Een nieuw begin

“als de zon opging;” (Markus 16:2 (slot))

Het paasfeest dat wij onlangs hebben gevierd, predikt ons dat Jezus leeft. Stelt u eens voor dat u een dode Jezus gepreekt zou worden, dan is er geen hoop en verwachting. Het is dan hopeloos verloren.
Maar Pasen preekt ons dat Jezus leeft. De dood moest Hem loslaten, omdat Hij op Goede Vrijdag alles heeft volbracht. Pasen roept ons toe dat het laatste woord niet aan de dood is, maar aan het leven dat Hij nu verworven heeft. En de Koning van Pasen zegt tot Zijn gemeente: ‘lk leef en gij zult leven!’ Dat leven dat Hij verworven heeft, deelt Hij uit. Dat past Hij toe aan al de Zijnen. Daarom leeft niet alleen Christus, maar zullen ook zij leven en maakt hij een nieuw begin. Dat zien wij op de paasmorgen. We lezen in Markus dat de vrouwen tot het graf kwamen ‘als de zon opging.’ Ze zijn ’s morgens vroeg opgestaan en in de schemering naar het graf gegaan. Toen ze bij het graf kwamen, ging de zon op. Daar ligt een boodschap in. Er staat immers niets voor niets in de Bijbel. In de eerste plaats blijkt hier dat deze vrouwen vol van Christus waren, al was het zoals ze dachten een dode Zaligmaker. Ze waren zo vol van Hem, dat ze het in bed niet konden uithouden. Ze zijn vroeg opgestaan en in de schemering naar het graf gegaan. Zo vol waren ze van Jezus. Toen ze bij het graf kwamen, ging de zon net op. Waar bent u met Pasen vol van geweest? Een paar vrije dagen? Even wat anders? De gezelligheid van het gezin? Of was u vol van Jezus? Deze vrouwen waren vol van Hem en daarom waren ze zo vroeg op de been.
Maar er is meer. Als de zon opgaat, is dat het begin van een nieuwe dag. Dat is een nieuw begin. Dat lezen we vaker in de Bijbel. Denk maar aan Jacob die met God worstelde in Pniël. Jacob kreeg een nieuwe naam: Israël. Die nieuwe naam predikte dat de Heere met Jacob, hoe hij het ook verzondigd had, een nieuw begin wilde maken. Dan lezen we zo opmerkelijk in Genesis 32:31: ‘En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup.’ Dat staat er om duidelijk te maken dat de Heere een nieuw begin met Jacob wilde maken. Daarom kreeg hij een nieuwe naam en staat er zo uitdrukkelijk: ‘En de zon rees op!’ Gaat u nu begrijpen waarom Markus met zoveel nadruk zegt dat de zon opging toen de vrouwen bij het graf kwamen? Het predikt een nieuwe dag en een nieuw begin. Zo is het ook met Pasen geweest. Pasen betekent dat God een nieuw begin maakt. Allereerst denken we dan aan Christus. Tot nu toe was Christus een vernederde Borg, een Man van smarten, overdekt met bloed en wonden. Wanneer we Christus volgen in Zijn lijden en sterven, dan zien we Hem al dieper wegzinken in de vernedering, tot in de diepten van de Godverlatenheid. Tot in de diepten van de dood. Daar ligt Hij dan in het graf, maar dan wordt het Pasen. Dan maakt God een nieuw begin. Nu wordt Christus verhoogd. Pasen is het nieuwe begin in Zijn verhoging, nu is Hij als de Koning van Pasen geen Man van smarten meer, maar de Verhoogde. Nu zal Hij al hoger opklimmen. De Hemelvaart zal volgen, het zitten aan de rechterhand en straks Zijn wederkomst ten oordeel. De zon ging op! Pasen preekt: God maakt een nieuw begin.

Als we weer denken aan Jacob in Pniël: Jacob, en toch Israël! Wat heeft Pniël betekend in Jacobs leven? Dat God een nieuw begin maakte en al zijn schuld heeft uitgewist. Dat het weer goed kwam tussen God en Jacob. Dat is ook de betekenis van het paasfeest: de schuld is betaald. Het is in Christus eeuwig goed tussen God en al de Zijnen. Dan zegt Paulus: ‘Hij is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking!’ Pasen preekt ons: ‘De schuld Uws volks hebt G uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan!’ Want als er iets had ontbroken aan de betaling van de schuld door Christus, dan was Hij niet opgestaan. Wat een onuitsprekelijk wonder. Een nieuw begin: als uw schuld wordt uitgedelgd. ‘Ik zie geen zonde in Mijn Jacob en geen overtreding in Mijn Israël.’
Dat is Pasen, dat God om Christus’ wil een nieuw begin wil maken. Dan is daar ook het nieuwe begin van de wedergeboorte, waardoor geestelijk dode zondaren geestelijk levend worden gemaakt. Dat is de vrucht van Pasen. Is dat bij u al gebeurd? Want dat kunt u weten aan de levensvruchten die er dan zijn, zoals een hartelijke droefheid naar God, dat strijden tegen de zonde, maar ook dat hongeren en dorsten naar Christus. Dat zijn de vruchten van het leven. Omdat het Pasen geworden is, omdat Jezus de dood heeft overwonnen, kunt u nog zalig worden. We liggen allemaal in de dood, maar het opgaan van de zon met Pasen preekt dat God een nieuw begin maakt en een nieuwe dag doet rijzen. Daarom kan de Heere ook met u en jou een nieuw begin maken. Het nieuwe begin van de vergeving der zonden.

Hij is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. De zon rees op in Pniël en Jacobs ziel is gered geweest. U stond als een doodschuldige voor God. U moest uw hoofd buigen en u had niets meer in te brengen. Het was rechtvaardig als God Zijn doodsvonnis aan uw leven voltrekken zou. Toen het wonder als het klonk in uw ziel: Ik zal nooit meer op u toornen, ik zal nooit meer op u schelden. Ik heb al uw zonden achter Mijn rug geworpen. Dat is het nieuwe begin van Pasen. Dan ligt er niets meer tussen God en uw ziel.

 

Ds. J.S. van der Net

Een indringende vraag

“Jezus dan zeide tot de twaalven: Wilt gijlieden ook niet weggaan?” (Johannes 6:67)

 

In de synagoge van Kapernaüm heeft de Heiland het Evangelie verkondigd: “Ik ben het Brood des levens” (Joh. 6:48).

De schare, de discipelen en de twaalven hebben geluisterd. Tenslotte besluit de Heere Zijn preek. De schare gaat naar huis. De vele volgelingen van de Heere gaan ook weg. Het wordt leeg en stil in de synagoge. Slechts dertien personen blijven achter. Het zijn de Heere en de twaalf discipelen. “Deze rede is hard.”

Het Woord wordt verworpen. Deze profeet valt tegen. Zijn dienst wordt verlaten. Velen wandelden niet meer met Hem. Verwerping van Zijn Woord en verlating van Zijn dienst is het slot. Ontzaglijke werkelijkheid. “En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos” (Joh. 3:10).
Plotseling spreekt de Heere Zijn twaalf discipelen aan. Vraagt Hij of ze blijven? Haalt Hij de scherpe kantjes van Zijn boodschap af? Spreekt Hij hen met bemoedigende woorden toe? Krijgen de discipelen een compliment voor hun standvastigheid? Nee! Integendeel! “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” Op dit kritieke moment plaatst de Heere Zijn twaalf discipelen voor de keus: Weggaan of blijven; volharden of vertragen; belijden of zwijgen; de dood of het leven.

Het Evangelie is een boodschap met twee kanten.
Christus wijst op weggaan of blijven. Hij brengt de boodschap van dood of leven. Hij heeft gewezen op de brede en de smalle weg. De prediking van het Evangelie is een boodschap, die scheiding aanbrengt. Het is tot oordeel of tot voordeel. Het zal onze schuld vermeerderen of wegnemen. Het is van tweeën één. Duidelijk stelt de Heere de twee zijden van Zijn boodschap in het licht. Er is tussen de brede en de smalle weg geen andere weg. Er is haat tegen God of er is liefde tot God in het hart uitgestort. Er is een benodigen van de Zaligmaker of een kunnen leven zonder Hem. De derde weg bestaat niet. Dat is een leugen. “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” Christus wijst op weggaan of blijven. Naomi stelde Ruth voor de keus: Moab of Kanaän; de wereld of God. “Keert weder, mijn dochters” (Ruth 1:11-12). Elia heeft Israël voor de keus geplaatst: Baäl of God, weggaan of blijven. Weggaan betekent de dood. Het is de vloek. Het is de verharding. Het is de ondergang. “Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maranatha!” (1 Kor.16:22).
Blijven is het leven: “Die dit Brood eet zal in der eeuwigheid leven” (Joh. 6:58). Klemt dat weleens in ons leven? Raakt de ernst van de boodschap ons?
Velen ergeren zich aan het Evangelie. Velen gaan tenslotte weg. In Adam heeft een mens tegen God gekozen. Hij kiest voor zichzelf. Hij kiest de weg naar de dood. Gewillig en bewust gaat een mens van nature verloren. Hij wil God niet dienen. Hij kan God niet dienen. God dwingt een mens niet tot zonde. De gevallen mens kiest vrijwillig voor de zonde, de duivel en de wereld. Om eigen schuld gaat een mens verloren. Bovendien verwerpt een mens het Evangelie. Het is de Joden een ergernis, de Grieken een dwaasheid. Heil in een Persoon, die Zichzelf vernedert? Redding in een Heiland, die geboren is in een stal? Verlossing door een Verlosser, die Zich laat kruisigen? Onmogelijk, zeggen de wijzen en verstandigen van deze wereld. Op de Areopagus hebben ze ermee gespot. In de synagoge hebben ze zich eraan geërgerd. De mens gaat voor het Evangelie op de loop. Hij is weggelopen bij God. Hij blijft weglopen. Nooit zal een Adamskind, uit zichzelf, terugkeren naar God. Hij gaat liever verloren, dan uit genade behouden te worden. Het Paradijs is verloren. De vloek van de wet doet hem niet beven. Het Evangelie trekt hem niet. Hoe diep is toch de verlorenheid van het mensdom. “Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend” (Matth. 11:17).
Zo gaat elk mensenkind zijn weg. Zo gaat hij weg. Weg bij God. Weg bij de dienst van God. Weg bij het Evangelie van God. Greep de schrik des Heeren u al aan?

Sommigen komen tot de goede belijdenis. Petrus mag namens de andere discipelen de keuze van zijn leven openbaren. Het is de keuze voor God en voor Zijn dienst.

Het is de keuze voor het Evangelie van het Kruis. Het is de keuze van de kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die gelooft. Deze keuze is een wonder. Het is een wonder van Gods opzoekende zondaarsliefde. Het is de keuze die God, in Christus, Zelf heeft gewerkt. Het is Gods eigen werk. Het is het werk van de drie-ënige God. Het gaat terug op het verkiezend welbehagen van de Vader. Dat is de diepe bron. Het is verworven door het lijden en sterven van Christus. Het wordt toegepast door de Heilige Geest.

Ontroerend ogenblik als de zondaar deze keuze mag openbaren. Wat een blijdschap voor de kerk des Heeren. Er is een nieuweling in Sion geboren. Wat een heerlijkheid voor Christus. Het is het loon op Zijn gezegende arbeid. Wat een onbegrijpelijke verwondering voor zo’n ziel. “Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten,… want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God” (Ruth 1:16).

Hoe rijk en groot mag Petrus dan getuigen van de zaligheid in Jezus. Tot Wien zullen wij heengaan? Jezus is de enige Zaligmaker! Gij hebt de woorden van het eeuwige leven. Jezus is de volkomen Zaligmaker. Genade is in Zijn lippen uitgestort.
Wat is de keuze van uw hart? Waar ligt uw verlangen? Wat is uw uitzien?

“Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE. Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief” (Spr. 8:35-36).

 

Ds. W. Visscher