niet verder dan brood met smarten. Allen die de Heere vrezen leven van een beter goed. Hun deel is de zegen des Heeren, waarbij de Heere geen smart voegt. Want zelfs in de vele tegenspoeden die de rechtvaardigen ondervinden, maakt de Heere dat het geen smart geeft. Zijn nabijheid, troost en sterkte maakt alles goed. Dan doet Hij alle dingen zelfs meewerken ten goede, degenen die Hem liefhebben. Gezegend is het deel van de kinderen van God. ‘Uw zegen is over Uw volk.’

Ds. W. Harinck

Werken in de zomer

‘Deze vier zijn van de kleinste van de aarde; maar dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien. De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs’ (Spreuken 30: 24-25).

Vrienden, koning Salomo heeft veel uit het boek van de natuur geschreven. In deze tekst gaat het over een mier en de lessen van het mierenvolk. Jongeren, als ik nu tot jullie moet zeggen: ‘Ga maar eens terug naar de kleuterschool om te leren’, dan vinden we dat niet erg opwindend. Je bent een beetje beledigd als ik tegen je zeg: ‘Jij moet maar eens terug naar school.’, maar God zegt het nog sterker. Hij zegt: ‘Jij moet maar eens naar de mier toegaan. Ga nu eens naast die mier zitten voordat je die doodstampt. Denk nu eens na over wat Ik voor jou in dat mierenleven heb geschreven.’

Eén van de lessen van de mieren is: ze denken vooruit, want er staat: ‘(…) evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs’. Jullie hebben van het jaar vast wel mieren gezien – die vervelende mieren… -, maar voordat we dat zeggen, zegt de Heere: ‘Ga tot de mier, gij luiaard!’ ‘Denk nu eens aan de wijs-heid die Ik in de mier gelegd heb. In de mier die jij van de keukenvloer veegt. Want de mier is bezig met iets waar jij ook mee bezig zou moeten zijn. De mier bereidt zijn brood voor de wintertijd. Ze wer-ken hard, keihard!’
‘Dat doe ik ook’, zeg je, ‘keihard werken!’ De vraag is dan: wáár ben je dan mee bezig? Ben je bezig voor de tijd waarin er niets meer te vinden is en er niets meer te vergaderen is, de tijd dat God niet meer te vinden is? Nu is het nog de tijd. Nu hebben wij nog de gezondheid om God te zoeken.

De mieren gaan nooit op vakantie. Is vakantie dan verkeerd? Dat zei ik niet, maar… ze gaan nooit op vakantie. Ze zijn altijd maar bezig te denken over de winter die komt. En zo zijn ze druk. Ze nemen geen weekend vrij. Is het dan verkeerd als we er een weekend tussenuit gaan? Dat zei ik niet, maar… ik zeg wel dat de mieren nooit wat dagen vrij ne-men. Ze zijn altijd maar bezig.

‘Ga tot de mier, gij luiaard!’ Dat zegt de Heere tot jou! Zie haar wegen en word wijs. Want zij zijn be-zig met maar één doel: voorbereiden en verzame-len. Wat heb jij al vergaderd voor de toekomst? Vorige week heb je misschien wel een drukke week gehad: dit en dat vroeg onze aandacht. En als je nu eens naast die mier gaat staan, ben je dan wijzer dan de mier geweest?

Waren wij bezig met de eeuwigheid? Misschien zeg je: ‘Tja, daar kun je toch niet altijd mee bezig zijn?’ Nee? Echt niet? Jonathan Edwards schrijft ergens in zijn dagboek: ‘Heere, schrijft U ‘eeuwigheid’ op mijn oogbal.’ Dat gebed moet je ook maar eens gaan bidden: ‘Schrijft U ‘eeuwigheid’ op mijn oogbal. Waar ik ook maar naar kijk, dat ik het zie in het licht van de eeuwigheid.’

Dat doet de mier. Hij kijkt altijd vooruit. Nu is er nog tijd, morgen misschien niet meer. Zie je wel eens een mier rusten? Nee, ze zijn altijd bezig, na-melijk van het begin van het voorjaar tot in de late herfst. Ze wachten ook niet tot het einde van het jaar. Ze wachten niet tot het najaar en verzamelen dan snel alles voor de winter. Dit doen ze gelijk, vanaf het eerste moment dat het voorjaar begint, werkt de mier.
Jongelui, ik weet hoe jullie denken. Zo dacht ik vroeger: ‘Ik heb nog tijd genoeg om de Heere te zoeken. Tijd genoeg, ik ben nog jong.’ Ga tot de mier, vandaag nog! Die mier zegt niet: ‘O, het is juli en ik heb de tijd tot eind oktober. Ik ga eens lekker uitrusten en niks doen.’ Jij weet ook niet of je nog een zomer in je leven krijgt en of je nog een najaar in je leven krijgt. Weet je het wel zeker dat je een sterfbed krijgt? Zo gij Zijn stem dan heden (dat is vandaag) hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk woord; verhard je niet, maar laat je leiden. Hoor je het? ‘Vandaag!’, zegt de Heere, ‘Stel het toch niet uit!’

Jonge mensen, waarom maakt God je jong? Om je tijd te verprutsen? Nee toch? Om Hem te zoeken, zodat je je hele leven op deze aarde Hem mag die-nen. O, wat is dat een rijk leven als je van jongs af aan de Heere mag dienen. Hij is het waard.

Mieren denken vooruit en worden niet afgeleid. Ik heb vaak naar de mieren zitten kijken en gepro-beerd ze te stoppen. Dan legde ik een rij stenen en stokjes neer, maar de mieren klimmen eroverheen en gaan verder. Geen tijd om te stoppen. Verder, altijd maar verder. Niet afgeleid en ook niet bezig met onnodige dingen. Altijd maar nadenkend over de oogsttijd die komt en vandáág zoeken. ‘Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar wegen en word wijs.’

Ds. A.T. Vergunst

Een pinkstervraag

“Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, als gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heilige Geest is” (Handelingen 19:2).

Paulus bezoekt de stad Efeze. Als hij in Efeze komt, is hij op zoek gegaan naar christenen. We lezen dan: “En enige discipelen daar vindende…’. Tot zijn blijdschap vindt Paulus in de grote havenstad Efeze enige discipelen. Paulus stelt deze discipelen een belangrijke vraag. Een vraag die de Heere ook aan ons stelt: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen als gij geloofd hebt?”

Stel u voor dat de apostel Paulus onze gemeenten eens doorreisde en de ene na de andere gemeente van ons kerkelijk verband bezocht om daar een onderzoek in te stellen naar de stand van het geestelijk leven. Laten we eens veronderstellen dat hij ook hier in de gemeente van Houten kwam en aan ons de vraag stelde: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen als gij geloofd hebt”? Wat zou dan ons antwoord zijn? Wat kennen wij persoonlijk, ondervindelijk en werkelijk van het werk van de Heilige Geest? Heeft de Heilige Geest het stenen hart uit uw binnenste weggenomen en een vlezen hart geschonken?

Is er zo’n tijd in uw leven geweest waarin de Heilige Geest uw hart vernieuwde, u tot een nieuwe mens maakte, zodat de dienst des Heeren die u vroeger een last was, u nu tot een lust is geworden en de dingen van de wereld waarin u vroeger uw plezier vond, u nu met schaamte en droefheid vervullen? Werd u ooit tot een ander soort bidden gebracht dan voorheen? Werd u gedreven in verborgen plaatsen om uw gemis van God en de ellende van uw hart voor God uit te wenen? Wat weten we van het werk van overtuiging? Is er wel ooit een tijd in uw leven gekomen dat u overtuigd werd van uw zonde en ellende? Zag u uzelf ooit zonder God en zonder Christus in de wereld? Werd het ooit beleving in uw ziel, dat u nooit anders hebt gedaan dan God vermoeien met uw zonden en arbeid maken met uw ongerechtigheden en daarom aan Zijn rechtvaardige toorn onderworpen bent? Wat weten we van het werk van het geloof? Is er een tijd gekomen dat de Heilige Geest het geloof in u werkte en u, zoals de gebeten Israëlieten in hun nood op de koperen slang zagen, uw blik op de gekruisigde Christus sloeg? Wat weten we van het werk van de verzegeling? Heeft de Heilige Geest Zijn zegel wel eens op het werk in uw hart gezet, zodat u met verwondering mocht zien en geloven dat Gods werk in u is? Heeft Hij u verzekerd dat u voor eeuwig deelhebt aan God en aan Christus en dat u nooit meer vervallen zult uit Gods eeuwig verbond? Heeft de Heilige Geest u verlost van de geest van de dienstbaarheid, die altijd weer tot vrees brengt en u geschonken de Geest van de aanneming tot kinderen? Is voor u de weg tot God geopend als een verzoend God en Vader, Die Zijn toorn in Christus heeft afgelegd?

Hebt Gij de Heilige Geest ontvangen? Of zijn dit vreemde zaken voor u? Als u daarover hoort preken, zegt u dan: nooit van gehoord, ik weet van het bestaan van die geestelijke zaken niet af. Wat is dat erg! Dat betekent dat u nog geheel dood bent in de zonden en de misdaden. Het betekent dat u Christus niet kent en niet met God verzoend bent.  Wat moet ik u aanraden? Op de pinksterdag is ook een belangrijke vraag gesteld. Die vraag was: “Wat zullen wij doen, mannen broeders”? En wat heeft Petrus toen gezegd? Zei hij: afwachten of je uitverkoren bent? Heeft Petrus gezegd: de middelen waarnemen en voor de rest op God wachten? Nee. Petrus heeft geroepen: “Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden”.

U moet u bekeren. Waarvan weet u zelf het beste. U moet de afgod en de zonde uit uw leven wegdoen. U moet tot Christus de toevlucht nemen, Die in de wereld is gekomen om de zondaren zalig te maken. U moet in Christus geloven, dat is: in Christus uw heil zoeken, tot Hem vluchten en u aan Zijn voeten neerwerpen. In dit werk moet u niet hopen op uzelf, maar op Gods belofte. Er is een belofte van de Heilige Geest gegeven. In de belofte is te vinden wat u zelf mist. De Heere Jezus zegt in Lukas 11:13: “Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven dengenen die Hem bidden?”

Ds. C. Harinck

Fragment uit: ‘Vier uw vierdagen’, 2003, Den Hertog B.V., Houten

Hemelvaart en wederkomst

‘(…) Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? (…) Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen gelijk gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren’ (Handelingen 1:11).

Evangelieverkondiging is niet alleen werk van mensen. Ook engelen mogen dat doen. Denk maar aan de adventsboodschap voor Maria, aan de kerstboodschap voor de herders, aan het paasevangelie dat de vrouwen mogen horen in de hof van Jozef. Na de hemelvaart van Christus brengt een engel zijn boodschap over het einde van deze aardse bedeling. Hij verkondigt dat de Heere Jezus is opgenomen in de hemel, maar ook dat Hij weer zal terugkomen. Zijn verblijf in de hemel is tijdelijk. Jezus is niet alleen Degene Die is weggegaan en aan Wie je een mooie herinnering overhoudt. Hij is juist voor allen die Hem verwachten, de Komende.

Toen de Heere Jezus vóór Zijn lijden Jeruzalem binnenreed op het veulen van een ezelin, had het volk geroepen: ‘Hosanna, gezegend is Hij, Die komt in de Naam van de Heere.’ Zo is Hij nu de Komende voor alle gelovigen. Verwacht u Hem ook?

Alle machten zijn wel overwonnen, maar Hij regeert nog in de gestalte van het kruis. De laatste resten van de oude bedeling moeten nog worden opgeruimd. De vijanden moeten nog volledig aan Hem onderworpen worden. Daar is Hij nu mee bezig in het laatste der dagen. Het Evangelie gaat uit en het Koninkrijk komt wereldwijd. Jezus komt. Sinds Hemelvaart gaan we Zijn komst tegemoet. Als het zover is, neemt God de wolkensluier weg die Zijn stralende heerlijkheid nu nog bedekt, en dan zullen we door Zijn goddelijke luister overweldigd worden. Bent u betrokken bij waar Jezus nu in de hemel mee bezig is?

Worden in West-Europa de laatste resten van het christendom opgeruimd? Massaal verlaten mensen de kerk. Kleinkinderen van godzalige grootouders laten het afweten. De secularisatie knaagt aan het gebinte van de gemeente. Ik las ergens: ‘In de kerkbanken van vandaag zitten de toekomstige atheïsten’. Als je alleen uit traditie naar de kerk komt, gaat je nageslacht straks niet meer. Traditionalisme houdt geen stand, want dat is een leeg testament, daar zit Christus niet in. Het gaat om Hem, om echte geloofskennis van de levende Christus. Als Hij alles voor u is, zijn we verwonderd over wat Hij deed in Zijn verlossingswerk.

We dienen Hem nu in het heden als onze Koning en zien met verlangen uit naar de toekomst.
Deze Jezus zal op dezelfde wijze terugkomen, zegt de engel. Rekent u daarmee en daarop? We hebben het vaak zo druk met ons werk en onze idealen. Kunnen we eerlijk zeggen dat we iedere dag op zijn minst wel een keer aan Jezus’ komst denken? Dat maakt van ons leven hier een pelgrimsleven.

Als je Hem liefhebt, wordt je sterven een hemelvaart. Maar het mooiste is toch als Hij terugkomt en aan al Zijn kinderen een plaats geeft in de nieuwe schepping. Daarom mogen we naar die dag met groot verlangen uitzien. ‘’k Ben reizend naar die stad, waar Christus ’t licht zal zijn, om eeuwig daar te zijn bij Hem, bevrijd van zorg en pijn.’ Zingt u dit met heel uw hart mee?

Op dezelfde wijze zal Hij terugkomen, zegt de engel. Zoals Hij ging, zo komt Hij. Plotseling, onverwachts, hoewel Hij Zijn discipelen erop voorbereidde. Hij komt op de wolken van de hemel. Dat wijst op Zijn goddelijke majesteit. ‘Denk aan de wolk bij de Sinaï en ‘Iemand als de Mensenzoon’, Die met de wolken van de hemel kwam’ (Dan. 7:13). Wie Hem niet liefheeft, zal roepen: ‘Bergen valt op ons.’ En wie Hem verwacht, zal zeggen: ‘Zie, dit is onze God; we hebben Hem verwacht, en Hij zal ons verlossen. Dit is de Heere, wij hebben Hem verwacht, we zullen ons verheugen en verblijden in Zijn heil’ (Jes. 25:9).
Dezelfde Die heenging, komt terug – geen ander, geen vreemde. Wie Hem in dit leven leerde kennen, hoeft niet bang te zijn. Het vreemde jaagt angst aan, het bekende geeft vertrouwdheid en geborgenheid.

‘Op die dag van Zijn komst zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg’ (Zach. 14:4a). We kunnen niet in gedachten op de Olijfberg blijven. Het is goed daar even te zijn, Hem na te staren, te bedenken waar Hij nu is en wat Hij daar doet, en te hopen op de erfenis. Maar we gaan verder. Ons leven wordt niet lamgelegd. De geschiedenis gaat verder naar de jongste dag. De morgen komt, waarop geen nacht
meer volgen zal. Zo komt Hij steeds dichterbij, totdat Hij er is. En dan zullen we Hem zien gelijk Hij is en altijd met de Heere zijn.

Ds. C.G. Vreugdenhil

De opgestane Levensvorst als de grote Trooster

‘En schrijf aan de engel van de gemeente van die van Smyrna. Dit zegt de Eerste en de Laatste, die dood geweest is, en weder levend is geworden’ (Openbaring 2:8).

Smyrna was een plaats in Klein-Azië die gekenmerkt werd door grote rijkdom. Maar er was tegelijk ook grote armoede. Ondanks dat er in Smyrna armoede was, had God ook onder die verachten en onedelen Zijn Kerk. Maar de gemeente in deze stad is een gemeente die verdrukt, gekweld en vervolgd wordt om Christus’ wil. De Heere weet ook van deze gemeente af, net als van elke gemeente en elk gemeentelid afzonderlijk. Hier vinden wij de opgestane Levensvorst als de grote Trooster, te midden van de gemeente daar in Smyrna.

‘En schrijf aan de voorganger van de gemeente’. U begrijpt dat dit de hele gemeente geldt. Zo de priester, zo het volk. ‘Dit zegt de Eerste en de Laatste’. Dat is niet zomaar een zin, maar wat is dit een bemoediging, in hun benarde, moeilijke omstandigheden van armoede en verdrukking. ‘Luister eens, verdrukten, door onweder voortgedrevenen, ongetroosten, toen en nu: het ligt in Mijn handen. Het kan niet verkeerd gaan, want Ik ben de Getrouwe. Ik ben de Eerste Die dat Godswerk in u, door Mijn Geest laat plaatsvinden. Maar Ik zal ook de laatste hand aan Mijn Gemeente leggen’.

Dat Godsgebouw zal naar Zijn gemaakt bestek in eeuwigheid rijzen. De laatste vijand die teniet gedaan zal worden, is de dood. Dat is de laatste vijand. Maar luister: de allerlaatste hand achter die dood is de Levensvorst Die uw levensbegin was in uw leven, maar Die ook achter de dood staat om u in te zamelen in de gewesten van eeuwige zaligheid. Wat een troost voor de gemeente van Smyrna! Hij die in u het goede werk is begonnen, zal dat ook voleindigen tot op de dag van Jezus Christus.
‘Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood geweest is en weder levend is geworden’. Wat betekent dat voor die gemeente? Wat betekent dat voor u? ‘Ik ben dood geweest’. Weet u wat dat betekent? Hier mag eeuwige liefde gepredikt worden. Het betekent: ‘gemeente van Smyrna: Ik ben voor u de dood ingegaan, om u het leven te schenken’. Wat een bemoediging voor die gemeente. Wat een bemoediging ook nu, als hier staat ‘Die dood geweest is’.

Maar de dood heerst niet meer over Hem. Hij heeft de dood verslonden tot eeuwige overwinning, zodat het voor Gods Kerk mag gelden: ‘Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?’. Hij is de grote Triomfator. Hij is dood geweest, maar weder levend geworden, ‘namelijk’, zo zegt de kanttekening, ‘ook door Zijn opstanding, waar Hij opgewekt is door Zijn Vader, als een teken dat de Vader genoegdoening heeft gevonden in Zijn Zoon. Maar ook opgestaan is in eigen kracht’.

We hebben te maken met een levende Zaligmaker, Die opgevaren is, aan de rechterhand van God zit en leeft om voor Zijn Kerk te bidden, en daar Zijn gemeente in Smyrna ziet als hen geweld en list bestrijden. Al gaat het nog zo hoog, hun bloed, hun tranen en hun lijden, zijn dierbaar in Zijn oog.

O Kerk des Heeren, we hebben geen dode Zaligmaker, maar Hij leeft! Als we nu zien op het wereldgebeuren, is er schrik alom. De hele wereld is verontrust over alles wat er plaatsvindt. Maar we hebben een Koning Die leeft en het loopt Hem niet uit de handen. Koning Jezus, Hij leeft tot in alle eeuwigheid. Hij heeft het opstandingsleven teweeggebracht. Nee, we sterven niet voor eeuwig. We sterven hier de zonden af. Zo is de dood de doorgang tot het eeuwige leven, en zullen we eeuwig met de Heere mogen leven: door Hem, door Zijn opstandingskracht en door Zijn opstandingsheerlijkheid zullen we altijd bij de Heere zijn. De dood heeft het niet het laatste woord. ‘Ik ben de Opstandig en het Leven. Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven’. Gelooft u, geloof jij dat?’

Ds. J. van Rijswijk

Door Zijn striemen is ons genezing geworden

‘En door Zijn striemen is ons genezing geworden’ (Jesaja 53:5b).

Een geleerd man vroeg eens een predikant: ‘Hoe is het mogelijk dat iemand rechtvaardig kan worden door de rechtvaardigheid van een ander?’ Hij bedoelde met deze vraag de leer van toegerekende gerechtigheid verdacht te maken. De predikant antwoordde hem: ‘Hoe komt het dat kinderen erven wat hun ouders verdiend hebben?’ Zij hebben er niet voor gewerkt en toch erven zij hun goederen en zij mogen de geërfde bezittingen beschouwen als de hunne. Evenzo erven de ware gelovigen van God, omdat zij kinderen zijn en daarom ook erfgenamen.

Toch is het een groot mysterie dat de gerechtigheid van Christus op de rekening en de naam van ongerechtigen komt. De apostel zegt ervan: ‘De verborgenheid der godzaligheid is groot.’ Te groot voor het verstand om het te bevatten, maar niet te groot voor een arm en schuldverslagen zondaar om het te geloven. Het geloof omhelst de woorden van Jesaja betreffende Christus: ‘En door Zijn striemen is ons genezing geworden.’

De zonde is een kwaadaardige en dodelijke ziekte. De mens moet er eeuwig aan sterven, tenzij hij of zij er van genezen wordt. Maar welk geneesmiddel is krachtig genoeg om het ontzettende kwaad van de zonde te genezen? De profeet zegt het ons: ‘Door Zijn striemen is ons genezing geworden.’ Zodra de Heilige Geest in een hart begint te werken, gevoelt de mens dat de echte kwaal de zonde is. Van nature zien we niet verder dan de gevolgen der zonde. Zo ziet de mens alleen maar op de zichtbare ellende, zonder te beseffen dat de kwaal van binnen zit. De Heilige Geest leert ons de kwaal van ons hart kennen en vanaf dat moment slaan we niet meer op de borst van anderen, maar slaan we met de tollenaar op onze eigen borst, om te roepen: ‘0 God, wees mij zondaar genadig!’ Gods kinderen gevoelen het kwaad der zonde diep in hun hart. Er schijnt geen genezing aan te zijn. Welke dokters en medicijnen zij ook waarnemen, de kwaal wordt erger in plaats van minder. Dokter ‘Verbetering’ kan ze niet helpen en medicijnmeester ‘De Wet’ maakt de wonden alleen stinkender. Zij gevoelen het vuile kwaad van de zonde diep in zich en kunnen er geen geneesmiddel voor vinden. Wat een droefheid en strijd veroorzaakt dit. Zonder zonde voor God te willen leven en dan te ervaren dat er een fontein van boosheid in ons is, die slijk en modder opwerpt. Nu, zondekranke en bedroefde zondaar, hier is uw geneesmiddel. Het zijn de striemen van Jezus. Dit is uw enige geneesmiddel. Niets anders is bij machte u te genezen. U zou uzelf kunnen geselen en striemen, maar het kwaad der zonde zou er niet door genezen worden. Maar zie door een waar geloof op de striemen en wonden van de schulddragende Middelaar Jezus en u zult gezondheid vinden, vrede bij God en doding van de zonde.

De Heilige Geest heeft u geleerd om de zondekwaal in uw hart en leven te zien. Hij leerde u zien op de grote schuld die u bij God gemaakt hebt en op de verdorvenheid van uw natuur die krachteloos is om iets goeds voort te brengen. Nu, diezelfde Geest Die u overtuigde van zonde en u krank van zonde maakte, wil nu dat u, nadat u op uw kwaal gezien hebt, zult zien op de striemen van Jezus. Wanneer u daarop ziet, ziet u niet alleen bloed en bitter lijden, maar leest u het verhaal van de eeuwige liefde van Christus om Zich als Borg te geven voor dood- en doemschuldige zondaren. Ziende op de gestriemde en in onze plaats verwonde Zaligmaker zal genezing uw ziel binnenstromen.

De kennis van dit geneesmiddel neemt niet alleen de zware schuld der zonde weg, maar geneest ook het verdorven hart. De geloofsblik op deze verwonde Jezus is ook een genezende blik. Het doodt de zonde en vooral de liefde tot de zonde. Wat een wonderlijke weg om zondaren te genezen. God geneest hen door de geloofskennis van Jezus’ striemen. Dit is Gods weg om mensen te genezen.

Mensen die niet van hun zondekwaal overtuigd zijn, verachten dit geneesmiddel. Trotse en eigengerechtigde mensen verwerpen dit geneesmiddel. Wereldse en onreine harten misbruiken dit geneesmiddel. Maar allen die onder hun zonden vernederd zijn geworden, verwonderen zich over dit geneesmiddel en zeggen het de profeet vernederd na: ‘En door Zijn striemen is ons genezing geworden.’

Ds. C. Harinck