Christus voorzegt Zijn kruisdood

“Gij weet, dat na twee dagen het Pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden.” (Mattheus 26:2)

 

In deze woorden spreekt de Middelaar tot Zijn discipelen van Zijn levenseinde. Reeds eerder had Hij daarover tot hen gesproken. Nu zegt Hij: “Gij weet dat na twee dagen het Pascha is”. Dit wisten de discipelen ook wel, maar zij begrepen het niet dat Hij als het ware Paaslam zou geofferd worden.

Het Pascha was door de Heere Zelf ingesteld; zie Exodus 12. Het volkomen Lam dat afgezonderd moest worden en geslacht, wees op Hem. En zoals Israël veilig was achter het bloed van het lam, zo zal Zijn volk veilig zijn achter Zijn bloed. De verderfengel ging in de nacht toen het Pascha werd ingesteld die huizen voorbij, waar het bloed aan de bovendorpel en zijposten van de deuren was gestreken. Zie, dat wees heen naar Christus. Hij zal Zijn bloed laten vergieten, Zijn ziel uitstorten in de dood voor allen die Hem als loon op Zijn arbeid gegeven zijn.

En als Hij dit zegt, is de tijd nabij. “Gij weet dat na twee dagen het Pascha is.” Dan zal Hij geslacht worden. Immers, zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. Dat spreekt dan ook van de strenge eis van Gods rechtvaardigheid. De mens had gezondigd; in de menselijke natuur moest Hij het lijden van de dood ondergaan. Zo alleen kon Gods recht voldoening krijgen. Hij heeft dit gedaan uit liefde tot de deugden van God en uit liefde tot Zijn volk, die mede in Adams val begrepen waren, om hen te kunnen verlossen van het grootste kwaad en te brengen tot het hoogste goed. Hierin is ook Gods eeuwige liefde geopenbaard.

Wat waren Zijn discipelen blind voor de noodzakelijkheid van Zijn lijden en sterven. Waren zij dan niet door de Heere opgezocht? Hadden ze Hem dan niet lief gekregen? Zeker, maar zij waren blind voor de weg die door de dood tot het leven voerde. Dat was niet alleen zo met de discipelen, want hoevelen zijn er die door God zijn opgezocht in genade en die wel de Middelaar hebben mogen leren kennen, maar toch blind zijn voor de gang van Zijn lijden. Wat daartoe dan nodig is? Wel, dat de Heere Zelf door Zijn Geest de ogen van de ziel daarvoor komt te openen.

Hoe groot is het als Hij bij aanvang mag gekend worden als het Lam van God. Hij, Die geen zonde gekend heeft, noch gedaan, maar Die tot zonde gemaakt is, opdat zij zouden worden rechtvaardigheid Gods door Hem. Hij, Die als een Lam ter slachting is geleid en als een schaap dat stemmeloos is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. En om de overtreding van Zijn volk is de plaag op Hem geweest. Hij zonder zonde en dat voor zondaren. Hij zonder schuld en dat voor schuldenaren. Als Gods volk Hem zo mag leren kennen en zien wat hun zonde Hem gekost heeft, dan wordt al wat aan Hem is gans begeerlijk. Hij is dat onbestraffelijke en onbevlekte Lam, Wiens bloed van betere dingen spreekt dan het bloed van Abel. Dat riep om wraak van de hemel, maar Zijn bloed spreekt van verzoening en dat door Zijn voldoening.

Er is geen zaligheid buiten Christus en de ware Kerk leeft door en uit Hem en de Heere is vrij de een meer de geheimen van de zaligheid te verklaren dan de ander. De kleinste in de genade wordt niet uitgesloten. Toch zal het ongenoegzame van alles wat buiten Christus is, worden ingeleefd. Dat de Heere ons het plaatsmakende werk schonk voor Hem, opdat zo de rechte kennis van Hem verkregen werd, ja het een leven werd uit Hem. Dat gaat niet zonder sterven. Hij moest sterven om te leven. Hij sprak: “Gij weet dat na twee dagen het Pascha is en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden”. De kruisdood moest Hij ondergaan en wilde Hij ook ondergaan. Vrijwillig zal Hij de kruisdood sterven, opdat Zijn Kerk het leren zou te sterven aan de zonde en aan alles wat buiten Christus is, om Gode te leren leven.

Wat is het voor de discipelen een onbegrepen weg die de Heere gaan moest. Later is het licht daarover ook voor hen opgegaan. Toen hebben ze het mogen verstaan, waarom Hij sterven moest. En ook opstaan, zoals er nog onder Gods volk zijn die het met hen en Paulus hebben mogen leren: “Want ik ben met Christus gekruist, en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, en wat ik nu leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij overgegeven heeft”.

Wij zijn van nature vijanden van het kruis van Christus. Het is voor de Jood een ergernis en voor de Griek een dwaasheid, maar voor hen die geloven een kracht van God tot zaligheid. Maar wij leven ook onder het Kruisevangelie dat zegt dat er door Hem genade is voor de grootste der zondaren; dat Hij niet gekomen is om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Dat we acht mochten leren geven op zo’n grote zaligheid, opdat we het bloed van Christus niet onrein zouden achten en het Woord van Zijn genade niet zou zijn een reuke des doods ten dode, maar een reuke des levens ten leven. Wij weten de dag van onze dood niet. Die kan zo onverwacht komen. Dat we ons mochten leren haasten en spoeden om ons levenswil.

Christus voorzegt in deze woorden Zijn dood, maar ook dat Hij niet in de dood zou blijven. Hij zou opstaan, ja wat meer is, Hij heeft de plaats der eer ingenomen aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen. En dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode, dat leeft Hij eeuwig.

Al is het dat Zijn volk zo vaak met vrees tegen de dood opziet, het zal toch voor hen zo meevallen. Hij is voorgegaan, Hij heeft de prikkel van de dood weggenomen en daarom zal de dood voor hen een doorgang zijn tot het eeuwige leven.

Houdt dan moed, godvruchte schaar, Hij is getrouw, de Bron van alle goed. Hij zal uw vernederd lichaam veranderen, opdat het gelijkvormig zal worden aan Zijn heerlijk lichaam. Hem, de Enige en Drie-enige God, zij dan ook de eer, de wijsheid, de kracht en de dankzegging tot in der eeuwigheid. Amen.

 

Ds. Chr. van der Poel