Ananias en Saffira

“En er kwam grote vreze over de gehele gemeente en over allen die dit hoorden.” (Handelingen 5:11)

 

Wanneer wij de geschiedenis van Ananias en Saffira lezen dan is dat altijd weer zeer ingrijpend. Temeer wanneer wij bezien onder welke omstandigheden deze geschiedenis gebeurde. Het was immers in de eerste Christengemeente te Jeruzalem dat dit ingrijpende gebeuren plaats vond. In deze gemeente heerste grote liefde en saamhorigheid. De Geest des Heeren deed daar in rijke mate Zijn werk. Velen werden er toegebracht tot de Gemeente die eenmaal zalig zal worden. In die gemeente leefden ook Ananias en Saffira. Zij waren ook onder de indruk gekomen van de prediking van de apostelen. Er was uiterlijk ook niets op hen aan te merken. Wanneer men hen oppervlakkig gadesloeg dan waren het sierlijke leden. Niemand die hen verdacht van huichelarij. Toch werd het echte werk des Geestes in hen gemist. Ze hadden de naam dat zij leefden, maar zij waren dood. En dat kwam op een ingrijpende wijze aan het licht. Wat gebeurde er? We lezen in vers 1 en 2: ‘En een zeker man met name Ananias, met Saffira zijn vrouw, verkocht een have. En onttrok van de prijs, ook met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde dat aan de voeten van de apostelen’. Op zichzelf was daar niets op tegen. Ze werden niet gedwongen om een have te verkopen. En ook werden ze niet gedwongen om het gehele bedrag van de opbrengst weg te geven. Maar wat was dan wèl de zonde die ze bedreven? Wel ze wilden laten voorkomen alsof ze wel het gehele bedrag aan de voeten van de apostelen neergelegd hadden. Hoe lag het nu eigenlijk bij Ananias en Saffira? Och, bij het verkopen van die have werden ze niet gedreven door de liefde tot God maar door de liefde tot zichzelf. Ze hadden maar één ding op het oog en dat was hun eigen eer. Ze wilden graag een naam hebben in het midden van de gemeente. En gedreven door die zondige begeerte gingen ze zover dat ze dachten niet alleen de gemeente en de apostelen te kunnen bedriegen, maar zelfs ook de Heere te kunnen bedriegen. Heel hun godsdienst was alleen maar schijn. Het was niet anders dan liefde tot zichzelf. Wat roept deze geschiedenis ons toch op tot zelfonderzoek. Het staat immers niet voor niets in de Bijbel. Wat is het hart van een mens toch arglistig en bedrieglijk. Waaruit bestaat onze godsdienst? Waar komt ze uit voort?  Uit de liefde tot God of uit de liefde tot onszelf? Spreken we over schuld en verdorvenheid omdat we daar werkelijk onder gebukt gaan of doen we dat om onszelf vroom voor te doen tegenover de mensen? Och we kunnen de mensen nog wel bedriegen maar de Heere laat zichzelf niet bedriegen. Daar komen Ananias en Saffira achter. De Heere gaat de apostel Petrus verlichten door Zijn Geest zodat hij de boze daad van deze mensen doorziet. In het derde vers lezen we: ‘Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij de Heilige Geest liegen zoudt en onttrekken van de prijs des lands?’ Hierin komt wel duidelijk uit dat het werk van Ananias en Saffira duivelswerk was. We kennen het vervolg van de geschiedenis; beiden zowel Ananias als Saffira vallen dood ter aarde. Zo in de eeuwige rampzaligheid. Wat een ontzettend ingrijpend gebeuren. Het heeft een hele diepe indruk gemaakt op de gehele gemeente. Daarom lezen we: ‘En er kwam een grote vreze over de gehele gemeente en over allen die dit hoorden’. Een grote vreze staat er. Dus ze waren niet zomaar een beetje geschrokken, maar ze waren bezet met een grote vreze. Waar zal die vreze nu over gegaan zijn? Wel die vreze is gegaan over zichzelf. Die mensen hebben niet laag neergekeken op Ananias en Saffira, maar het is tot verwondering geworden dat zij daar niet dood ter aarde nederlagen. Want er is immers een volk op aarde die inleven dat ze zo’n bedrieglijk hart hebben. Wanneer de Heere het niet verhoedt, dan zijn ze in staat zichzelf en anderen te bedriegen. Dan worden ze bang voor zichzelf. Och, geliefde lezer, wanneer wij nu deze geschiedenis horen, komt er dan ook een grote vreze over ons? Dat was wel zo bij allen die dat hoorden. Dat zijn mensen, die zuchten aan de Troon der genade: ‘Heere maak me toch waar en houdt mij toch waar.’ Maar voor zulken mag toch gelden wat de spreukendichter eens heeft gezegd; ‘Welgelukzalig is de mens die geduriglijk vreest.’

 

Wijlen ds. P. Melis

Is het goed met mij?

“Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken?”

(Job 13:9a)

 

Het is onder ons een bekende uitdrukking als er gezegd wordt, dat we met God in rekening staan. Maar beseffen we wel wat dat betekent? Inderdaad, we staan met God in rekening. We zijn verantwoording schuldig aan Hem. Eens zullen we voor Zijn rechterstoel staan. En hoe zullen we het dan maken? Zal het goed zijn als Hij u zal onderzoeken? Job heeft deze vraag gesteld aan zijn vrienden. Die vrienden die hem kwamen opzoeken toen hij op de ashoop zat in al zijn ellende, hebben het hem niet gemakkelijker gemaakt. Meeleven kan heel goed doen, maar mensen kunnen de pijn van onze wonden ook nog erger maken. Mensenwoorden kunnen nieuwe wonden aan onze wonden toevoegen. Wat kunnen we elkaar striemen met onze woorden. Dat deden die vrienden van Job. Ze veronderstelden dat Job zijn ellende aan zichzelf te danken had. Er moest wel veel zonde in zijn leven zijn. Die had de Heere nu gestraft. Ze gingen als het ware op de rechterstoel van God Zelf zitten en van hun eigengemaakte hoogte bekritiseerden zij Job in al zijn ellende. In plaats van naast hem te staan, gingen zij boven hem staan. Als reactie daarop stelt Job nu deze vraag. Met andere woorden: Mijn vrienden, jullie zijn nu wel zo druk met mij en jullie beschuldigen mij, maar hoe is het met jullie zelf? Jullie vergeten jezelf toch niet? “Zal het goed zijn als Hij u zal onderzoeken”? We zijn zo vaak druk met anderen en we vergeten onszelf. We staan zo vaak klaar om anderen te beoordelen en te veroordelen, maar we vergeten onszelf te veroordelen. Hoe is het met ons? Staan wij niet allen persoonlijk met God in rekening? Zal de Heere niet over ons leven oordelen? Zal het goed zijn als de Heere met Zijn oordeel over ons leven komt? De vraag van Job is dan ook een indringende vraag, niet alleen voor zijn vrienden, maar ook voor ons. Hoe staan we tegenover de Heere? Hoe is ons leven? Niet alleen onze woorden, want die vrienden van Job spraken zoveel rechtzinnig schijnende woorden, maar ons leven. De Heere weegt ons leven. O hoe zal het zijn als Hij ons zal onderzoeken? Die God kent de meest verborgen schuilhoeken van ons hart. Hij weet onze gedachten. Hij ziet onze verborgen zonden. Er is niets wat Hem ontgaat. Als Hij ons zo onderzoekt en doorzoekt, wat blijft er dan over? Dan blijft er alleen zonde over. Dan staan we zo schuldig voor Hem. We hebben Hem niet gegeven wat Hem toekomt. We hebben de zonde zo liefgehad. We wilden onszelf niet verloochenen. We gingen onze eigen wegen. We meenden beter te zijn dan anderen, maar we zagen onze eigen zonden niet. Al waren we uiterlijk misschien degelijk en rechtzinnig, ons hart was niet voor de Heere. We zochten alleen onszelf. Hebben we onszelf zo al leren zien? Als de Heere in ons leven komt, dan gaan we dat leren. Dan gaan we onszelf enigermate leren zien, zoals de Heere ons ziet. Dan houdt alle zelfhandhaving op. Dan kunnen we ons niet meer beter voelen dan een ander, maar dan staan we persoonlijk als schuldige mensen tegenover God. Ja, dan zou het niet an-ders dan rechtvaardig zijn, als de Heere ons voor eeuwig verstoten zou. Zal het goed zijn als de Heere ons onderzoekt? Daar moeten we hier in dit leven een antwoord op leren geven vanuit het diepst van ons hart. We moeten hier leren, dat het niet goed is, als de

Heere ons onderzoekt. Want als we dat straks leren, voor Zijn rechterstoel, dan is het voor altijd te laat. Vraag of de Heere het u leren wil. Het kan nog. Het is nog genadetijd. De Heere roept u nog tot Zich. Weet u, wat zo’n wonder is? Dat er Eén is, bij Wie alles wel goed was. Die Ene is Christus. Hij kon zeggen: ‘Wie overtuigt Mij van zonde?’ Hij was volmaakt goed, in Zijn werken, in Zijn woorden, in Zijn gedachten. Heel Zijn leven beantwoordde aan het doel van de Schepper. Hij heeft God volmaakt verheerlijkt. Toen de Vader het werk en het leven van Zijn Zoon onderzocht, ontbrak er niets aan. Daarom is Hij opgestaan uit de dood en opgevaren ten hemel. Wat een wonder, dat het werk van Christus volmaakt en goed is. Daarom kan het voor mensen, die moeten zeggen: ‘Als de heilige God mij onderzoekt, dan is het niet goed. Dan moet Hij mij voor eeuwig wegdoen vanwege mijn zonden.’ Ach, in onszelf kunnen we voor God nooit bestaan. Wat is nodig? Het geloof, waardoor we met Christus worden verenigd. Het geloof waardoor we onszelf leren veroordelen en God leren rechtvaardigen, maar waardoor we ook tot Christus leren vluchten. Hoe kom ik aan dat geloof? De Heere werkt het Zelf door Woord en Geest. Laat het uw gebed zijn, of de Heere het ook u geven wil. Als we door het geloof met Christus worden verenigd, dan wordt Zijn volbrachte werk ons toegerekend. Dan ziet God mijn zonden niet meer, maar alleen nog de gerechtigheid van Christus. Dan, dan alleen, maar dan ook zeker, is het goed, als de Heere ons zal onderzoeken. Wanneer is het goed? Als er niets meer ligt tussen God en mijn hart. Als alle zondeschuld is opgeruimd. Dat is het werk van de Zaligmaker. In Christus is een slecht mens goed, volmaakt goed, in Gods Heilige ogen. Waarom? Omdat, toen de Heere Christus onderzocht, alles goed was. ‘Jezus, Uw gerechtigheên, Die zijn mijn dekkleed, die alleen!’

 

ds. J.J. van Eckeveld