Worden als een kind

“En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.”
(Matth. 18:3)

De Heere Jezus is met Zijn discipelen op weg naar Kapernaüm. Onderweg hebben de discipelen woorden met elkaar. Wij zouden zeggen: Hoe is het toch mogelijk? Kinderen van God, wandelende met de Heere Jezus op de weg en dan woorden onder elkaar. Wat komt het hier toch ook weer uit dat Gods kinderen ook mensen blijven. Mensen met een hoogmoedig bestaan. Want de “woorden” die ze onder elkaar hadden, gingen erover wie van hen de meeste zou zijn. Ze hadden het wellicht bedekt gedaan. Misschien wel gedacht dat hun Meester het niet hoorde. Maar wanneer zij in Kapernaüm gekomen zijn, gaat de Heere Jezus ernaar vragen: “Waarvan had gij woorden onder elkander op de weg?” En dan gevoelen die discipelen het wel hoe verkeerd en vleselijk ze bezig geweest waren. Want dan lezen we in het Markus-Evangelie: “Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op de weg, wie de meeste zou zijn.” Ze zijn beschaamd vanwege die ontdekkende vraag van hun Meester. De meeste te willen zijn. Het leeft in ons aller hart. Het is ten diepste de zonde die we bedreven in het paradijs: als God te willen zijn. Wat heeft die zonde van het hoogmoedige hart al veel verwoesting aangebracht. Ook in het leven van de Kerk des Heeren. Het leeft hier onder de discipelen van de Heere Jezus. Maar wat is het nog groot dat hun Meester erover begint. Wanneer het aan de discipelen had gelegen, dan hadden ze het maar liever verzwegen. Maar de Heere gaat het ontdekken. Dat is tot schaamte en schande van de discipelen, maar aan de andere kant is het zo nodig, opdat het ingeleefd zou worden wie een mens blijft, ook na ontvangen genade. Kennen wij ook die ontdekkende lessen van die Grote Meester? Wat leggen ze toch de schuilhoeken van het hart bloot. Dan worden er zaken in het licht gesteld die wij maar liever verborgen hadden willen houden. Maar wat een zegen om aan onszelf ontdekt te worden, voor het eerst of bij vernieuwing.

Maar de Heere Jezus ontdekt niet alleen de kwaal, Hij wijst ook het middel tot genezing aan. “Voorwaar zeg Ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.” Daar staan de discipelen. Ze wilden allemaal zo graag groot worden. Maar, zegt de Heere Jezus, om in het Koninkrijk der hemelen in te kunnen gaan, moet u klein worden. Wat een les! Dat was nu juist hetgeen zij niet graag wilden. Dat is de weg die tegen ons bestaan ingaat. Maar het is de weg die geleerd wordt op de leerschool van de genade. Immers, het is ook de weg geweest die de Borg moest gaan. Hij was de Gróótste, maar Hij werd de Minste. Om nu Zijn voetstappen te mogen leren drukken. Dat is nooit meer het werk van de mens, maar het is het werk van Gods Geest in de mens. Om nu in kinderlijke afhankelijkheid, in kinderlijk vertrouwen, in kinderlijk opzien tot de Heere en in ootmoedigheid des harten onze weg te mogen gaan. Dat is hetgeen de Heere Jezus Zijn discipelen als medicijn gaat voorhouden. Het medicijn tegen het hoogmoedige hart. Dan mag de gedurige bede wel zijn: Heere, maak me klein en houd me klein.
Het was een vernederende les die de Heere Jezus hier aan Zijn discipelen gaf. Die les heeft hen beschaamd en bedroefd gemaakt over hun eigen bestaan. Maar de Heere was zo trouw in hun leven door ze langs deze weg weer op hun plaats te brengen. Moge deze les ook in ons midden nog tot verootmoediging zijn. En dat in waarheid beleefd zou mogen worden hetgeen de dichter van Psalm 131 heeft gezegd: O Heere! Mijn hart is niet verheven en mijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en te wonderlijk.”

 

Ds. P. Melis