Terug in Bethlehem

Ruth 1:22b: “En zij kwamen te Bethlehem in het begin van den gersteoogst”.

 

Kijk, daar gaan twee weduwen de poort van het stadje Bethlehem binnen. Een oude en een jonge vrouw. Ze komen uit Moab, waar ze hun geliefde man in het graf hebben moeten achter laten. De ene vrouw is hier eerder geweest, de andere komt voor het eerst in deze ‘stad van David’.

“Alzo kwam Naómi weder, en Ruth de Moabietische, haar schoon­dochter, met haar” (vers 22a). Dat is even wat! Hier komt een heidense vrouw op het erfdeel van de HEERE. En terwijl Naómi wellicht zich nog af­vraagt wat de mensen van Bethlehem er van zul­len zeggen, dat zij een heidense vrouw heeft meege­bracht, mogen wij de grote lijnen zien.

Hier gaat een heidense vrouw binnen door de poorten van Bethlehem, en zonder dat iemand het weet is in haar schoot verborgen de Koning van Isra­ël. Zo loopt deze lijn uit op een heerlijke toekomst: om­dat deze vrouw hier Bethlehem binnen­gaat, zal eeuwen later opnieuw een jonge vrouw in Bethlehem aankomen. Dat is Maria de moeder van de Heere Je­zus. En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad van David, die Bethlehem genaamd wordt (Luk.2:4).

Wat lopen de lijnen van God toch wonderlijk. Terwijl deze jonge Moabietische vrouw zonder enige pretentie binnengaat door de poorten van Bethlehem, schittert daar­in de gouden draad van het welbehagen van God. Hier is de winst van de weg door Moab. Dat is op geen enkele wijze de verdien­ste van Naómi. Zij kan alleen maar haar dwaasheid bekennen. Néé, dit is alleen een wonder van Gods welbeha­gen. Hij keert het kwade ten goede. Hij ver­heer­lijkt Zijn welbehagen dwars door onze kromme en zondige wegen heen.

Door de wirwar van draden heen weeft God Zijn gouden draad naar de toekomst van Christus. Daar gaat het om in het boekje Ruth. Om de komst van Gods Koninkrijk. In hoofdstuk één beginnend met Bethlehem Juda en in hoofdstuk vier eindigend met David. Het gaat om Jezus, de grote Davidszoon. Hij komt. In Bethlehem, het broodhuis. Daar is het levende Brood neerge­daald, dat aan de wereld het leven geeft. Kent u deze Christus? Hebt u Hem lief?

Hij roept het ons toe: Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren (Joh. 6:35). Kent u die honger naar Hem? Dat verlangen om de Heere Jezus te mogen kennen als de Zaligmaker. Wat is Hij beminnelijk, deze geboren Koning der Joden. Hij is de Koning-Knecht. Hij stierf aan het kruis om de last van de zonde te dragen. Dat mogen we zien bij het gebroken brood aan Zijn tafel. Wat een trekkracht gaat er uit van Zijn zondaarsliefde. Waarom weegt u nog geld uit voor hetgeen geen brood is  Jes. 55:2?

Het levende Brood is Christus. Zijn gekruiste lichaam draagt het eeuwige leven in zich. Kreeg u oog voor Zijn kruis? Zijn armen, die waren uitgestrekt aan het kruis, zijn ook uitgestrekt naar u. Kom toch, zegt Hij, Ik wil u zalig maken, verlossen. Voelt u die trekkracht van Jezus niet? Hoe heerlijk om te ervaren, dat je jezelf helemaal mag kwijtraken aan Hem. Dat Hij je ontvangt zoals je bent. Daar wordt Hij zo groot en u zo klein. Wat kun je daar diep naar verlangen, naar Zijn komst in je hart. Dat je Hem mag omhelzen door het geloof. Zoals de bruid in het Hooglied: “Ik ben mijns Liefsten en Mijn liefste is mijn” (Hoogl. 6:3).

‘Alzo kwam Naómi weder… te Bethlehem’. Deze uitdrukking moeten wij zorgvuldig afwegen. Wij mogen het accent niet alleen la­ten vallen op ‘alzo’, want dan zouden we alleen maar aan het verlies van Naómi denken en voorbijzien aan de winst, terwijl dit eerste hoofdstuk juist zo veel­be­te­kenend afsluit met de woorden ‘en zij kwamen te Bethlehem in het begin van de gersteoogst’.

Naómi en Ruth komen dus aan, als de gerste­oogst nog maar net begonnen is. Het is op de akkers een vro­lij­ke drukte. De velden zijn nog bedekt met graan. Als zij daar lopen, mogen zij direct met eigen ogen zien, dat het waar is wat hen in Moab werd mee­gedeeld, namelijk dat ‘de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hen brood’.

Zo ruist voor hen in de vol­le halmen op de vel­den tegelijk de rijpe belofte van Gods vaderlijke ont­ferming en vergeving. Naómi komt aan na jaren van bitterheid, maar op de velden komt de zoetheid van Gods ver­ge­vende liefde haar tegemoet. Naómi ziet niet veel licht, maar op de velden is het al aan het gloren. Zonder dat zij het weten, ligt daar op de vel­den van Bethlehem, de barm­hartigheid van God al voor hen klaar.

Daar rijpen nota bene de halmen die Ruth straks zelf mag gaan rapen. En op een an­dere akker groeit al de tarwe, waaruit straks de koren­schoof ge­bonden zal worden, waar zij zich zal mogen neer­leg­gen aan de voe­ten van de losser. Van al deze rijke zegeningen weten Naómi en Ruth nog niets, maar de HEE­RE heeft het al klaar liggen.

Deze belofte mag ons genoeg zijn om in alles al­leen te vertrou­wen op de HEERE. Wat zitten wij dan toch vaak voor niets in de put. Wat zijn we toch soms arme en kortzichtige mensen. Op de velden van Beth­le­hem ruisen de beloften van God. En zij ge­ven getuigenis van Gods vaderlijke goedheid in Jezus Chri­stus.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Een veilige thuiskomst

Ruth 1:22a: “Alzo kwam Naómi weder, en Ruth, de Moabietische, haar schoondochter, met haar, die uit de velden Moabs wederkwam”.

De vakantie loopt ten einde. Velen van ons zijn terug van ‘weggeweest’. Een goede reis gehad, mooie dingen gezien, heerlijk ontspannen genoten en een veilige thuiskomst gehad. De reis van Naomi naar Moab was geen vakantiereis. Ze gingen daarheen om er te blijven. Naomi heeft heel wat zwarte sneeuw gezien. Ze heeft daar haar man en twee zonen door de dood verloren. Rouw en verdriet hebben haar leven getekend. Na tien jaar verblijf in Moab brengt de Heere haar terug in Bethlehem. Haar schoondochter Orpa neemt afscheid en gaat terug naar haar familie. Haar andere schoondochter gaat met haar mee naar het land van Juda. In onze tekst hebben Naomi en Ruth de reis van Moab naar Bethlehem achter de rug. ‘Is dat Naómi?’ zo zeiden de dorpelingen. Ze zag er blijkbaar met haar gebogen gestalte, haar weduwkleed en haar door droefheid gegroefde gelaat niet meer zo ‘liefelijk’ uit. Toch… belangrijker dan wat mensen er van vinden of zeggen, is wat God ervan maakt. Hij leidt alles naar Zijn raad. Het spoor dat God door de wereldgeschiedenis en door mensenlevens trekt, is vaak verborgen, maar soms licht het verrassend op, zoals hier in laatste vers van Ruth één. We zien in die woorden als het ware de gunst van God over alles wat er gebeurt. De gunst van God, zegt u? Ja, want alzo kwam Naómi weder, niet Mara! In haar eigen ogen was ze Mara geworden, maar in Gods ogen was ze Naómi gebleven. Doorslaggevend is niet hoe wij de werkelijkheid beleven. We kunnen ons leven als uitzichtloos ervaren, maar die ervaring heeft niet het laatste woord. ‘In Uw licht zien wij het licht’ zegt Psalm 33. God is er ook nog. Zijn Woord, Zijn verbond en beloften zijn er ook nog. Gods trouw houdt stand. Daarom is Mara toch Naómi. De gunst van God licht over de terugkeer van Naomi. We lezen: ‘Alzo kwam Naomi weder en Ruth…’. Wat een goedheid van God. Naómi is niet alleen, Ruth is bij haar. Het staat er telkens met nadruk. Ruth de Moabietische! Zoals de Bijbel ook spreekt over Rachab de hoer. Niet om te brandmerken, of om vast te pinnen op een heidens of zondig verleden, maar tot roem van Gods ontferming. Ruth komt toch in Bethlehem. En straks zal ze huwen met Boaz, die nota bene een zoon van Rachab de hoer was (Matth. 1:5).

Daar hebt u de lijn van dit Schriftwoord naar de komst van Christus. Jezus komt naar deze wereld als de lang beloofde Messias. Met advent zijn we gewoon te denken aan de beloften van God met betrekking tot de komst van Christus in het vlees. Zo’n belofte hebben we hier. Ter wille van de Heere Jezus komt Ruth hier in Bethlehem. Omdat de Zoon van God vlees en bloed wilde aannemen uit Rahab en Ruth. Daarom worden Filistijnen, Tyriërs, Moren en Moabieten in Israël ingelijfd. Door alle menselijke fouten en zonden, door alle menselijke reacties en beslissingen heen koerst God aan op de komst van Zijn Rijk. Daarom mogen we zeggen: de komst van Ruth in de stad van Boaz staat in verband met de komst van Christus in het vlees. Hier wordt een nieuwe etappe toegevoegd aan de grote weg van God naar Bethlehem. God werkt aan op de vleeswording van het Woord. De moederbelofte moet en zal vervuld worden. Maar wat vervult de Heere Zijn beloften altijd in een wonderlijke weg. Het gaat vaak door de onmogelijkheid heen. Zo is het niet alleen in de heilsgeschiedenis maar ook in de levensgeschiedenis van Gods kinderen. We moeten telkens weer aan het eind van onze mogelijkheden komen om te leren dat wat bij de mensen onmogelijk is, bij de Heere mogelijk is. Soms is Gods weg duister voor ons, onbegrepen, maar achteraf zie je daar Gods wonder­lijke voorzienigheid in: dat Hij je van stap tot stap heeft geleid. Mag u zo wel eens terugzien in uw leven? Dan zie je dat je te doen hebt met een verrassend God, Die het niet alleen belooft, maar het ook doet.

In vers 13 heeft Naómi gesproken over de hand van de HEERE, die tegen haar is uitgegaan. Zijn hand is echter niet alleen een slaande hand vanwege onze zonde. Zijn hand is boven alles een zegenende hand, een vaderlijke hand vol liefde en ontferming. Dat wordt zichtbaar in de doorboorde handen van Christus. En die hand heeft God bij onze doop al op ons hoofd gelegd. Daar sprak Hij: Ik wil uw God zijn, Ik wil je tot Mijn kind aannemen, alle kwaad van je weren of ten beste keren.

Wie in geloof zijn hand mag leggen in Gods hand, die mag weten dat er ook voor hem of haar toekomst is. Dan is er een veilige thuiskomst als onze levensreis ten einde loopt, ondanks al onze zonden en afdwalingen. Hij is zo vergevingsgezind! Vanwege Jezus’ doorboorde handen. Hij, Gods Naómi, de Liefelijke, de Zoon van Gods welbehagen, Die naar deze wereld kwam om ‘Mara’ te worden. Om van God verlaten te worden, opdat wij door genade zouden mogen weten, in leven en sterven: Mijn God is Koning (de betekenis van de naam Elimelech). Koning voor eeuwig. Want onze Koning is van Israëls God gegeven (Psalm 89:8 berijmd).

Ds. C. G. Vreugdenhil

Liefde en inwoning (slot)

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken” (Johannes 14:23.)

Op het kerstfeest kwam God naar deze wereld. God werd geopenbaard in het vlees. Op goede vrijdag gaf God Zijn Zoon om te sterven voor de zonde der wereld. Met Pasen wekte God de Heere Jezus Christus op uit de dood als de Eersteling van allen die ontslapen zijn. Op Hemelvaartsdag nam God Zijn heilig Kind Jezus op in Zijn heerlijkheid. En met Pinksteren kwam God in Christus wonen in de harten van Zijn discipelen. Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest. En door de Heilige Geest nemen God de Vader en de Zoon hun intrek in de harten van degenen die Hem liefhebben en Zijn Woord bewaren. Jezus had beloofd: “Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken”.

De Heere God is niet tevreden met één kamertje in uw levens huis. Als Hij blijvend Zijn intrek neemt in ons leven dan wil Hij alles zien. Alles weten. Dan hebben we niets meer te verbergen. Dan zeg je niet: dit en dat is nog voor mezelf en dát kamertje krijgt de Heere God voor de inwoning. Geen sprake van. En weet u wat het mooie van deze belofte is? Nu zegt de Heere Jezus niet dat wij alles eerst op orde moeten hebben vóór dat Hij en Zijn Vader willen komen en woning willen maken. Hij zegt: wij zullen een woning een verblijf màken. Maken! Dat moet jij niet maken en ……als het dan klaar is: Heere, komt U erin! Nee, de Heere zegt: we komen en we nemen intrek bij hem. Hij doet het. Hij zorgt ervoor dat we opruimen wat weg moet. Jezus heeft toch gezegd: “Wie Mij liefheeft die bewaart Mijn geboden?” Dat geeft juist zo’n strijd in je leven. Of heb je daar geen last van? “Wie Mij liefheeft die bewaart Mijn geboden.” Juist dat geeft zo’n strijd dat de Vader en de Zoon door het werk van de Heilige Geest intrek nemen in ons leven. Als de Heilige Geest in ons komt wonen, komt er ook vrede met God en hoop op de heerlijkheid. Tegelijk brengt de Geest een stukje onrust en strijd in je leven. Want de Geest heet niet voor niets ‘heilig’. Als de drie-enige God ons zo nabijkomt in Zijn heiligheid dan kan het niet anders of dat levert wrijving op in je leven. Weet je wat je dan gaat beleven? Dat je een twee-mens bent. Het goede dat ik doen wil, dat doe ik niet. Het kwade dat ik niet wil dat doe ik. Maar de Heere is sterker. De Geest werkt zo krachtig en genadig. Aan de ene kant leer je de verlossing en de aanneming tot kinderen, al die heerlijke, rijke weldaden als God in je hart komt; en aan de andere kant zeg je: Heere mijn leven is nog zo onvolmaakt. Soms mag je juichen en Hallelujah roepen: ‘Ik dank God door Jezus Christus onze Heere’ en soms ben je met Romeinen 8 aan het zuchten onder de gebrokenheid van deze schepping in deze bedeling. De Geest heiligt je leven. Want de zonde moet eruit!

Je hele manier van denken gaat op de schop. Dat is een heel ingrijpend vernieuwingsproces dat best moeizaam verloopt en dat komt niet door God, maar dat komt door ons. Dat komt door de weerstand in ons hart. Zoveel is er te overwinnen. Die tegenkrachten in ons leven zijn zo taai. Dat geeft strijd. We zijn nog niet waar we wezen moeten. Maar de Geest bereidt al die liefhebbers van het Woord voor op de heerlijkheid die komt als Jezus komt. En ons lichaam is ook een tempel van de Heilige Geest. Dat staat in de Korinthe brief. Dus de inwoning van de Geest heeft ook gevolgen voor ons omgaan met de dingen om ons heen in het dagelijks leven. Hoe gaan we om met genotmiddelen zoals eten, drinken en seksualiteit? En het uitgaansleven? Heiliging vraagt concrete keuzes in ons leven. Dan groeit ook de vrucht van de Geest: liefde, blijdschap, vrede enz.

“Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken.” De Vader en de Zoon en de Heilige Geest werken iedere dag verder aan die woning. Laten we dat beseffen, laten we dat geloven bij alles wat er gebeurt in ons leven en waar we het moeilijk mee hebben of waar we dankbaar voor zijn. Dan moet je bedenken: Hij is bezig, nog steeds bezig om woning te maken. En hoe weet je dan of de Geest in je woont? Dat merk je aan wat de Geest doet in je leven. Hij overtuigt van zonde. Hij leidt tot berouw. Dagelijks. En je buigt voor God aan het eind van de dag. Hij geeft zekerheid van de zaligheid. Hij geeft vrede en troost. Je krijgt ook blijdschap in het geloven. Als een arme zondaar in jezelf mag je de liefde van God ervaren. De liefde van de Vader en de liefde van de Zoon en de liefde van de Heilige Geest. De drie-enige God, wonend in een mensenhart. Kun je het rijker bedenken?

“Ze werden allen vervuld met de Heilige Geest.” De Vader is zo vlakbij en Hij laat ons telkens weer zien de rijkdom die we in Christus hebben; en we proeven Gods Vaderlijke liefde en trouw, zelfs als Hij ons kastijdt en beproeft. Dan moet je niet kijken op die slaande hand, maar dan moet je kijken op de Vaderliefde. Hij geeft Zijn nabijheid en troost in wegen van ziekte, verlies, verwarring, gebrokenheid, psychische-  en lichamelijke pijn. God blijft bezig om inwoning te maken in ons hart. De Bijbel verbindt die inwoning vaak met de liefde van Christus en tot Christus. Dan stemmen we in met Paulus in Romeinen 5:3-5: “Wij roemen dan ook in de verdrukking, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest Die ons is gegeven.” De Geest verheerlijkt Christus en Hij draagt Christus binnen in je hart en Christus brengt alles mee. Vooral: liefde! Eeuwige liefde. De liefde van de Vader.

Lezer(es) wie woont er in uw/jouw hart? Ik kan het ook anders vragen: Waar ben je helemaal vol van? De discipelen werden vervuld met de Heilige Geest. Die past het werk van Christus toe in mensenharten. Mag ik het heel eenvoudig vragen? Heb je Jezus lief? Heb je God lief? Bewaar je Zijn Woord? Is dat Woord je dierbaar geworden? Wat is Pinksteren toch rijk! Je wordt beheerst door de Heilige Geest. De drie-enige God die woont in het hart van een mens. Hoelang? Tot Hij zegt nu is Mijn woning in uw hart en uw leven klaar. Nu bent u gereed en bereid om in te gaan in de eeuwige woning! In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. En dan wordt het geloof verwisseld voor aanschouwen. Dan komt de volle zaligheid. Daar loopt het op uit. Dat woning maken hier in dit leven loopt uit op de eeuwige woning, op Openbaring 21: het nieuwe Jeruzalem. Ziet, de tabernakel van God is bij de mensen. En Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn en God zal bij hen en hun God zijn.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Liefde en inwoning (2)

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken” (Johannes 14:23.)

In de Kerstnacht kwam God in de kribbe in de Persoon van de Zoon. Op de Pinksterdag kwam God in de harten van de gelovigen in Jeruzalem in de Persoon van de Heilige Geest. In het Pinksterevangelie staat: “… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest”. Door de Heilige Geest komen God de Vader en de Zoon wonen in de harten van degenen die Hem liefhebben en Zijn Woord bewaren.

Wat krijgen we Hem dan hartelijk lief. Dan wordt de verhouding met de Heere God zo teer. zo geestelijk, zo eerbiedig, zo liefdevol. Neem het Woord van Christus weg en je leven verlept. Op dat Woord mag je hopen als de toekomst je benauwt. In dat Woord mag je wegkruipen als de duivel en de zonde je achtervolgen. In dat Woord mag je schuilen bij alle pijn en wonden die je oploopt in de gebrokenheid van dit leven. In dat Woord vind je vergeving als je schuld je drukt en benauwt. In dat Woord krijg je leiding als je niet meer weet hoe het verder moet. In dat Woord ontvang je heling als je hart gebroken is. Want in dat Woord is God aanwezig. Niet lichamelijk, niet met de handen te tasten, maar niet minder werkelijk. In dat Woord strijkt de adem van Gods Geest over ons leven.

Het is goed om dat te beseffen als we de Bijbel nemen en openen: God is de God van het Woord en Woord en Geest zijn een eenheid. ‘Die Mijn Woord liefhebben’, zegt Jezus. En dan? Door de kracht van dat Woord mogen we ervaren wat Jezus daarna zegt: “Mijn Vader zal hem liefhebben”. De Vader! Denkt u dat eens in. Mijn Vader verheugt Zich over iedere zondaar die Mij liefheeft en die al de ‘ja-maars’ van het ongeloof en al de twijfels van zijn hart laat verslinden door het vertrouwen op Mijn Woord. Wat is dat heerlijk! ‘De Vader Zelf heeft u lief’. Als je dat toch geloven mag!

Maar hoe is dat nu in de wereld mogelijk dat God bij zulke mensen woning wil maken? Hebt u dat niet als u deze rijke dingen hoort, dat u zegt bij uzelf: maar ik voel me zo schuldig! Ik voel me zo onrein! God is toch veel te heilig dan dat Hij zo dicht bij ons kan komen in ons hart? God woont toch in het heilige en in het verhevene in de hemel?

Ja, dat is waar, maar Jesaja zegt daar wat bij. God woont in de hoogte, in het heilige, maar hij zegt eveneens: Hij is ook bij die mens die van een verbrijzelde en van een nederige geest is. Daar is Hij ook en Hij ziet ook op die jongen en dat meisje dat voor Mijn Woord beeft.

Eenmaal woonde God bij de mensen in het Paradijs. God en mens waren helemaal naar elkaar toegekeerd in volkomen liefde. Door de zonde zijn we de gemeenschap met de Heere God kwijtgeraakt. Toen zijn God en mens vijanden van elkaar geworden. Ons leven werd onderworpen aan de toorn van God. Hoe kan God nu weer wonen in zo’n slecht mensenhart zoals dat van mij?

Daarbij moeten we bedenken dat dit alles niet buiten de rechtvaardigheid en heiligheid van God omgaat. God komt tot mensen om woning bij hen te maken in de Middelaar, de Heere Jezus Christus, Zijn Zoon, Die vanwege de rechtvaardigheid van God op Golgotha heeft uitgeroepen: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Hij Die de toorn van God gedragen heeft en Zijn bloed gegeven heeft. Het gaat niet buiten Christus om! Dat moeten we vasthouden. Hij heeft voldaan aan Gods rechtvaardige eis. Hij heeft de schuld betaald met Zijn dierbaar bloed.

En die verhoogde Christus zendt Zijn Geest. Daarmee vervult Hij Zijn belofte: Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weder tot u in de Heilige Geest. Als de Heere Jezus Christus op Golgotha niet aan het kruis verzoening had aangebracht, dan was de hemel voor altijd gesloten gebleven. Maar nu Hij alles heeft volbracht, daalt de Geest neer in mensenharten. Hij loutert, verwarmt en vertroost, Hij is de Trooster. De verbroken relatie met God is hersteld door het offer van de Heere Jezus aan het kruis en de vrede is getekend. Daarom is Hij opgestaan met Pasen.

Ja, zegt u misschien, ja, maar dat waren toch wel bijzondere mensen tegen wie de Heere Jezus dat zei en die op Pinksteren vervuld werden met de Heilige Geest. Maar we weten toch eigenlijk wel beter. Dat is helemaal niet waar. Dat waren helemaal geen bijzondere mensen. Wat denkt u van Petrus die zijn Meester verloochend heeft? Hij staat op Pinksteren vrijmoedig te getuigen. Wat denkt u van Thomas, die niet wilde geloven in de opstanding van de Heere Jezus en die zei: Ik moet eerst zien, dan zal ik geloven. En wat denkt u van Maria Magdalena die door zeven duivelen bezet is geweest? Dat waren echt geen heiligen! Geen bijzondere, goede of vrome mensen. Maar die mensen waren wel gegrepen door één ding. Door de liefde van Jezus! Ze hadden Hem lief, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad. Die God van het Pinksterfeest van toen is nog Dezelfde. Daarom komt deze rijkdom in het Woord tot ons.

We moeten ook niet vergeten dat als God komt wonen in een mensenhart, dat Hij niet maar even langs komt, niet maar even op bezoek komt. Hij komt voor goed! Hij komt niet als gast! Hij komt als Hoofdbewoner. Het Grieks heeft een werkwoordsvorm die betekent: God komt blijvend woning maken. Hij komt niet zoals een lastige derde, die je voortdurend op de vingers kijkt bij inwoning. Maar Hij komt als de Gebieder, als de Gastheer Die leiding geeft. Dat vind je juist héél fijn. Daar ben je diep gelukkig mee. Je zou die leiding van de Heere God in je leven niet willen missen. Dat is juist een grote genade.

Misschien schrik je hiervan en denk je: Dat kan toch zo maar niet? Ik kan Hem toch zomaar niet ontvangen? Ik ben daar helemaal niet voor gereed. Als ik in mijn leven rond kijk, wat moet er dan nog ontzettend veel veranderd worden. Alles in mijn levenshuis is nog zo rommelig en onrein. Ik ben niet waardig dat Hij onder mijn dak inkomt. Ik moet eerst aan de slag. Ik moet eerst grote schoonmaak gaan houden! Moet u eens horen. U kent die geschiedenis van Zacheüs. Zomaar opeens zegt de Heere Jezus tegen hem als Hij naar die vijgenboom kijkt: “Kom af, Ik moet heden in uw huis blijven”.

Hij vroeg niet of het gelegen kwam. Of alles netjes opgeruimd was. Zacheüs houdt Hem ook niet tegen. Hij ontving Hem met blijdschap. Wonderlijk, wat is God toch groot. Zo’n gemene tollenaar. Hij ontving Hem met blijdschap en alles wat er niet in zijn huis hoorde, wordt er allemaal uitgegooid. Zijn geldzucht in de eerste plaats. Hij wordt zelfs barmhartig en vrijgevig naar de armen toe. Omdat Jezus komt wonen in zijn hart. En dan klinkt het uit de mond van Jezus: “Heden is dezen huize zaligheid geschied” (Lukas 19:9).

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Liefde en inwoning (1)

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken” (Johannes 14:23.)

Als jonge stellen gaan trouwen hebben ze bijna altijd een eigen woning. Een huurwoning, of een koopwoning die ze opgeknapt hebben. Het gebeurt wel eens dat ze een kamer moeten verhuren om de hypotheek op te brengen, maar zo’n inwoning is niet altijd even plezierig, want je moet wel heel goed rekening met elkaar houden. Meestal is inwoning niet zo’n succes.

In onze tekst gaat het ook over inwoning en dat is een grote zegen. Dat is zo rijk en zo heerlijk dat het bijna niet met woorden te zeggen is. U wordt er echt helemaal gelukkig van. Je krijgt vrede en troost, ondanks dat je in alles rekening moet houden met die inwoning. Weet u Wie Zijn intrek wil nemen in ons hart en in ons leven? Dat is God, de drie-enige God: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Je kunt ook zeggen: God de Vader en God de Zoon wil in ons wonen door de Heilige Geest. Die grote, heerlijke, heilige God wil wonen in de harten van Zijn kinderen.

In Zijn discipelen. Dat zijn mensen die Jezus liefhebben en die Zijn Woord bewaren. Tot hen zegt Jezus: Wij (de Vader en Ik) zullen tot hem komen en woning bij hem maken. Dat is toch een duizelingwekkende gedachte! De drie-enige God Die woont in een klein zondig mens. God woont in Zijn kinderen door de Heilige Geest. Zoiets vind je in geen enkele andere godsdienst. Hoe is het mogelijk dat God zo dicht bij ons wil komen? Die God voor Wie Abraham op zijn aangezicht ter aarde viel. Zo groot, zo heilig is God. De Heilige Israëls. God boven ons, God voor ons, wil ook zijn: God in ons!

Dat de Geest van God op mensen rust dat kom je op heel veel plaatsen in de Bijbel tegen. Dat de Geest over mensen komt staat ook vaak in de Bijbel. Maar het meest innige en intieme is toch  wel dat God ín ons komt! Dat je helemaal vol wordt van God. Van de Geest van Christus. Hij waait waarheen Hij wil, maar dat gebeurt nooit los van Christus. Dat gebeurt nooit los van het lijden van de Heere Jezus aan het kruis en van de opstanding van Christus in de hof van Jozef. Het eigene van de Geest is immers dat Hij ons Christus op het hart bindt.

De Geest staat ook niet los van de Vader. Hij wordt verschillende keren de ‘belofte van de Vader’ genoemd. Maar ook de Trooster, zoals in Johannes 14. De Trooster is Degene Die namens Jezus helpt en bijstaat. Nu zegt de Heere Jezus tegen Zijn discipelen: “Wij, de Vader en Ik, zullen tot hem komen en woning bij hem maken. Deze belofte is vervuld op Pinksteren. Daarom staat er in het Pinksterevangelie: “… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest”. De Heilige Geest vervult de harten van Gods kinderen. Die maakt gemeenschap tussen God en mensen en dan komt de Geest bij mensen woning maken voor de Vader en de Zoon.

Hoe moet je je dat nu voorstellen? Wel, zoals God in de Kerstnacht in de kribbe komt in de Persoon van de Zoon, zo komt God op de Pinksterdag in de harten van de gelovigen in Jeruzalem in de Persoon van de Heilige Geest. Eerst kwam Hij in het vlees om als mens op deze aarde te lijden en te strijden, om het offer te brengen en de zaligheid aan te brengen. En op Pinksteren komt God in de Geest om in de harten van de Zijnen te wonen.

Het is de drie-enige God Zelf, Die hen leidt op al hun levenspaden. Die hen troost, Die altijd bij hen blijft. Wat een rijke Pinksterweelde. Christus hun oudste Broeder en Zaligmaker, Die lichamelijk naar de hemel gevaren is, woont door de Heilige Geest in hun harten. God de Vader komt hen zo nabij dat ze door de Geest mogen roepen: ‘Abba, Vader’ (Romeinen 8:15). Juist als het moeilijk is. Juist als ze de weg niet meer weten, want dat woordje ‘roepen’ is niet iets van aanbidding, maar dat woordje roepen betekent een roep in angst, een roep in doodsnood. Het komt eigenlijk van de schreeuw van een vogel die in doodsnood is. Dát woordje roepen wordt gebruikt. Dus Vader aanroepen, zoals een kind in nood roept: Papa, help! Zo! Vader, help! Hebt u dat wel eens? Als je het moeilijk hebt en je weet niet meer hoe het moet en er gebeuren dingen die je  anders had gewild, dan mag je roepen: ‘Vader! Lieve Vader! Help me toch in mijn nood’.

Iemand denkt  misschien: Is dat voor mij ook haalbaar? Jazeker, dat is haalbaar. Dit geldt –  staat er – voor allen die Jezus liefhebben. Dit geldt voor allen die Zijn Woord bewaren. Dus de vraag is: Doet u dat? Hebt u Hem lief en bewaart u Zijn Woord? Wat een voorrecht! Dan kun je nog wel vreemdeling zijn op aarde en toch ben je dan ten diepste niet eenzaam meer, want je mag altijd roepen: ‘Vader, help!’ Hoe moeilijk het ook in je leven wordt.

Het gaat hier niet om een hele diepe, ondefinieerbare, innerlijke, mystieke band met God zonder het Woord. Daar moet u niet aan denken. Want het is, zegt Jezus, voor de ‘Woord-bewaarders’ tot wie God komt om woning te maken. De ontmoeting en de omgang met God gaan nooit boven het Woord uit. Het Woord is en blijft doorslaggevend. En dat Woord bewaar je toch als je Hem liefhebt? Als je een liefdesbrief krijgt van een meisje, waarin ze zegt hoeveel ze van je houdt, dan gooi je die toch niet in de prullenbak? Die bewaar je toch? Zo is dat nu ook met het Woord van God. Dat Woord bewaar je in je hart. En je leest het nog eens over. In het Woord verklaart Christus ons Zijn liefde. En dat is zo rijk, dat bewaar je toch! Die hart innemende liefdesverklaring van de Bruidegom: Ik heb je liefgehad met een eeuwige liefde. Ik wil je hebben als Mijn Bruid, zoals je bent. Ik bekleed je met Mijn heil, Ik voed je met Mijn leven. Ik troost je met Mijn Geest. Ik red je door Mijn bloed. Ik ondertrouw je in gemeenschap van goederen: al het Mijne is voortaan voor jou. En jouw schuld werd de Mijne. Als u die woorden van Christus gelooft, dan geldt die belofte voor u ook: “Wij zullen tot Hem komen en Wij zullen woning bij hem maken.”

ds. C. G. Vreugdenhil

De zorg van God in de wisseling van de seizoenen

Gij vernieuwt het gelaat van het aardrijk” (Psalm 104:30b).

De lente is gekomen, maar het is nog koud. De bomen worden nog maar net groen. Fruitbomen beginnen te bloeien. In Psalm 104 bezingt de dichter de heerlijkheid van God in de schepping. “o Heere, mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid” (vers 1).

God zorgt voor mens en dier, voor heel de schepping: de bergen en de fonteinen, de dieren van het veld en de woudezels, de zon en de maan, de dag en de nacht. Hij doet het gras uitspruiten, laat de vogels nestelen, geeft aan steenbokken en konijnen een schuilplaats en voedsel. Hij zorgt voor de vissen in de zee.

Dat is alles het algemene werk van de Heilige Geest in de schepping. Lees maar mee in vers 30: “Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat van het aardrijk”. Heel de schepping spreekt van de heerlijkheid van God, Die Zich verblijdt in Zijn werken. De bedoeling van die openbaring van Gods heerlijkheid in het rijk van de natuur lezen we in vers 34: “Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in de Heere verblijden”.

Het is goed als we ons door dit – helaas wat koude – voorjaar in deze tijd tussen Pasen en Pinksteren laten opleiden tot de overdenking van Gods heerlijkheid. Niet alleen in het rijk van de schepping, maar ook in het rijk van de genade. Als in het voorjaar de aarde op vele plaatsen openbarst, en een bloemenpracht verschijnt in duizenden kleuren, dan roept dat ons op om God te prijzen.

Je kunt in de meimaand zelfs de zoete geur van de meidoorn ruiken. De zingende vogels en uitbottende knoppen, die bloeiende bloemen en zonovergoten akkers zijn als het ware een prediking. Een boodschap van God, de Schepper van dit alles. Hij laat iets van Zijn heerlijkheid zien in de natuur.

Misschien heb je daar nog nooit over nagedacht, maar dat weelderige bloemenleven van het voorjaar en de zomer is alleen maar mogelijk doordat de dood eraan voorafgegaan is. Er is een zaad in de aarde gezaaid. Dat zaad is in de aarde vergaan. Maar juist door dat sterven breekt er nieuw leven open. Leven door de dood! Je kijkt je ogen uit! Wat een bloemenpracht! Wat een schitterende kleurschakeringen! Wat een harmonie in kleur en vorm. Wat een schoonheid.

Dat is nog eens wat anders dan al die geluiden en beelden, die je dagelijks hoort via de media. Die laten ons de wantoestanden uit de maatschappij en de wereld waarin we leven, zien en horen. Oorlogsgeweld en natuurrampen staan op ons netvlies en beroeren onze geest. Je zou dat soms uit je gedachten willen bannen.

Kijk eens naar de bloemen op het veld, luister naar het gezang van de vogels in de lucht en verwonder je over de lammetjes in de wei. Zij vertellen ons een boodschap. Ongelooflijk mooi is die boodschap. Weet je wat de schepping van God ons te zeggen heeft? Die laat ons iets zien van de onuitsprekelijke heerlijkheid van God en zijn zorg voor ons.

Bloemen zijn aards, maar de heerlijkheid die God geven wil aan Zijn kinderen komt uit de hemel vandaan. Die heerlijkheid is de vrucht van het lijden en sterven van niemand minder dan de Heere Jezus Christus, de Zoon van God! Hij is Zelf als een graankorrel in de aarde gezaaid. Dit is een beeld van de kruisdood en de begrafenis van Christus op Goede Vrijdag. Maar Hij is niet in de dood gebleven.

Hij is opgestaan uit de dood. Het werd Pasen. De graankorrel is gestorven en in de aarde ontkiemd tot nieuw leven. Net als bij de bloemen en de vruchten in de natuur. Waarom deed Jezus dat? De Bijbel zegt: Opdat een ieder, die in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar het eeuwige leven zal hebben.

De dichter van deze Psalm ziet heel het leven, de schepping, zijn dagelijks werk en de opbrengst van het land vanuit zijn verhouding tot God. Vanuit de verzoening. Dan schittert alles vanwege de glans van Gods genade. Dan zie je daar het kruis achter.

Onze Psalm is een jubel op de schepping als een werk van God de Schepper. Maar ook een loflied op Gods goedheid in het onderhoud van Zijn schepping en in Zijn vaderlijke zorg voor de mens. Duidelijk wordt bij bestudering van deze Psalm dat de Heere Zijn schepping gegeven heeft om haar dankbaar te gebruiken en ervan te genieten. Wie dat beseft komt als vanzelf uit bij de lof op de Heere God.

In deze Psalm valt het licht van Gods genade over alle dagelijkse dingen. We lezen dat overal Gods hand achter zit: schepping en onderhouding, regen en vruchtbaarheid, gras voor de beesten en brood voor de mensen, arbeid en gezondheid, dat de zon opgaat over ons leven, onze nachtrust en de gang van de seizoenen als een werk van de Geest in de natuur.

Voorafgaand aan de lente is er de winter, ook met betrekking tot het geloofsleven. Ons leven van nature is koud en dood en onvruchtbaar. Er zit geen smaak en geen geur aan. Het zijn donkere dagen. Alles lijkt wel bevroren, er zit een dikke ijskorst om ons hart. Op zijn best zijn we brave kerkmensen, maar van binnen deugt het niet. We kunnen ijverig zijn, serieus leven, maar toch geestelijk dood zijn.

Maar als de Geest komt, verandert alles. De winter gaat voorbij en maakt plaats voor de geestelijke lente. Die verandering vertoont veel overeenkomst met de lente in de natuur. In de natuur verandert niet alles van de ene op de andere dag. Er zijn bomen en struiken die in een enkele dag tot bloei komen, bij anderen gaat het ontzettend traag. Niet anders is het in de geestelijke vernieuwing. Er zijn mensen die in een enkele dag of week zo krachtig tot verandering komen, dat het voor ieder duidelijk is dat ze zijn wedergeboren. Bij anderen kan het een strijd van jaren zijn voordat het nieuwe leven werkelijk krachtig en fris doorbreekt.

Het blijft echter niet altijd lente. De zomer komt met al haar groei en bloei. Is dat de meest productieve periode in een mensenleven? Op sommige punten misschien. Als het gaat over kwantiteit. Heel wat prestaties worden geleverd. Ook in de kerk en in het geloof. Toch is er soms meer vuur dan licht.

Zeker, er zijn zomervruchten. En die zijn nodig voor je levensonderhoud, ook in het geloof. De vrucht van de Geest is onmisbaar om in een christelijke levensstijl om te gaan met je naaste: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, betrouwbaarheid, ootmoed en zelfbeheersing.

Na de zomer komt de herfst. Dan denk je aan de 65 plussers. Maar ook aan geestelijke rijpheid. Wat een zegen als je dan nog fris en groen mag zijn om te verkondigen dat de Heere waarachtig is. Zoals het fruit pas in het najaar rijpt en zijn goede kleur en smaak krijgt, zo is het ook in het leven van een kind van God. Bij het ouder worden komt als het goed is de rijping tot een hoogtepunt.

We kennen allemaal het verschil tussen rijp en onrijp fruit. Het laatste is wrang, zuur en hard. Het eerste is zacht en zoet, sappig en vol van smaak. Geestelijke rijpheid is veel meer waard dan materiele rijkdom. Je ziet dat gelovige ouderen milder worden in hun oordeel, ze hebben meer zelfkennis en onderscheidingsvermogen en kunnen daardoor anderen bemoedigen.

Die geestelijke volwassenheid is nodig om in liefde en toewijding voor God en je naaste te leven. Door de jaren van oefening heen komt er een diepgaander relatie met God en je medemens in betrokkenheid en meeleven, warmte en zorg, wijsheid en inzicht. Wat kunnen onze vitale senioren in de herfst van hun leven geweldig dienstbaar zijn en zich in de gemeente richten op zorg en welzijn.

Zo gaat het bij de wisseling van de seizoenen om de eer van God en het heil van onze naaste. Loof de Heere mijn ziel, Hallelujah (vers 35).

ds. C.G. Vreugdenhil

Smyrna, de gemeente onder het kruis

Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans.

Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. (Openbaring 2:9-10)

De gemeente van Smyrna wandelt in het voetspoor van Christus. Zij is ge­meente onder het kruis. Dat is de beste gestalte voor de gemeente van Christus in deze wereld, want Hijzelf is de Kruiskoning. Let u maar eens op in uw eigen leven. Juist in gemeenschap met het lijden van Christus, bent u het meest vruchtbaar. Dan leeft u dicht bij uw Heere. De naam Smyrna is ook zo veel betekenend. Dat woord betekent im­mers ‘mirre’! Is dat in de Bijbel niet het beeld van het lijden en het offer? Kreeg Jezus niet wijn te drinken, die met mirre gemengd was? Zo was het ook met de gemeente van Smyrna, die zoveel lijden moest doormaken en aan wie nog meer lijden werd voor­zegd.

De christenen woonden in de krotwoningen van de armen­buurt. En ze leden letterlijk armoe­de. Dat zegt Christus ook in Zijn brief: “Ik weet uw armoede”. En Hij weet ook hoe dat komt. Hun armoede was het gevolg van hun ‘chris­tenzijn’.

De zaken van die berooide christenen in Smyrna gingen failliet en het brood werd hen uit de mond gestolen. Bij die armoede kwam nog eens de vuile laster van de kant van de Joden.

De gemeente van Smyrna was arm naar de wereld, maar rijk in God! Hun rijkdom was de enige troost, die ze mochten kennen, namelijk om het eigendom van Christus te zijn. En zo kon de gemeente van Smyrna toch verder leven… als ge­meente onder het kruis, vooral onder hét  kruis!

Christus zegt tegen hen: “Ik weet uw… armoede, doch gij zijt rijk” (Openb. 2:9a). In de gemeente van Smyrna waren zelfs leden letterlijk tot de bedelstaf geraakt. Zo arm waren ze vanwege hun geloof. Omdat ze hun Heere en Heiland niet verloo­chenen wilden ter wille van een goede baan. Van

hen zegt Christus: “Ik weet uw armoede”. Hij weet ervan af. Hij zorgt voor hen.

Hij zegt verder: “Doch gij zijt rijk”. Er staat niet: gij zúlt rijk zijn, maar gij zíjt rijk. Nu al! Wie Christus kent, is schatrijk in al zijn armoede, want dan mag je leven uit al Zijn goederen. Laat de wereld maar feestvie­ren en de draak met u steken. Zij zijn arm, doodarm, want ze verliezen hun ziel voor de eeuwigheid. Maar u, die in Mij gelooft en Mij liefhebt, u bent rijk, schatrijk. Al telt u dan niet mee in de wereld, u hoort bij Mij en al het Mijne is het uwe. U hebt een rijke Vader in de hemel. U hebt vrede met God. U bent uit de dood overgegaan in het leven. Het goed, dat nimmermeer vergaat, is uw deel. De verzoening door Mijn bloed. De verlossing uit de macht van de zonde. U bent kinderen van God en straks wacht u de eeuwige erfenis. Wat een rijkdom!

Moet de Heere Jezus misschien het omgekeerde van u zeggen? “Ik weet uw rijkdom, doch gij zijt arm!” Dat ben je als je met je hele hart hangt aan je aardse goederen. Als je leeft en werkt voor de Mammon en arm bent in God. Je kunt geen twee heren dienen. Kiest dan heden wie ge dienen zult.

“En gij zult een verdrukking hebben van tien dagen”(Openb. 2:10 midden). Christus weet ook wat verdrukking is, want Hij is dezelfde weg gegaan. Hij heeft dat spoor eerst getrokken en weet alles uit eigen ondervinding. Wat is Hij verdrukt en belasterd, ook door de Joden, die hier genoemd worden. Hij is door de godsdienst uitgewor­pen. Het is alsof Hij nu zeggen wil: Mijn verdrukte gemeente in Smyrna, Ik ben heel dichtbij u.

Jezus zegt: Ik weet uw verdrukking en laster. Ik heb er Zelf ook zo bitter onder geleden. Ik ben er zelfs aan gestorven. Ze hebben Mij be­lasterd, en ze doen het u ook. De valse godsdienst heeft Mij gehaat, en ze doet het u ook.

De Joden mogen zich dan wel beschouwen als een sy­nagoge van God als ze op hun sabbatten bijeen komen, maar de duivel is hun voorzitter. Ze zijn een ‘synagoge des satans’. En wat doet Christus nu? Belooft Hij die getrouwe en verdrukte gemeente van Smyrna dat Hij korte metten zal maken met de vijand? Nee, er komen zelfs nieuwe beproevingen, maar de Heere wil het geloof van Smyrna louteren, sterken en stalen en de echtheid ervan aan het licht brengen.

Opdat gij verzocht wordt. Ze behoefden alleen hun Heere maar te verloo­chenen, dan waren ze weer vrij en geëerd, dan hadden ze weer brood op de plank en mochten ze weer naar huis, naar hun gezin. Wat zou u doen? Zou dat nu zo erg zijn om een keer te zeggen dat Jezus hun Heere niet was?

Christus troost Zijn gemeente. Hij tilt ze uit boven ’t alledaagse beeld van lijden en verdruk­king. Hij werpt ze terug op Hemzelf en op Zijn leiding: “Vrees geen der dingen die gij lijden zult… en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen!” Tien dagen! De tijd van de ver­zoeking is door God bepaald. Hij weet ervan af. Niets loopt Hem uit de hand. God bepaalt de maat van de druk. Dat geldt u als u grote zorgen hebt. Dat geldt in het bijzonder de vervolgde kerk vandaag. Denk eens aan het werk van Open Doors en de gemeenten die geholpen worden.

“Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens” (Openb.2:10c). Dat woordje ‘trouw’ heeft te maken met het woordje ‘trouwen’, en daar blijkt, behalve het geloof, ook de liefde uit. Die onver­brekelijke band, die met God verbindt tot in de dood, ja, zelfs door de dood heen tot in het eeuwige leven.

Getrouw tot de dood wil niet alleen zeggen: totdat je sterft. Maar vooral: ook als het uw leven kost! Dit wijst op het martelaar­schap om de naam van Jezus. De gelovigen in Smyrna worden geacht als slachtschapen. Ze zullen moeten kiezen tussen de martel­dood om Christus’ wil of de vrijheid van de verloochenaar.

Is het gevaar in onze tijd niet dat de kerk geestelijk in slaap sukkelt? Waar geen verdrukking en geloofsver­volging is, is vaak ook weinig vuur en vlam voor de dienst van de Heere.

Ziende op Zijn trouw kon Polycarpus, de bisschop van Smyrna, tot de proconsul, die hem vroeg om Christus te verloochenen in ruil voor zijn in vrijheidstelling, zeggen: “86 jaar heb Ik Hem gediend en Hij deed me nooit enig onrecht, hoe kan ik dan mijn Koning en Zaligmaker lasteren? U dreigt mij met vuur dat een uur brandt en even later is uitgedoofd, maar u bent onkundig van het vuur van het toekomstige gericht en de eeuwige straf, die voor de goddelo­zen bewaard wordt”. Even later verschroei­den de vlammen zijn lichaam. Polycarpus werd door de eerste dood gegrepen, maar van de tweede dood niet beschadigd, want hij ontving de kroon des levens, het eeuwige leven.

ds. C.G. Vreugdenhil

De doden bewaakten het leven

‘En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, en werden als doden’ (Matth. 28:4)

Bij het graf van Jezus werden wachters gezet! Denk eens even na over deze woorden. Het graf van een dode moet bewaakt worden en verzegeld. Gewapende soldaten staan bij een graf. Jezus mòcht eens opstaan. De discipelen mòchten Zijn dode lichaam eens stelen. Dat was de zorg van het Sanhedrin. De soldaten hielden de wacht. Hoe ze de nacht doorgekomen zijn, staat er niet. Hebben ze gepraat en gedobbeld? En dan opeens is daar een engel; als een bliksem, als een fel licht. Ook een aardbeving. De angst vliegt hen naar de keel. De bewakers van het dode lichaam van Jezus worden zelf als doden. Ze verstijven van schrik. Ze schrikken zich dood. Tegen God helpen geen zegels en soldaten. Lees meer

Een mens kan geen ding aannemen

“Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan niets nemen, zo het hem niet uit de hemel gegeven wordt.” (Johannes 3:27)

Je hoort nogal eens zeggen: Al die mensen die het hebben over ‘je moet Christus aannemen’ hebben een oppervlakkig geloof. Is het dan maar beter om Hem niet aan te nemen? Johannes zegt ook al: ‘Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij’ (Johannes 3:27). Lees meer

Christus kwam niet om de wereld te veroordelen

“Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou… maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God” (Joh. 3:17a en 18b).

Liefde bewijst zich in daden. God zond Zijn Zoon. Dat had Hij beloofd in het paradijs. Al Zijn beloften heeft Hij vervuld. ‘Gezonden’ betekent: ‘weggezonden’. Hij deed afstand van Hem, Hij gaf Hem over, Hij spaarde Hem niet. Wat een liefde! De Vader had er alles voor over. Zo verregaand was de liefde van God, dat Hij kwam tot het uiterste: God gaf Zijn Zoon. Lees meer