Kracht en heerlijkheid zij het Lam
‘Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden’ (Mattheus 26:36,37).
Deze geschiedenis wordt ons van jaar tot jaar medegedeeld, opdat wij, die door de Geest van God geleid worden, geloven en ondervinden, als wij onder de oliepers zijn: wij komen er onder vandaan, nadat wij geperst zijn, en de duivel zal ons en de onzen niet hebben, maar de Heere Jezus! Hij, Die met een eeuwige kroon gekroond is, zal het aan allen die Hem verwachten geven, dat zij zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, die mij de Heere, de Rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal’.
Laat ons zien op onze Koning! Daar ligt Hij met zweet en bloed bedekt, kermend in het stof, worstelend met de dood. Dat deed Hij niet voor Zichzelf, dat deed Hij voor Zijn lieve schapen, van wie Hij zei: ‘Ik geef Mijn schapen het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken!’
U ouders, u die God met kinderen heeft gezegend, houdt toch aan voor uw kinderen! En hebt u daarbij ook vaak een zware strijd te verduren en wordt u vervuld met angst: houdt aan in het gebed! Omdat Hij heeft gebeden in onze benauwdheid in Gethsémané, en driemaal zo heeft gebeden, hebben wij de verhoring van onze gebeden!
Wat zoeken wij voor onze kinderen? Tijdelijke eer en welvaart? Alles goed, maar bedenkt toch: eens komt voor een ieder van ons en voor onze kinderen het uur, waarin wij hebben te worstelen met de dood! Dat blijft niet uit. Als dus de ouders zich met hun kinderen niet werpen op het Lam van God, dan verslindt de dood hen. Maar het Lam heeft in Gethsémané voor hen met de dood geworsteld, en de dood zal daarbij wel gedacht hebben: heb ik Hem, dan heb ik ze allen! Wat zal de duivel, die het geweld van de dood heeft, de Heere Jezus niet allemaal in Zijn heilige ziel geworpen hebben! Wie zal het zeggen? Ontneem mij het bloed van Jezus Christus voor mij en de mijnen, en mijn zonden staan als bergen voor mij. Maar heb ik het bloed van Jezus Christus, dan liggen de zonden van mij en de mijnen achter de rug van de genadige Vader, en zijn zij geworpen in de diepten van de zee.
Bitter was de drinkbeker voor de Heere. Hij had graag gewild, dat hij van Hem voorbijgegaan was, maar dan zouden alle kinderen van God aan deze bittere drinkbeker gestorven zijn. Het was de Vader niet mogelijk, deze drinkbeker van Hem te nemen. Daarom onderwerpt Hij Zich aan de wil van de Vader. Niet alles is God mogelijk. Alleen dát is Hem mogelijk, wat overeenkomt met Zijn eer en de zaligheid van Zijn uitverkorenen. Als Zijn wijsheid anders wil dan wij willen, is het Hem onmogelijk te handelen tegen Zijn wijsheid. Het is Hem niet mogelijk, tegen Zijn gerechtigheid te handelen, als Hij het kwaad moet bezoeken. Het is Hem niet mogelijk, te handelen tegen Zijn vrije genade, als Hij Zijn vrije genade wil verheerlijken. Het is Hem onmogelijk, ook wanneer Hij straft, te handelen tegen Zijn liefde, waarin Hij gesproken heeft: ‘Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde’. Dan is het alles vaderlijke kastijding, uit trouwe liefde voortvloeiende. Wat is nu nog bitter – hoe bitter het ook smaakt – als de Heere Jezus al het bittere uit de drinkbeker, die wij te drinken hebben, wegneemt, doordat Hij bij ons staat en ons vertroost? De trouwe Heiland! Hij zuigt met Zijn mond het vergif uit onze wond. Hij neemt al het bittere uit onze drinkbeker weg en drinkt het op! Laten wij Hem voor ogen houden en bij Zijn Woord blijven. Hij heeft gezegd dat Hij bij de Zijnen zal blijven en dat zij in Hem veel vrucht dragen. Onze Heere en Heiland kreeg geen antwoord van Zijn Vader; er kwam een engel om Hem te versterken, maar daarna ging het eerst nog voorgoed op de dood aan. Wat heeft Hij gedaan? Hij bleef bij het ‘Mijn Vader’ en, ‘dood, jij krijgt Mij niet!’ Daarom houd vast, want Hij houdt ons vast. Maar: ‘wie kan vasthouden?’ Ik zeg ronduit: ‘Ik kan niets; maar zou ik mijn God niet eren?’ Hij heeft Zijn lieve Zoon voor ons in de dood gegeven, Hij heeft zo menig, zo menig woord bij ons waargemaakt, ons uit de diepste kuil opgehaald, ook hen, die God ons heeft toevertrouwd. Hij kan niet liegen! Hem zij de eer! Kracht en heerlijkheid zij het Lam!
H.F. Kohlbrugge