Eén minuut voor twaalf

Het koningsspel is nog niet uitgespeeld. Ruw worden twee gevangenen uit hun cellen gehaald. Ze moeten dienen als adjudanten. Voor de Koning der Joden. Want een koning heeft recht op adjudanten. “Kom, vandaag is het Koningsdag. En jullie mogen de Koning vergezellen”. De soldaten schaterlachen. Alleen de gedachte al, hoe vermakelijk…! Met gebogen hoofden, hun kruispalen dragende, gaan ze de weg naar de executieplaats. “En toen zij kwamen op de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter-, en den ander ter linkerzijde” (Lukas 23:3). Drie kruispalen op een rots… De duivel lacht ook als hij kijkt naar de twee kwaaddoeners. Nog even, en ze zullen voor altijd bij hem zijn. Maar… hij heeft misgerekend. Hier wordt de ‘helse moordenaar’ in een moordenaar beschaamd… Want al het is een minuut voor twaalf: het is nog niet te laat. En een van deze moordenaars wordt als een vuurbrand uit het vuur gerukt. Nee, aanvankelijk is daar werkelijk niets van te zien. Beide moordenaars doen mee met het bespotten van de Koning. Mattheus schrijft: “En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren”.

Maar er komt een grote verandering – het wonder van de wedergeboorte – bij één van de kruispalen. Hoe? Zoals de Heere het altijd doet. Namelijk door Zijn Woord, toegepast door Zijn Geest. De woorden van Christus (de kruiswoorden) worden in het hart van de moordenaar gebracht. En dat hart wordt geopend. Dan gaat de hand op de mond. Het wordt stil aan dat ene kruis. Ja toch… hij gaat weer spreken. Maar wat een verschil met zojuist. Hij komt tot een schuldbelijdenis en spreekt zijn collega-moordenaar aan: “vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt”. Hij heeft gezien de ‘grootheid van zijn kwaad’. Hij ziet dat in dat hij en z’n makker bijna zijn aangekomen in de eeuwige rampzaligheid. Hoor maar: “En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan”. De Heere wacht op een belijdenis uit onze mond. Een belijden van schuld en van strafwaardigheid. Voor zulken valt het zo mee als ze om genade gaan bidden, gaan bedelen. Want nu richt de moordenaar zich tot de Koning, de Zone Gods. Hij noemt Hem ‘Heere’. Dat is wat! De gekruisigde aan te spreken als de Kurios. Daarvoor heb je geloofsogen nodig. Want helemaal niets wees er (meer) op dat hier Gods Zoon hangt. “Een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht”. Ook niet door de moordenaars. Maar nu door deze ene wel. Hoe dat kan? Gods werk! De Heere gaf hem geloofsogen. En toen verwachtte hij het alleen nog maar van deze gekruisigde Kurios. Hoor hem nu bedelen: “Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn”. Wat een gebed! Hij vraagt niet om een goede plaats in het Koninkrijk Gods. Hij vraagt niet om van het kruis verlost te worden. Hij vraagt slechts om een gedachte. Als U straks in Uw heerlijkheid bent, en ik in mijn verlorenheid, zou u dan aan mij willen “denken”? Dat is alles. En dat was al meer dan hij verdiend had… De één bidt om een kruimel brood, de ander om één wenk, weer een ander om één woord en deze om één gedachte. Wonderlijk, tegen zulken zegt de Meester: “groot is uw geloof”. Zulke bedelaars hebben een groot geloof. Want ze verwachten niet veel, maar alles van Jezus. Voor zulke onwaardige bedelaars (en dat blijven ze!) valt het mee, nu en straks. De moordenaar zou het hebben moeten aanvaarden als Jezus zou hebben gezegd: “man, zeker nu nog snel willen binnenglippen na een verzondigd leven. Maar zo gaat dat niet!”. Maar dat zegt het Lam Gods niet. Nee hoor maar. “En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn”. Hier wordt voor de moordenaar waar: “God heeft gedacht aan Zijn genade!”. Als God in Christus denkt aan een mens, dan is dat een ontfermend gedenken. Dan is dat een vergevend gedenken…

HEER, door goedheid aangedreven,
Zijt Gij mild in ’t schuldvergeven.
Wie U aanroept in den nood,
Vindt Uw gunst oneindig groot.

Hier toont Christus reeds de kracht en de vrucht van Zijn dood. Hij toont dat Hij recht had om uit kracht van deze zoendood, zondaren tot de eeuwige heerlijkheid te leiden. Hij toont Zich de Heere van het Paradijs, Die alleen de sleutel van de hemel heeft. Hij, de gekruiste Jezus, is de weg naar de hemel. Zo is de ladder des hemels die door Adam was verbroken weer hersteld door Christus aan het kruis. Deze moordenaar zal van het kruis opklimmen in het paradijs, in de derde hemel, en dat is met Jezus. En Jezus? Die blijft Dezelfde. “Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid” (Hebr. 13:8). Ook voor mensen die de schaduwen van de dood op zich zien afkomen. Tegen wie artsen moeten zeggen: ‘helaas we kunnen niets meer voor u doen’. Weet dat er een Arts is De zegt dat Hij gekomen is voor zondaren, voor zieken, voor ongeneeslijk zieken. En wat heeft Hij voor hen? Wie zich met de tollenaar uit de gelijkenis – biddend ‘wees mij zondaar genadig’ – tot Hem wendt, zal het ervaren: “wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen”. En dan maar meezingen:

Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons ’t eeuwig, zalig leven;
Hij kan, èn wil, èn zal in nood,
Zelfs bij het naad’ren van den dood,
Volkomen uitkomst geven.

 Ds. W.A. Zondag