‘Een lied Hammaäloth, van David’

‘Een lied Hammaäloth, van David’

(Psalm 122:1a)

 

In gedachten zien we ze voor ons. Pelgrims die komen uit alle streken van Israël. Voortreizend in de nacht, terwijl hun pad verlicht wordt door de heldere maan. Zingend om de moed erin te houden. Op weg naar de stad van David en het huis van God. Wat ze zingen? Luister maar!

 

De stammen naar Gods Naam genoemd,

gaan derwaarts op waar elk zich buigt

naar d’ ark, die van Gods gunst getuigt;

waar elk Zijn Naam belijdt en roemt.

 

Jawel, je hebt het goed gehoord: het is een vers uit Psalm 122. Het is een van de bedevaartsliederen. Er staat boven: Een lied Hammaäloth. Letterlijk betekent dat: een opgangslied. De pelgrims zongen deze liederen dus als ze opgingen naar Jeruzalem op een van de grote feesten.

 

Zing je mee?

We keren weer terug naar die pelgrims. Ze komen al dichter in de buurt van de Godsstad. Hun hart is sneller gaan kloppen. Ik zie vaders en moeders onder hen, maar ook kinderen en jonge mensen. Zie ik jou ook? Ben jij ook op weg naar Jeruzalem? Elke zondag ga je naar de kerk. Je hoeft er geen verre reis voor te maken. Maar is er bij jou ook een verlangen in je hart? Zing je mee in de kerk en op de catechisatie? Ik hoop van wel! Misschien zeg je: ‘Ik zing niet met mijn hart. En als je dan meezingt, is het toch eigenlijk gelogen? Ik voel me soms net een huichelaar.’ Daar kan ik me iets bij voorstellen. Ook een dominee moet weleens de preekstoel op terwijl het zo leeg is van binnen.

Maar wat valt het soms mee als de kerkdienst eenmaal begonnen is. Wat kan je soms geraakt worden als je kinderen en jonge mensen ziet meezingen. Wees er maar niet te groot voor en schaam je niet voor leeftijdsgenoten die hun lippen stijf op elkaar houden. Zing maar mee! En vraag intussen of je echt mag leren zingen.

 

Reis je mee?

Wat gebeurt er dan? Dan wordt je zo’n pelgrim! Nee, van nature zijn we dat niet. We zijn gelukzoekers of misschien wel hemelzoekers, maar echte Godzoekers zijn we niet. Bedenk dat toch! Als je geen nieuw hart hebt, ben je niet op weg naar Jeruzalem, maar naar de hel. Sta daar eens bij stil! Je moet getrokken worden uit de Stad Verderf en leren zoeken naar de stad die fundamenten heeft. Kortom, je moet bekeerd worden. Maar… je kunt ook bekeerd worden! De Heere roept je nog met alle ernst! Hij wijst ons de weg naar het hemelse Jeruzalem.

Wie reist er mee? Kom,

Wie heeft lust den HEER’ te vrezen,

’t allerhoogst en eeuwig goed?

God zal Zelf zijn leidsman wezen;

leren hoe hij wand’len moet.

 

Buig je mee?

Wat zijn die mensen – ja, ook die jonge mensen – gelukkig bij wie de rust is opgezegd. Die het bij de wereld niet meer kunnen houden en zich bij Gods volk niet durven rekenen. Ze worden een vreemdeling hier beneden, maar ook een vriend en metgezel van allen die Zijn Naam ootmoedig vrezen. Ze trekken mee naar de plaats ’waar elk zich buigt naar d’ ark, die van Gods gunst getuigt’. Die ark wijst heen naar het bloed van Christus, het bloed dat wast en reinigt van alle zonden. Kun je niet meer zalig worden? Wat een wonder als je voor God leert buigen en de kracht van dat bloed mag ervaren. Dan ga je hier al zingen van Zijn grote liefde, maar dan mag je het straks voor eeuwig doen!

 

Ds. C. Sonnevelt