Smyrna, de gemeente onder het kruis

Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans.

Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. (Openbaring 2:9-10)

De gemeente van Smyrna wandelt in het voetspoor van Christus. Zij is ge­meente onder het kruis. Dat is de beste gestalte voor de gemeente van Christus in deze wereld, want Hijzelf is de Kruiskoning. Let u maar eens op in uw eigen leven. Juist in gemeenschap met het lijden van Christus, bent u het meest vruchtbaar. Dan leeft u dicht bij uw Heere. De naam Smyrna is ook zo veel betekenend. Dat woord betekent im­mers ‘mirre’! Is dat in de Bijbel niet het beeld van het lijden en het offer? Kreeg Jezus niet wijn te drinken, die met mirre gemengd was? Zo was het ook met de gemeente van Smyrna, die zoveel lijden moest doormaken en aan wie nog meer lijden werd voor­zegd.

De christenen woonden in de krotwoningen van de armen­buurt. En ze leden letterlijk armoe­de. Dat zegt Christus ook in Zijn brief: “Ik weet uw armoede”. En Hij weet ook hoe dat komt. Hun armoede was het gevolg van hun ‘chris­tenzijn’.

De zaken van die berooide christenen in Smyrna gingen failliet en het brood werd hen uit de mond gestolen. Bij die armoede kwam nog eens de vuile laster van de kant van de Joden.

De gemeente van Smyrna was arm naar de wereld, maar rijk in God! Hun rijkdom was de enige troost, die ze mochten kennen, namelijk om het eigendom van Christus te zijn. En zo kon de gemeente van Smyrna toch verder leven… als ge­meente onder het kruis, vooral onder hét  kruis!

Christus zegt tegen hen: “Ik weet uw… armoede, doch gij zijt rijk” (Openb. 2:9a). In de gemeente van Smyrna waren zelfs leden letterlijk tot de bedelstaf geraakt. Zo arm waren ze vanwege hun geloof. Omdat ze hun Heere en Heiland niet verloo­chenen wilden ter wille van een goede baan. Van

hen zegt Christus: “Ik weet uw armoede”. Hij weet ervan af. Hij zorgt voor hen.

Hij zegt verder: “Doch gij zijt rijk”. Er staat niet: gij zúlt rijk zijn, maar gij zíjt rijk. Nu al! Wie Christus kent, is schatrijk in al zijn armoede, want dan mag je leven uit al Zijn goederen. Laat de wereld maar feestvie­ren en de draak met u steken. Zij zijn arm, doodarm, want ze verliezen hun ziel voor de eeuwigheid. Maar u, die in Mij gelooft en Mij liefhebt, u bent rijk, schatrijk. Al telt u dan niet mee in de wereld, u hoort bij Mij en al het Mijne is het uwe. U hebt een rijke Vader in de hemel. U hebt vrede met God. U bent uit de dood overgegaan in het leven. Het goed, dat nimmermeer vergaat, is uw deel. De verzoening door Mijn bloed. De verlossing uit de macht van de zonde. U bent kinderen van God en straks wacht u de eeuwige erfenis. Wat een rijkdom!

Moet de Heere Jezus misschien het omgekeerde van u zeggen? “Ik weet uw rijkdom, doch gij zijt arm!” Dat ben je als je met je hele hart hangt aan je aardse goederen. Als je leeft en werkt voor de Mammon en arm bent in God. Je kunt geen twee heren dienen. Kiest dan heden wie ge dienen zult.

“En gij zult een verdrukking hebben van tien dagen”(Openb. 2:10 midden). Christus weet ook wat verdrukking is, want Hij is dezelfde weg gegaan. Hij heeft dat spoor eerst getrokken en weet alles uit eigen ondervinding. Wat is Hij verdrukt en belasterd, ook door de Joden, die hier genoemd worden. Hij is door de godsdienst uitgewor­pen. Het is alsof Hij nu zeggen wil: Mijn verdrukte gemeente in Smyrna, Ik ben heel dichtbij u.

Jezus zegt: Ik weet uw verdrukking en laster. Ik heb er Zelf ook zo bitter onder geleden. Ik ben er zelfs aan gestorven. Ze hebben Mij be­lasterd, en ze doen het u ook. De valse godsdienst heeft Mij gehaat, en ze doet het u ook.

De Joden mogen zich dan wel beschouwen als een sy­nagoge van God als ze op hun sabbatten bijeen komen, maar de duivel is hun voorzitter. Ze zijn een ‘synagoge des satans’. En wat doet Christus nu? Belooft Hij die getrouwe en verdrukte gemeente van Smyrna dat Hij korte metten zal maken met de vijand? Nee, er komen zelfs nieuwe beproevingen, maar de Heere wil het geloof van Smyrna louteren, sterken en stalen en de echtheid ervan aan het licht brengen.

Opdat gij verzocht wordt. Ze behoefden alleen hun Heere maar te verloo­chenen, dan waren ze weer vrij en geëerd, dan hadden ze weer brood op de plank en mochten ze weer naar huis, naar hun gezin. Wat zou u doen? Zou dat nu zo erg zijn om een keer te zeggen dat Jezus hun Heere niet was?

Christus troost Zijn gemeente. Hij tilt ze uit boven ’t alledaagse beeld van lijden en verdruk­king. Hij werpt ze terug op Hemzelf en op Zijn leiding: “Vrees geen der dingen die gij lijden zult… en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen!” Tien dagen! De tijd van de ver­zoeking is door God bepaald. Hij weet ervan af. Niets loopt Hem uit de hand. God bepaalt de maat van de druk. Dat geldt u als u grote zorgen hebt. Dat geldt in het bijzonder de vervolgde kerk vandaag. Denk eens aan het werk van Open Doors en de gemeenten die geholpen worden.

“Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens” (Openb.2:10c). Dat woordje ‘trouw’ heeft te maken met het woordje ‘trouwen’, en daar blijkt, behalve het geloof, ook de liefde uit. Die onver­brekelijke band, die met God verbindt tot in de dood, ja, zelfs door de dood heen tot in het eeuwige leven.

Getrouw tot de dood wil niet alleen zeggen: totdat je sterft. Maar vooral: ook als het uw leven kost! Dit wijst op het martelaar­schap om de naam van Jezus. De gelovigen in Smyrna worden geacht als slachtschapen. Ze zullen moeten kiezen tussen de martel­dood om Christus’ wil of de vrijheid van de verloochenaar.

Is het gevaar in onze tijd niet dat de kerk geestelijk in slaap sukkelt? Waar geen verdrukking en geloofsver­volging is, is vaak ook weinig vuur en vlam voor de dienst van de Heere.

Ziende op Zijn trouw kon Polycarpus, de bisschop van Smyrna, tot de proconsul, die hem vroeg om Christus te verloochenen in ruil voor zijn in vrijheidstelling, zeggen: “86 jaar heb Ik Hem gediend en Hij deed me nooit enig onrecht, hoe kan ik dan mijn Koning en Zaligmaker lasteren? U dreigt mij met vuur dat een uur brandt en even later is uitgedoofd, maar u bent onkundig van het vuur van het toekomstige gericht en de eeuwige straf, die voor de goddelo­zen bewaard wordt”. Even later verschroei­den de vlammen zijn lichaam. Polycarpus werd door de eerste dood gegrepen, maar van de tweede dood niet beschadigd, want hij ontving de kroon des levens, het eeuwige leven.

ds. C.G. Vreugdenhil