De stilte na de storm

 “Totdat ik in Gods heiligdommen inging.” (Psalm 73:17a)

Hoe heerlijk is de stilte! De stilte na de storm. Als de wind dagen aaneen heeft gebulderd met onbegrijpelijke kracht, als zwarte wolken werden voortgejaagd langs de hemel, als stortregens zich hebben ontladen en het wordt eindelijk weer stil, hoe verkwikkend is dan die stilte. Als de hemel weer effen blauw is en de zon haar stralen naar de aarde zendt. Rijk is de stilte na de storm in het rijk van de natuur.

Maar rijker en heerlijker is de stilte na de storm in het rijk van de genade, in het leven des geloofs. Want ook het geestelijk leven kent z’n stormen. Wie van Gods kinderen kent ze niet? Zeker, in de tijden van de eerste liefde, als de Heere tot ons spreekt, dan kunnen we denken dat het leven voort zal gaan langs kalme wegen en over rustige wateren. Maar op de school van de Heilige Geest wordt het geleerd, dat het leven des geloofs een worsteling, een strijd is. Zo heeft het ook gestormd in het hart van de Godvrezende Asaf. Zo hevig was de storm dat de man niet anders kon denken, dan dat de golven en baren hem zouden overspoelen. U weet welke storm er opstak in z’n leven, de storm van de bange twijfel. Psalm 73 is een aangrijpende psalm, de zang van het raadsel.

Asaf heeft gezien hoe de goddelozen vrede hebben en dat voorspoed hun deel is. Hij heeft opgemerkt, hoe het de onbekeerden maar al te vaak naar wens gaat. Zij zijn niet in moeite als andere mensen; ze worden met andere mensen niet geplaagd. Hun ogen puilen uit van vet; ze gaan de inbeeldingen van het hart te boven. Tegenover die goddelozen, die schijnbaar kunnen doen wat ze willen, ziet Asaf zichzelf. En hij gaat aan het vergelijken. En dan begint ’t, als we gaan vergelijken. De vergelijking is de dochter van de ontevredenheid en de moeder van de twijfel. Zou God het weten? Weet God het, dat Zijn kinderen worden uitgemergeld en verdrukt, terwijl de goddelozen hun mond tegen de hemel zetten? Weet God dat? Hoe kan dat? Immers mijn bestraffing is er alle morgens. Hoort u hoe de storm aanzwelt in het hart van Asaf? Bijna waren zijn voeten uitgeweken.

Bijna! Dankzij de eeuwige trouw van de Heere, Die Zijn kind niet laat verzocht worden boven hetgeen hij vermag, maar Die met de verzoeking ook de uitkomst geeft, is de storm gaan liggen en is het weer stil geworden in Asafs ziel. Van Asafs zijde zou er nooit hulp zijn gedaagd. Hij heeft het van zichzelf niet verdiend ook. Maar de Heere Zelf is er aan te pas gekomen en Hij heeft Zijn kind gebracht in het heiligdom. Daar heeft hij Gods verborgen omgang mogen vinden en daar is hem het heilgeheim in Christus Jezus geopenbaard. In het heiligdom, waar het altaar stond en waar het bloed van de offerdieren stroomde als een heenwijzing naar de volkomen offerande van Christus aan het kruis. Paulus zal later schrijven: ‘Allen, die godzaliglijk willen leven in Jezus Christus zullen vervolgd worden’.

De erfenis der heiligen is:
‘In de wereld zult gij verdrukking hebben.’ Maar ook: ‘Heb goede moed; Ik heb de wereld overwonnen.’ Ik, dat is de Heere Jezus. De storm van Gods toorn heeft gewoed boven de kruispaal van Golgotha, waar Christus is afgedaald in de diepte van de Godverlatenheid, opdat Asaf en allen die met hem een even dierbaar geloof ontvangen hebben, tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem verlaten worden.

Daar in Gods heiligdom is Asafs blik verruimd en zijn kennis verhelderd. Daar mag hij weer het voorrecht ervaren van wat het zeggen wil om nabij God te zijn. En daartegenover ziet hij het einde van de goddelozen; ze vallen neer in een eeuwige verwoesting. En nu moet Asaf belijden hoe dwaas hij was, een groot beest bij God. In alles was hij onvernuftig en hij wist niets, Zijn hart was opgezwollen en de storm loeide. Maar God heeft in Zijn gunst de storm het zwijgen opgelegd. En ’t is weer stil. De stilte na de storm. Asaf mag door het geloof heenzien naar het Immanuëlsland; zijn ogen zien de Koning in Zijn schoonheid. Merk er op als aanvechting en bestrijding uw deel zijn. De Heere laat niet varen het werk van Zijn handen. Dan kan het water wel komen tot aan de lippen, maar het zal er niet overheen gaan; om Christus’ wil niet. ‘Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij U zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden en de vlam zal u niet aansteken. Want Ik ben de Heere, Uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland.’
Als de storm is uitgewoed en de golven weer zijn bedaard, dan mag het lied van de redding gezongen worden in ootmoed en afhankelijkheid:

Ja waarlijk! God is Israël goed,
Voor hen, die rein zijn van gemoed;
Hoe donker ooit Gods weg mag’ wezen,
Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.

Ja, dat is de psalm van de stilte na de storm.

Ds. R. Kattenberg

Onze tijden zijn in Gods hand

“Mijn tijden zijn in Uw hand.” (Psalm 31:16a)

 

De tijd heeft iets angstigs. We kunnen ons niet aan de greep en de macht van de tijd ontworstelen. We kunnen de tijd niet vasthouden, ook al zouden we dat soms willen. De tijd doet alles vergankelijk en voorbijgaand zijn. Door de tijd zijn zelfs de heerlijkste momenten van het leven zo kort en zo broos.

Daarom is de tijd zo angstig. Niets is hier blijvend dat het hart verheugt en nimmer geeft ons de aarde blijvend vreugd. Alles vervliegt en alles verdwijnt. Dat zien we meer dan ooit in de huidige pandemie, die zich uitstrekt over heel deze wereld.

Wat zijn we daar bij de jaarwisseling weer op een bijzondere wijze bij stilgehouden. Hoe is ondanks alles, het jaar weer omgevlogen. Zo kort geleden begonnen we het jaar en nu is het weer ten einde. In het licht van de tijd, die maar voortsnelt, is het leven zo kort. Als we nu maar mogen zeggen: “Mijn tijden zijn in Uw hand!” Dan heeft de tijd het beangstigende voor ons verloren. Dan mogen we hogerop zien op een God, Die boven de tijd staat. Op een God, Die zelfs de tijd in Zijn handen heeft en houdt. Mijn geboortetijd is in Gods hand. Mijn levenstijd is in Gods hand. Mijn stervenstijd is in Gods hand.

En als die God door genade om Christus’ wil mijn God is, dan hoef ik niet te vrezen. “Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven.” En als mijn tijd van geboren worden, van leven en sterven nu maar in Gods vaderlijke handen ligt, dan mag ik stil zijn en het heil des Heeren verwachten.

Dan word ik blij met de tijd. Want dan gaat de tijd mij prediken, dat er een einde komt aan de strijd, aan de verdrukking, aan het land mijner vreemdelingschappen, en wat het meeste is aan de zonde. Ik hoef niet altijd te zondigen!

Zo opent zich het machtige toekomstperspectief van het geloof. Het gaat op Kanaän aan. En daarboven zal er geen tijd meer zijn. “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.”

Dan zegt Gods kind wel eens: “O gezegende tijd, want nu komt er een einde aan het uitwonen van de Heere. O gezegende tijd, want nu is ieder jaar weer een jaar dichter bij de eeuwige woning”. En dan de eeuwigheid: dan is de tijd voorgoed opgeheven. Als er geen tijd meer is, dan is al het vergankelijke, al het tijdelijke, al het broze voorgoed weggegaan. Dan is er een eeuwige, onvergankelijk vreugde en blijdschap in God.

Dat de pelgrims naar huis dan maar af zouden tellen. Want hoe dichter ik nader naar het huis van Mijn Vader, hoe sterker ik hijg.

En het lijden van deze tegenwoordige tijd, is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die ons geopenbaard zal worden. Zalig vooruitzicht! Laat het dan maar nieuwjaar worden. Laat de tijd dan maar vervliegen, het gaat heen naar de plaats waar God zal zijn alles en in allen. Is dat ons toekomstperspectief al geworden? Daar moet grond voor zijn. En die grond ligt alleen in Christus, Die Gods deugden verheerlijkte. Houdt u niet op de been met wat vluchtige beschouwingen, want die zijn even wankelend als de tijd zelf. Zoek toch de vaste grond in Christus’ bloed en wonden.

Wie in het totale verlies van zichzelf Christus mag vinden, vindt de vastheid van de eeuwigheid in God Zelf. Want buiten Christus blijft de tijd zo’n beangstigende zaak.

En maak u eens los van de tijd! Dat is onmogelijk. Dat we het bedenken: Weer een jaar dichter bij Gods rechterstoel. Weer een jaar dichter bij het eeuwige vonnis. En dan met onze hemelhoge schuld en zonder betaling en zonder Christus? Misschien duurt het geen jaar meer en geen maand meer. Moet er dan geen heilig haasten komen om ons levenswil? Want de tijd gaat maar door.

En straks lost de tijd op in de eeuwigheid. Buiten Christus is er alleen de eeuwige pijn en het onuitblusselijk vuur.

De tijd spoedt ten einde, maar is tegelijk nog de genadetijd. Heden indien gij Zijn stem hoort, verhardt u niet, want straks houdt de tijd op, houdt de genadetijd op.

“Mijn tijden zijn in Uw hand.” Zien Gods kinderen dat altijd? Alleen als het geloofsoog helder is.

En er zijn zoveel nevels. Dan zie ik het niet. Dan is er alleen de duisternis. Maar gelukkig hoeven we het niet vast te houden. Het ligt vast in de onvergankelijke rotsbodem der eeuwigheid. Pelgrims, vertroost elkander met deze woorden.

 

Ds. J.J. van Eckeveld