Daar ontvangt de pelgrim nieuwe kracht

Toen kwamen zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen; en zij legerden zich aldaar aan de wateren.  

(Exodus 15:27)

 

Elim was een zeer aangename plaats. Twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen werden er gevonden. Midden in de woestijn gaf de Heere Zijn volk rust. Daar was het koele, verfrissende water, dat de dorst leste. Daar at men de smakelijke voedzame dadels.

Sommige verklaarders zien hier een duidelijke heenwijzing naar Christus. Ten eerste is Hij de Plaats waar de moede pelgrim mag uitrusten. Wat wordt Hij begeerlijk en onmisbaar voor de zondaar die ontdekt wordt aan de bittere wateren van de zonde, ongerechtigheid en Godsgemis. Ten tweede schenkt Christus, net zoals de palmboom zijn ver­kwikkende vruchten geeft, de vruchten van Zijn kruisverdienste. Als die geproefd worden, roept de bruid uit: “Ik heb grote lust in Zijn Schaduw en zit eronder en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet”. Ten derde, gelijk de palmboom Zijn bladeren niet afwerpt, zo is er ook bij Christus altijd bedekking te vinden. Bij Hem zijn zondaren altijd welkom. Zijn Deur, Zijn Hart is nooit gesloten. Ten vierde kunnen we wijzen op de gestalte van de palmboom. Roept de bruid niet, ziende op Zijn gestalte, in aanbidding uit: “Gij zijt de Schoonste onder de kinderen der mensen”. Ten vijfde, om niet meer te noemen, zoals de palmboom na het kappen van zijn takken in schoner vorm opgroeit, zo heeft ook Christus na Zijn bitter lijden en sterven, meerder heerlijkheid ontvangen. Hij ontving een Naam boven alle naam. Wat was het een aangename tijd voor Israël, toen het mocht drinken van het frisse water en onder de palmbomen bescher­ming tegen de brandende zon vond. Welk een plaats is Elim! Dáár waar de Heere is, daar is het goed! In Elim zit het hebreeuwse woordje El d.i. God verborgen. God was daar! Hij zorgde voor 12 waterfonteinen en 70 palmbomen. Voor elke stam was er een bron, een fontein en voor elk van de 70 oud­sten, de vertegenwoordigers van het volk, die met Mozes lei­ding gaven aan het volk, was er een palmboom.

Het is een troostboodschap voor alle geestelijke pelgrims. Op de reis naar het hemels Kanaän ontbreken de Mara’s, maar óók de Elims niet. De Elims zijn door Christus verdiend.

Hij was voor de Zijnen in Mara. O, hoor Hem klagen: “Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe”. Hij ondervond Mara toen Hij in de diepste verlatenheid uitriep: ’Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten?’

Daarom kan er een Elim zijn! Daar drinken dorstigen van het water des levens en wordt hun ziel verkwikt. Daar worden de harpen van de wilg gehaald en nieuwe liederen gezongen. Liede­ren van aanbidding en verwondering. Daar ont­vangt de pelgrim nieuwe kracht. Het geloof wordt er gesterkt, de hoop verleven­digd, de liefde weer aangewakkerd.

Kent u /jij deze Elims? Thuis onder het lezen en onderzoe­ken van het Woord of onder de prediking, als er zielenvragen worden opgelost. Als op de kansel wordt verkondigd wat in de binnenkamer geschiedt. Als de Heere Zijn Woord opent in het moegestreden zondaarshart en de zoetheid en kracht ervan ervaren wordt. Dan zingt het hart:

Een dag is in Uw huis mij meer

Dan duizend daar ik U ontbeer;

Wat kan het dan goed zijn in het huis des Heeren of aan Zijn Tafel, als het oog op de Gastheer is gericht. Welk een Elim als bij de doopsbediening het geloof mag zien op Christus’ bloed dat van alle zonde reinigt. E­lims, dat zijn de plaatsen waar de Heere de schuldverslagene apart neemt en Hem toefluistert: ’Zie, hier ben Ik’. ‘Vreest niet, staat vast en ziet het Heil des Heeren’. Nee, dan zijn er geen vijanden te bekennen en is er geen woestijn te zien. Dan wordt ervaren:

Daar zal ons ’t goede van Uw woning

Verzaden, reis op reis.

Maar Israël kon niet in Elim blijven. Ze moes­ten verder. Elim is immers Kanaän niet. En tussen Elim en het land der rust ligt weer de woes­tijn. Maar Elim is wel profetie hoe het in Kanaän zal zijn. Daar zal de Israëliet zitten onder zijn wijnstok en vijgeboom. Dat wijst op bestendige rust.

Maar op reis naar het hemels Kanaän schenkt de Heere Elims aan Zijn kinderen, opdat ze onderweg niet zouden bezwijken. Maar ook, opdat het heimwee opgewekt zou worden naar de volkomen­heid.

“God des levens, ach wanneer

Zal ik naad’ren voor Uw ogen,

In Uw huis Uw Naam verho­gen”.

Dat wil zeggen: ‘Heere, wanneer zal ik U echt alleen bedoelen? U alleen de eer geven? Wanneer zal ik er zelf definitief tussenuit zijn? Wanneer zal de zonde geen scheiding meer maken tussen U en mijn hart? O de Heere geve naast de mara’s, ook de elims, opdat met een zeker dich­ter kan worden ingestemd:

“Kom reisgenoten,’t oog omhoog en ’t hart naar boven.        

Hier beneden is het niet.

‘Ware leven, lieven, loven is toch daar men Jezus ziet”.

 

Ds. B. van der Heiden