Eenheid

“Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in de Heere, dat gij wandelt waardig de roeping, met welke gij geroepen zijt; met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkaar in liefde; u benaarstigende te behouden de eenheid van de Geest door de band van de vrede. Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één Heere, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen” (Efeze 4:1-3).

De apostel Paulus laat hier zien, hoe Gods kinderen samen een eenheid moeten vormen, opdat ieder zijn naaste helpe, hem moed geve en sterke en wij allen ons eendrachtig beijveren om God te dienen. Om nu dit te doen, is het noodzakelijk dat wij de kwalen, die wij in ons omdragen, bestrijden. Zoals de ervaring uitwijst, zijn alle mensen geneigd zich in een bepaald opzicht te verheffen. Ieder mens heeft behagen in zichzelf, ieder mens denkt van nature nogal wat van zichzelf en dat brengt een hooghartige houding met zich mee. Die zich wil verheffen, moet om die reden zijn naaste wel minder maken, om zelf meer te zijn.

Het is dus onmogelijk samen één te zijn, als wij die hoogmoed en aanmatiging, waaraan wij ons maar al te veel overgeven, niet van ons afschudden. Wanneer wij één willen zijn, zullen wij zachtmoedig moeten zijn. Waardoor zijn wij zo onverbiddelijk tegenover onze naasten en niet anders dan hard en scherp? Is het niet omdat een mens méér begeert te zijn? Daar ligt de oorzaak waarom er zo weinig welwillendheid is. Daarom heeft Paulus de zachtmoedigheid met de ootmoedigheid verbonden, want daaruit komt ze ook voort. En tenslotte noemt hij de lankmoedigheid om veel zwakheden en gebreken te kunnen verdragen.

Want als wij stuk voor stuk alles willen napluizen wat wij op onze naaste kunnen aanmerken, kunnen wij ongetwijfeld groot en klein verwerpen, want niemand is er, die niet met één of ander kwaad behept is. Indien wij echter deze hoogmoed hebben afgelegd en wij in plaats daarvan tot zachtmoedigheid en welwillendheid zijn gekomen, en inschikkelijk zijn en veel verdragen kunnen, zodat de zwakheden van een ander ons niet verhinderen hem als een broeder te erkennen, zal daardoor de Kerk altijd in stand blijven.

Wij weten toch, dat zo spoedig als een twistvuur is ontstoken, ieder zijn vijanden verwenst en veroordeelt. Zodra wij dus toegeven aan onze opwellingen om tegen dit en dat op te staan, of indien er enige oproerigheid of muiterij tegen ons is, zijn er partijen, die zich in de Kerk verheffen om de eenheid te breken.

Indien wij dus één willen zijn, wat noodzakelijk is om kinderen van God te zijn, hebben wij op onze hoede te zijn, opdat Satan geen strijd onder ons aanrichten zal. Daarentegen moeten wij vreedzaam zijn en problemen proberen te voorkomen, als wij die op enige wijze openbaar zien worden! Ziehier in het kort wat wij in acht moeten nemen, willen wij onze naasten helpen en werkzaam zijn, dat God door onderlinge eendracht in ons midden wordt geëerd.

Paulus voegt daar nog aan toe dat wij de eenheid van de Geest moeten bewaren, ofwel de band van de vrede. Daarom noemt hij hier de eenheid van de Geest als een noodzakelijk kenmerk van de Kerk en de kudde van God. Wanneer wij dus niet één zijn met elkaar, zijn wij van God vervreemd. Hij laat ons namelijk zien dat als wij niet de eenheid betrachten, God ons niet als de Zijnen erkent en verklaart dat wij niet in enig opzicht Hem toebehoren.

Deze eenheid is iets wat wij in deze dagen wel als iets van veel waarde te achten hebben, aangezien wij hierdoor als Gods kinderen gekend worden. Weliswaar spannen de goddelozen en ongelovigen samen en hebben zij een zodanige eenheid onderling, dat men nergens ter wereld een nauwere verbondenheid vindt. Daarentegen veronderstelt Paulus in dit tekstgedeelte dat de gelovigen een eenheid hebben in God.

Om die reden betoogt hij voor hen hoe deze eenheid bewaard moet worden. Paulus noemt dit de band van de vrede. Want als het vuur is aangestoken, wordt het niet zo spoedig geblust. Wij menen wel, als wij toornig worden, dat wij wel spoedig tot onszelf kunnen komen en dat het zo is geblust en gesust. Ja, maar de duivel mengt zich eronder, zodat twist en onenigheid een dodelijke prikkel wordt en de mensen altijd verbittert, zelfs wanneer er maar een enkele onenigheid bestaat. Daarom wijst Paulus ons erop, dat de Kerk altijd zal ondergaan, als wij niet in vrede leven en alle twist vermijden.

Paulus laat zien wat de eenheid is. Hij zegt dat er één God, één geloof en één hoop is, waartoe wij geroepen zijn, namelijk: dat er één God en Vader van onze Heere Jezus Christus is. Hij is boven allen en in ons allen.

J. Calvijn

(Fragment uit: Het gepredikte woord, preeken van Johannes Calvijn, deel 5, preek 6; 1941, T. Wever N.V.)