Een veilige thuiskomst

Ruth 1:22a: “Alzo kwam Naómi weder, en Ruth, de Moabietische, haar schoondochter, met haar, die uit de velden Moabs wederkwam”.

De vakantie loopt ten einde. Velen van ons zijn terug van ‘weggeweest’. Een goede reis gehad, mooie dingen gezien, heerlijk ontspannen genoten en een veilige thuiskomst gehad. De reis van Naomi naar Moab was geen vakantiereis. Ze gingen daarheen om er te blijven. Naomi heeft heel wat zwarte sneeuw gezien. Ze heeft daar haar man en twee zonen door de dood verloren. Rouw en verdriet hebben haar leven getekend. Na tien jaar verblijf in Moab brengt de Heere haar terug in Bethlehem. Haar schoondochter Orpa neemt afscheid en gaat terug naar haar familie. Haar andere schoondochter gaat met haar mee naar het land van Juda. In onze tekst hebben Naomi en Ruth de reis van Moab naar Bethlehem achter de rug. ‘Is dat Naómi?’ zo zeiden de dorpelingen. Ze zag er blijkbaar met haar gebogen gestalte, haar weduwkleed en haar door droefheid gegroefde gelaat niet meer zo ‘liefelijk’ uit. Toch… belangrijker dan wat mensen er van vinden of zeggen, is wat God ervan maakt. Hij leidt alles naar Zijn raad. Het spoor dat God door de wereldgeschiedenis en door mensenlevens trekt, is vaak verborgen, maar soms licht het verrassend op, zoals hier in laatste vers van Ruth één. We zien in die woorden als het ware de gunst van God over alles wat er gebeurt. De gunst van God, zegt u? Ja, want alzo kwam Naómi weder, niet Mara! In haar eigen ogen was ze Mara geworden, maar in Gods ogen was ze Naómi gebleven. Doorslaggevend is niet hoe wij de werkelijkheid beleven. We kunnen ons leven als uitzichtloos ervaren, maar die ervaring heeft niet het laatste woord. ‘In Uw licht zien wij het licht’ zegt Psalm 33. God is er ook nog. Zijn Woord, Zijn verbond en beloften zijn er ook nog. Gods trouw houdt stand. Daarom is Mara toch Naómi. De gunst van God licht over de terugkeer van Naomi. We lezen: ‘Alzo kwam Naomi weder en Ruth…’. Wat een goedheid van God. Naómi is niet alleen, Ruth is bij haar. Het staat er telkens met nadruk. Ruth de Moabietische! Zoals de Bijbel ook spreekt over Rachab de hoer. Niet om te brandmerken, of om vast te pinnen op een heidens of zondig verleden, maar tot roem van Gods ontferming. Ruth komt toch in Bethlehem. En straks zal ze huwen met Boaz, die nota bene een zoon van Rachab de hoer was (Matth. 1:5).

Daar hebt u de lijn van dit Schriftwoord naar de komst van Christus. Jezus komt naar deze wereld als de lang beloofde Messias. Met advent zijn we gewoon te denken aan de beloften van God met betrekking tot de komst van Christus in het vlees. Zo’n belofte hebben we hier. Ter wille van de Heere Jezus komt Ruth hier in Bethlehem. Omdat de Zoon van God vlees en bloed wilde aannemen uit Rahab en Ruth. Daarom worden Filistijnen, Tyriërs, Moren en Moabieten in Israël ingelijfd. Door alle menselijke fouten en zonden, door alle menselijke reacties en beslissingen heen koerst God aan op de komst van Zijn Rijk. Daarom mogen we zeggen: de komst van Ruth in de stad van Boaz staat in verband met de komst van Christus in het vlees. Hier wordt een nieuwe etappe toegevoegd aan de grote weg van God naar Bethlehem. God werkt aan op de vleeswording van het Woord. De moederbelofte moet en zal vervuld worden. Maar wat vervult de Heere Zijn beloften altijd in een wonderlijke weg. Het gaat vaak door de onmogelijkheid heen. Zo is het niet alleen in de heilsgeschiedenis maar ook in de levensgeschiedenis van Gods kinderen. We moeten telkens weer aan het eind van onze mogelijkheden komen om te leren dat wat bij de mensen onmogelijk is, bij de Heere mogelijk is. Soms is Gods weg duister voor ons, onbegrepen, maar achteraf zie je daar Gods wonder­lijke voorzienigheid in: dat Hij je van stap tot stap heeft geleid. Mag u zo wel eens terugzien in uw leven? Dan zie je dat je te doen hebt met een verrassend God, Die het niet alleen belooft, maar het ook doet.

In vers 13 heeft Naómi gesproken over de hand van de HEERE, die tegen haar is uitgegaan. Zijn hand is echter niet alleen een slaande hand vanwege onze zonde. Zijn hand is boven alles een zegenende hand, een vaderlijke hand vol liefde en ontferming. Dat wordt zichtbaar in de doorboorde handen van Christus. En die hand heeft God bij onze doop al op ons hoofd gelegd. Daar sprak Hij: Ik wil uw God zijn, Ik wil je tot Mijn kind aannemen, alle kwaad van je weren of ten beste keren.

Wie in geloof zijn hand mag leggen in Gods hand, die mag weten dat er ook voor hem of haar toekomst is. Dan is er een veilige thuiskomst als onze levensreis ten einde loopt, ondanks al onze zonden en afdwalingen. Hij is zo vergevingsgezind! Vanwege Jezus’ doorboorde handen. Hij, Gods Naómi, de Liefelijke, de Zoon van Gods welbehagen, Die naar deze wereld kwam om ‘Mara’ te worden. Om van God verlaten te worden, opdat wij door genade zouden mogen weten, in leven en sterven: Mijn God is Koning (de betekenis van de naam Elimelech). Koning voor eeuwig. Want onze Koning is van Israëls God gegeven (Psalm 89:8 berijmd).

Ds. C. G. Vreugdenhil