“Onze zielen gespijzigd…..”:

De dankzegging van het Avondmaalsformulier begint met te wijzen op de weldaden van de Heere: “Geliefden in de Heere, dewijl de Heere nu aan Zijn tafel onze zielen gespijzigd heeft, zo laat ons al tezamen Zijn naam met dankzegging prijzen”. De grond van de dankzegging ligt in de weldaden van God. Het formulier zegt dat de Heere onze zielen met brood en wijn gespijzigd heeft. Houdt de opsteller van het formulier dan geen rekening met mensen die niet in oprecht geloof gekomen zijn? Die zijn er toch ook? Zelfs aan de tafel waar de Heere Jezus aan zat met Zijn discipelen, zat in het eerste deel Judas erbij. Er kunnen mensen komen die zichtbaar de tekenen wel ontvangen, maar die ze niet ontvangen in geloof, maar in ongeloof. Dan zal het ons niet ten zegen zijn. Integendeel, dan zal het oordeel van de verharding over ons komen. Dat is duidelijk, dat leert de Schrift: Die eet en drinkt zichzelf een oordeel. Natuurlijk weten de vaderen dat.

Maar de dankzegging is evenzeer een zaak van het geloof als het gebruik van het sacrament dat was. Ze gaan met de ware tafelgenoten een dankzegging houden in het geloof: Dewijl de Heere nu aan Zijn tafel onze zielen gespijzigd heeft…. Hoort u de krachtige taal die de vaderen daarin gebruiken? Dus niet: misschien hebt u wat gekregen; het moet nog maar bekeken worden of u wat gekregen hebt. Nee! Elke arme zondaar die in het geloof belijdt dat zijn verwachting alleen de Heere Christus is, zal geen lege of bedriegelijke tekenen ontvangen. Daar zullen dat teken en zegel hun uitwerking niet missen. Christus is immers de inhoud van die tekenen. Het brood en de wijn wijzen naar het offer van Christus heen. In art. 33 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat: “want Jezus Christus is hun waarheid, zonder Wie zij niet met al zijn zouden”. Christus is hun waarheid. Dat is hun verwachting, daarop leunen zij. Dat is het fundament van hun ziel. Daarom zullen die tekenen voor hen ook niet ledig blijven. Zonder Hem zouden zij ijdel, leeg zijn. Daarom zeggen onze vaderen: Dewijl de Heere nu aan Zijn tafel onze zielen gespijzigd heeft… Nu zullen wij voor het gevoel de ene keer meer ontvangen aan het Avondmaal dan de andere keer. Maar onze vaderen waren er sterk van overtuigd dat God door deze tekenen verzegelt en waarmaakt. Wie de belijdenis wil laten spreken, leze art. 35 van de Nederlandse geloofsbelijdenis: “Zo werkt Hij (=Christus) dan in ons, al wat Hij door deze heilige tekenen ons voor ogen stelt; hoewel de wijze ons verstand te boven gaat, en ons onbegrijpelijk is, gelijk de werking van de Heilige Geest verborgen en onbegrijpelijk is”.

Het doet wat, het sterkt uw ziel. Alleen : hoe? Het kan dat u dat achteraf nog meer ervaart dan tijdens de avondmaalsviering zelf. Daarna gaan ze over tot de eigenlijke dankzegging. Dat is een gedeelte uit Psalm 103, de verzen 1 tot en met 4, en vanaf vers 8 tot en met 13. Daarin gaat het steeds over de weldaden van de Heere: over vergeving, genezing, verlossing en over het kronen met barmhartigheid en goedertierenheid. Het tweede gedeelte is genomen, na een inleidende tekst, uit Rom. 8: 32 en uit Rom. 5: 8 – 10. De eerste zin is uit Rom. 8: 32: Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? En in Rom. 5: 8 – 10 gaat het erover wat de Vader schonk, wat de Vader gedaan heeft en hoe Hij Zijn liefde geopenbaard heeft. Want Christus is gestorven en heeft ons met God verzoend toen wij nog vijanden waren.

De dankzegging gaat naar een hoogtepunt, een climax. Aan de ene kant laten ze zien wie wij zijn: vijanden van God. Toen wij nog vijanden waren. Toen heeft God Zijn Zoon gegeven. Toen heeft Zijn Zoon Zichzelf geofferd tot in de dood des kruises. Christus is voor ons gestorven toen wij nog vijanden waren. Wij hebben de genade van God niet opgewekt. Wij hebben er niets aan toegebracht. En kunnen er ook niets aan toebrengen: toen wij nog vijanden waren, is Christus gestorven en zijn wij met God verzoend. Vijanden van God, daarmee zijn wij getekend tot in het diepst van ons hart. Dat zijn we geworden en gebleven. Dat blijft zo, totdat God Zijn liefde in ons hart uitstort. Het wonder is: God ziet naar mensen, naar vijanden om in Christus. En Christus geeft Zich voor vijanden. Dan komt de climax: indien dan Christus voor ons gestorven is toen wij nog vijanden waren, toen wij met God verzoend werden door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij behouden worden door Zijn leven.

Hier horen we eerst wat de dood van Christus overtreft. Veel meer, staat er, zullen we behouden worden door Zijn leven. Het gaat om twee dingen: verzoend en behouden. Als vijanden verzoend met God. En behouden worden door Zijn leven. Wat bedoelt de apostel daarmee? Christus is gestorven om aan het recht van Zijn Vader te voldoen. Maar nu leeft Hij in de hemel. En dat leven is evenzeer ten goede van Zijn Kerk als Zijn dood. Ja, zegt Paulus, veel meer nog. Want denk eens in dat Christus in de dood gebleven was? Niemand had dan ooit behouden kunnen worden. Wie had er dan voor hen gebeden? Wie zou hen hebben beschermd en bewaard? Wie had hen geregeerd met Zijn Woord en Geest? Immers niemand. Ze zouden nog omkomen. Christus’ dood is tot verzoening en Zijn leven is tot behoudenis. Hij leeft en daardoor zal Zijn Kerk leven. Hij zal hen behoeden en bewaren en straks tot Zich nemen in heerlijkheid: Ik leef, en gij zult leven. Die levende Jezus zorgt dat Zijn Kerk thuiskomt.

 

wijlen ds. D. Rietdijk