Het verlangen van David om voor de Heere een huis te bouwen

“Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u.” (2 Samuël 7:3)

We luisteren hier naar het antwoord dat de profeet Nathan aan David heeft gegeven. David bezit nu zelf een paleis. Ook heeft hij rust gekregen van de vijanden rondom. Als de koning zo in zijn paleis zit, dan komt in zijn hart de gedachte op om voor de Heere een tempel te bouwen in Jeruzalem.
De Ark des Heeren bevindt zich nog steeds in de tent die David voor de Ark heeft opgezet. Zelf woont hij in een paleis en de troon van God, de Ark, staat in een eenvoudige tent. David in een huis van cederhout en de Ark tussen de gordijnen. Als David dit zo overdenkt komt het verlangen in zijn hart om een tempel voor de Heere te bouwen. Hij laat de profeet Nathan bij zich komen en bespreekt met hem zijn voornemen. De profeet Nathan zal aandachtig geluisterd hebben en tenslotte geeft hij zijn zegen aan Davids plan: ‘Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u.’ We zullen moeten bedenken dat Nathan zijn goedkeuring geeft, terwijl hij nog geen openbaring van God heeft ontvangen. Dat zal in de komende nacht wel gebeuren. Maar voor dit moment stemt de profeet met het verlangen van de koning in.
Het is een mooie trek in het geestelijk karakter van David dat hij voor de Heere een huis wil bouwen. Davids verlangen is een kenmerk van genade. Hij wilde graag iets voor de Heere doen! De Heere had immers zo veel, alles, voor hem gedaan.
Als God in Zijn voorzienigheid veel voor ons heeft gedaan, dan moet dit ons doen bedenken wat wij voor Hem en Zijn eer kunnen doen. Als het goed gaat in ons werk of in onze studie, als we geholpen worden in tijden van ziekte en zorg, als we … Ja, dan behoren we te zeggen: ‘Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?’ Dit verlangen zal niet slechts oppervlakkig zijn wanneer we verstaan wat we eigenlijk verdiend hebben. Gods zegeningen, gezien in het licht van onze schuld en zonde, worden allemaal groot. Dit zal een verlangen verwekken om voor de Heere te leven, Hem te dienen en in Zijn wegen te wandelen.
David maakte goed gebruik van de rust. Hij hoefde nu niet aan het front te strijden, maar krijgt de tijd om rustig in zijn paleis te zitten. En in plaats van de tijd voor zichzelf te nemen, verlangt hij de tijd die hij nu krijgt te gebruiken tot Gods eer.
Hoe is dat bij ons? Tijd van rust hebben we allemaal regelmatig nodig. De boog kan niet altijd gespannen staan. Maar hoe gebruiken we die tijd? David had zijn gemak kunnen nemen. Maar zijn verlangen is anders. De zaak van de Heere weegt op zijn hart. Zijn leven is gericht op God en Zijn dienst. Volg het voorbeeld van David. Als er periodes in ons leven zijn, waarin de dagelijkse verplichtingen minder tijd vragen, gebruik dan de beschikbaar gekomen tijd voor de Heere en voor de ziel van anderen en uzelf. Bidt om de geest van David na te volgen.
David spreekt over zijn verlangen met Nathan. Wat is het een zegen als er tijd en gelegenheid is om met anderen over de diepe zaken van ons hart te spreken. Nathan kreeg als het ware een blik in het hart van David. Hij zegt immers tegen David: ‘Doe al wat in uw hart is.’ Iemand in je hart laten kijken is nog niet zo eenvoudig. Er kunnen allerlei verhinderingen zijn. Dikwijls worden we door mensenvrees tegengehouden. Ook bedenken we dat de luisterhouding heel belangrijk is. Nathan begreep en voelde aan dat het uit Davids hart kwam. Tussen Nathan en David is er van hart tot hart gesproken. Wat is het een zegen als dit ook in de gemeente, bijvoorbeeld op huisbezoeken, ervaren wordt. Vroeger werd het wel gezegd: ‘huisbezoek is hartenbezoek.’ Nathan gaf zijn goedkeuring aan Davids verlangen. Hij sprak hier niet direct in de naam van God, maar uit zichzelf. Hij sprak hier als een godvrezend man, die aanvoelt dat Davids verlangen oprecht is en niet in strijd met de geopenbaarde wil van God. Het is toch de roeping van God om te doen wat strekt tot Zijn eer en de bevordering van Zijn dienst.
Maar Gods verborgen wil was anders. Dat komt Nathan in deze nacht aan de weet. God maakt hem bekend dat Hij niet wil dat David een tempel bouwt. Een ander zal het huis des Heeren bouwen. Nathan heeft zich vergist. God moest een correctie aanbrengen.
Er is een Profeet die nooit correctie nodig heeft. Het is het kroonrecht van Christus altijd de wil van Zijn Vader te doen. Hij heeft in de verborgen raad en wil van God gestaan. Hij kent de wil van Zijn Vader op het aller volmaaktst. Daarom is Hij de allerhoogste Profeet en Leraar. Zoek daarom met al de zaken van uw hart en leven een plaats van gebed aan Zijn voeten: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’

 

Ds. W. Harinck

Het nieuwe kleed

‘Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.’ (1 Kor. 15:53)

 

De bruid van Christus wordt helemaal in het nieuw gestoken. Jezus heeft daar alles voor gedaan. Hij kwam uit de hemel om één vlees te worden met zijn bruid. Hij leefde in volmaakte gehoorzaamheid aan de wetten van het Koninkrijk. Hij gaf zijn lichaam en ziel tot een offer voor de zonde. Hij leed de eeuwige straf in Zijn verlatenheid aan het kruis. Jezus betaalde de bruidsschat. De trouwdag is Zíjn dag!

Maar… zonder bruid is Hij geen Bruidegom! De bruid ziet uit naar Hem en verwacht Hem. De bruid kijkt in de spiegel of ze er netjes uitziet. Zit mijn haar goed en straalt er ook echte vreugde af van mijn wangen? Als ik vroeger een week of drie in Papua was voor een upgrading van de predikanten en ik vloog weer over Europa dan haalde ik mijn stoppelige baard eraf en ik kamde mijn haar. Mijn vrouw trok haar mooiste jurk aan en we hadden allebei al in gedachten hoe het zou zijn als de treintaxi stopte voor ons huis en de voordeur ging open.

U begrijpt het beeld. Kijkt u ook wel eens in de spiegel en ziet u de noodzaak van een nieuwe japon? Bij de opstanding uit de dood of de metamorfose als we nog in leven zijn bij Zijn komst past het nieuwe kleed van de onvergankelijkheid en de onsterfelijkheid. Dat komt nog. En we weten nog niet half hoe heerlijk dat zal zijn. Johannes schrijft: ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.’ (1 Joh. 3:2)

God doet dat met al Zijn kinderen als de eeuwige bruiloft aanbreekt. Ze worden helemaal in het nieuw gestoken van het verheerlijkte en door de Heilige Geest gestempelde en geregeerde ‘geestelij­ke’ lichaam, waardoor we van harte bereid en in staat zijn om God voor eeuwig te loven en te prijzen. Is dat ook onze verwachting? Die is een graadmeter voor het geloof. Wat zijn veel christenen lauw en wereldge­lijkvormig. Of nog steeds meer bezig met hun bruidsjapon dan met de Bruidegom.

Maar gelukkig, ze zijn er: mensen die midden in de verdrukking van hun sterfelijk bestaan, soms omgeven door ziekte en afbraak, uitzien naar de komst van de Zaligmaker, Die hun heil zal volmaken. Hoe dat zal gebeuren? Daar begrijpen we niets van, maar God is zoveel groter dan wij. Hij belooft dat onvergankelij­ke leven.

En we hebben de garantie in de opstanding van de Heere Jezus Christus, Die aan de overzijde van de dood is opgewekt, om nooit meer te sterven. Het zal een scheppingsdaad van God zijn. God spreekt… en het zal gebeuren.

De doden worden onverderfelijk opgewekt en die nog in leven zijn zullen veranderd worden. Hoe? Dat staat in vers 53. Het woordje ‘aandoen’ is een nieuw woord dat Paulus hier gebruikt. Dat verwijst naar de mens, die zijn kleren aandoet. Die kleren maken de man. Zo zal dat ook op de jongste dag zijn. Daar zullen wij ook iets ‘aandoen’, namelijk het kleed van de onvergankelijkheid en de onsterfelijkheid, en zo worden we echt mens in de volle zin van het woord.

Het is wel merkwaardig, dat de apostel voor één-en-dezelfde zaak zoveel en zo verschillende woorden weet te gebruiken. Hij schrijft dat wij opgewekt worden, dat wil dus zeggen, dat wij wakker gemaakt worden uit de slaap van de dood. Hij spreekt er ook van, dat wij zullen opstaan, en dat betekent dat wij terneer lagen in het stof van de dood en dat wij weer overeind komen.

Een derde woord is het woord ‘veranderd worden’. Wij zullen op de jongste dag een transformatie ondergaan. Verder gebruikt de apostel de term ‘verheerlijkt worden’ en ‘gelijkvormig worden aan Christus’. In vers 53 voegt Paulus aan deze reeks nog het woord ‘aandoen’ toe.

De apostel heeft een overvloed van woorden bij de hand. Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. De opstanding van de doden is voor Paulus niet een onzekere en vage grootheid, waar hij maar het liefst zo sober mogelijk over spreekt. Nee, het is voor hem een overweldigende realiteit. Hij krijgt er niet genoeg van om erover te spreken. En hij heeft een enorme voorraad woorden bij de hand, waarover hij kan beschikken.

Zit er een zucht in de zegswijze van Paulus: dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen? Je gaan omkleden is iets waar je geen zin in hebt. Je ziet er tegenop. Maar… in bepaalde omstandigheden moet het nu eenmaal. Zo is het ook met die grote, goddelijke toekomst van de mens en de wereld. Daar glijden we niet zo maar in. Daar gaan we niet geleidelijk in over. We moeten ons omkleden. De onvergankelijkheid is iets, wat aangedaan moet worden.

We beërven het koninkrijk van God niet zoals we nu zijn. We moeten veranderd worden. We moeten nieuwe kleren aandoen. Daar kunnen we tegen opzien. Zó, dat we erover zuchten. Dat is een merkwaardige gedachte: dat we zuchtend opzien tegen de verlossing, de goddelijke verheerlijking, de eeuwige vreugde. Is dàt soms het eigenlijke in alle angst van de mens? Angst voor de toekomst, voor de dood, voor het lijden?

Is het angst voor de nieuwe kleren? Is dat niet vreemd? Blijven we liever in onze oude plunje rondlopen? Blijven we liever die we zijn? Dat afleggen van onze vergankelijkheid noemt de apostel ook in 2 Kor.5:2-4. Wij willen niet ontkleed worden: ons huidige lichamelijk bestaan afleggen. Terwijl dat zo kwetsbaar en met de dood omringd is. Wie wil er nu graag sterven? Het kan je angstig maken. Behalve als de liefde trekt en je over alles heen ziet op het overkleed worden met een verheerlijkt lichaam.

Het is goed en nuttig dat we dit duidelijk inzien. Niet dat we dan meteen naar deze verwisseling van kleding uitzien. Maar we beseffen dan dat het echt niet anders kan. Op zichzelf is dat voor ons onvoorstelbaar. We hebben er enige voorstelling van door Christus en Zijn opstanding. Dat is eigenlijk ons enige houvast in deze dingen. Maar het geloof in dit eeuwige leven, dat in Christus is verschenen, moet nog omgezet worden in lichamelijke werkelijkheid. Dat gebeurt pas op de jongste dag.

Paulus zegt ook met zekere nadruk: dit vergankelijke (dat wij hier en nu zijn) moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Het gaat om mij, om u om onze unieke persoonlijkheid en niet om de mens in het algemeen. Kleren maken wel de man, maar als je een etalagepop met nieuwe kleren omhangt, is dat toch nog geen mens.

Wijzelf zijn het, die onvergankelijk en onsterfelijk worden gemaakt. Wat wij in ons leven tussen onze geboorte en onze dood hebben en zijn, wat we doen en ondergaan, wordt niet allemaal weggeworpen. Nee, dit vergankelijke doet onvergankelijkheid aan, dit sterfelijke onsterfelijkheid. Wijzelf, als tijdelijke mensen, wij zijn het, die voor eeuwig worden verlost. Onze uniekheid en individualiteit zal niet verdwijnen.

Ziet u om welke geweldige dingen het gaat? Misschien is dit wel het eigenlijke mysterie in de werkelijkheid van de opstanding. De Bijbelse toekomstverwachting roept ons daarom op tot een radicale aanvaarding van onszelf, van het heden en van ons tijdelijk leven. Wat wij nu hebben en zijn, dát wordt verlost door Christus. Verlost van alle gevolgen van de zondeval, maar ons unieke mens-zijn blijft.

Gods kinderen gaan een heerlijke toekomst tegemoet. Wie hier in dit leven als een verloren zondaar aan Zijn voeten heeft gebogen en zijn schuld heeft beleden en vergeving ontvangen, die zal bij de komst van Christus opstaan in een nieuw verheerlijkt lichaam. En daar zullen we ons nog verwonderen dat Jezus stierf om onze zonden en werd opgewekt tot onze rechtvaardiging. Gode daarvoor de eer.

Ds C. G. Vreugdenhil