De geboorte van Christus

En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken (Lukas 2:7a).

Het staat er zo eenvoudig: En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken. Dat betekent: Ze kreeg haar eerste kindje, een zoon en ze deed hem Zijn kleertjes aan. Een wonderlijk geheim dat zich door alle eeuwen heen herhaald heeft en dat steeds weer de mensen vertederd heeft. Zo’n heerlijk klein hoopje mens in de wieg. En dat het er nu allemaal zo gewoon staat van de Heere Je­zus, de Zoon van God, dát is het Kerstevan­gelie!

Het betekent dat Hij geboren is, zoals u en ik, zoals wij allemaal geboren zijn. Op het eerste gezicht is hier niets bijzonders en dat is het bijzondere. Jezus Christus is héél onze weg gegaan. Die is Hij niet pas halverwege begonnen. Hij is niet vlak voor het lijden met een men­selijke gedaante uit de hemel gekomen. Néé, dan had Hij niet in onze plaats kunnen lijden, dan was Hij geen echt mens ge­weest. Hij is bij het begin begonnen. Daar, waar het bij ons voor het eerst mis gegaan is: onze zondige ontvangenis en geboorte.

Hij is begonnen in de moederschoot en zo is Hij waarachtig mens. Dat is de jubel van het Kerstfeest: de eeu­­wige Zoon van God is waarachtig mens geworden! Hij Die van eeu­wig­­heid God is, Hij Die er al was voordat Abraham er was, Hij heeft uit de maagd Maria de ware menselijke natuur (lichaam en ziel) aangenomen. En zo be­vat­ het kerstevangelie het grootste won­der.

En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken. De zoon van God werd dus het kind van Maria. God werd mens. Hij bleef die Hij was, maar Hij werd die Hij niet was: mens! De Heere Zelf openbaarde Zich in Hem. In dit Kind van Maria kwam God Zelf neer tot de mens en daarmee betoonde Hij dat Hij vuile zondaren naging tot op de plaats waar zij verloren liggen in zonde en schuld. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon. Waarom staat hier ‘eerstgebo­ren’? Heel eenvoudig omdat Maria nog niet eerder een kind had gehad. Ze is immers als maagd zwanger geworden.

Haar eerste kind is volgens de wet van God ook de stamhouder. En volgens diezelfde wet had God een claim op de eerstgeborenen. Er staat: “Al wat mannelijk is en de baarmoeder opent is de Heere geheiligd.” Dat wijst erop dat de Heere recht heeft op ons aller hart en leven. En zo is ook Christus als de eerstgebo­ren Zoon afgezonderd tot de dienst van God, namelijk om Zijn welbehagen te doen, om Zijn deugden te verheerlijken in het zaligen van zondaren. Daarvoor kwam Jezus naar deze wereld.

De eniggeboren Zoon van God wordt de eerstgeboren zoon van Maria. Dat betekent ook dat Maria nog meer kinderen gekregen heeft. Volgens de Evangeliën nog 4 broers en 2 zussen. Hij is dus de eerstgeborene van een groot gezin. Wat een Evangelie: Hij wil een hele familie hebben. Hij is de oudste Broer, maar de familie breidt nog steeds uit. Hij zegt: Die is Mijn broeder, die is Mijn zuster, die de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Bent u zo ook al familie van Hem?

En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken. Ik denk, dat de meesten van ons deze doeken zien als een teken van armoede. En wel zo, dat Maria en Jozef zo arm waren, dat zij voor de Heere Jezus niet eens een baby‑truitje konden kopen en dat zij daarom een paar oude kleden kapot moesten scheuren om voor het Kind nog iets te hebben tegen de kou. Toch is dat niet waar.

Die doeken zijn niet erg, die doeken zijn geen schande, maar een eer, want alle moeders waren gewoon hun pasgebo­ren kindje in doeken te winden. Al­leen met vondelingen ge­beurde dat niet, zoals we kunnen lezen in Eze­chi­ël 16. Hiermee wil ik niet zeg­gen, dat Jozef en Ma­ria niet arm en eenvou­dig ge­weest zijn, maar deze doeken zijn op zich geen tekenen van armoede maar juist tekenen van de liefde waar­mee zij de Heere Jezus als hun eigen kind hebben aangenomen. Maria deed, wat iedere rechte moe­der deed.

Het kind van Maria is geboren. De Redder van de wereld komt ter wereld. De Almachtige wordt een hulpeloos kind. Hij laat Zijn eerste schreeuw op deze wereld horen. Jozef zal Hem eerst bij Maria gelegd hebben en daar­na de nodige dingen gedaan hebben. Hij wrijft de kleine naar de gewoonte met zout in en wikkelt het vervolgens in doeken. Zij hande­len met deze Jezus als hun eigen kind. Jozef en Maria nemen Hem aan tot hun eigen kind.

En wie hier goed naar luistert her­kent hierin de situatie van ieder mens buiten het Kerstfeest. Hier wordt getekend, wat wij zijn in onszelf buiten Chris­tus’ komst. Vondelingen die alle liefde en aan­ne­ming tot kinderen moeten missen, zonder enige levens­kan­sen. Ten dode opgeschreven. En dat door eigen schuld want wij heb­ben toch opzettelijk de Va­der­liefde en het kind-zijn van God ver­­acht en verwor­pen? En zo zijn wij als hulpeloze mensen geboren.

De schande van onze naaktheid is een gevolg van de zondeval, en nu heeft Christus die schande willen dragen. God handelt met Hem alsof Hij geheel en al onzer één is! “En zij wond Hem in doeken”. Begrijpt u nu hoe deze woorden een vlijmscherpe ver­nedering zijn voor deze gezegende Koning?! Hij de Volmaakte moest bedekt worden. Maar daarin ruist voor ons het Evan­ge­­lie. Deze woorden veroordelen ons, maar tege­lijk mogen zij ons een heer­lijk Evangelie verkondigen.

Hier wordt ons immers verkondigd, dat Christus Zich onderwerpt aan ons oor­deel! Dat Hij, Die geen zonde gekend heeft noch gedaan, zich laat aankleden als een kind van Adam om het recht te verdienen, dat de Heere Zich over ons kan ontfermen naar lichaam en ziel. Hij heeft Zich gekleed met onze kleren, opdat wij gekleed kunnen worden met Zijn kleren. Het bruiloftskleed van Zijn gerechtigheid, dat Hij verwierf, toen Hij naakt aan het kruis gestorven is. Dat biedt Hij ons heden aan: “Ik raad u dat gij van Mij koopt, witte kleren, opdat gij moogt bekleed worden en de schande van uw naakt­heid niet geo­pen­baard worde.”

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Bethlehem Efratha

En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? (Micha 5:1a)

Advent betekent: Hij komt, Jezus komt, de Messias komt. Hij is gekomen en Hij komt terug om het heil voor Zijn gemeente te volmaken. Verlangt u naar Zijn komst op de wolken? Dan moet Hij toch eerst gekomen zijn in je hart. En dat is zo groot en heerlijk. Als je al je zonden bent kwijt geraakt aan het Lam. Als Zijn liefde je hart vervult, is er – ondanks momenten van strijd en aanvechting – vrede in je hart (vers 4).

De profeet Micha draagt een schitterende naam. Zijn volle naam luidt eigenlijk: Michajah (Jahu) en dat betekent: Wie is als de Heere? Telkens komt hij voor de naam van zijn God uit en op. En dat is hard nodig want de kennis van de Heere is in Israël een eind zoek. Op alle fronten is het grondig mis.

In zijn korte profetenboek (7 hoofdstukken) moet hij heel wat oordelen aankondigen, maar hij mag ook rijke beloften van God aan het volk doorgeven over Gods trouw en Zijn genade. Beloften waarbij de diepste laag van vervulling gaat over de komende Messias.

In hoofdstuk 5:1 vinden we zo’n duidelijke voorzegging van de geboorte van Christus: ‘En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.’ De profeet noemt eerst de plaats waar de Messias geboren zal worden. Die Heerser komt voor de eer van God zorgen en Hij is de Koning van Israël. Micha leeft in de tijd van de koningen Jotham, Achaz en Hizkia. Micha is een tijdgenoot van de profeet Jesaja.

”En gij, Bethlehem Efratha …! Uit u zal Mij voortkomen. Die een Heerser zal zijn ….” Deze profetie heeft een grote rol gespeeld in de geschiedenis van de wijzen uit het Oosten. Ze zochten de geboren Koning in Jeruzalem maar zaten daarmee op het verkeerde spoor. Totdat de overpriesters en de schriftgeleerden vanuit Micha 5 blindelings de weg aanwezen naar Bethlehem, naar Christus Zelf. Van oude tijden af heeft het volk van Israël Micha 5 als een voluit messiaanse profetie verstaan.

Aan de hand van Micha’s adventsprofetie hebben de wijzen Hem gevonden en zijn ze gekomen tot de aanbidding van de beloofde Koning. Zoekers werden vinders. En wat toen kon, kan vandaag nog. De Heilige Geest gebruikt ook nu ditzelfde woord uit Micha om zoekende mensen tot Christus te leiden, opdat ze Hem als hun Heere en Koning aanbidden.

Bent u op zoek naar de Zaligmaker? Is het in deze adventstijd uw verlangen om Hem voor het eerst of opnieuw te vinden als uw Redder? Overweeg dan biddend de profetie van Micha om door dit woord de Heere Jezus te ontmoeten. Juist arme en geringe mensen kunnen bij Hem terecht. Want Hij is, hoewel van hoge komaf, ergens achteraf geboren.

Micha heeft deze profetie uitgesproken tegen een donkere achtergrond. In het gedeelte vóór de tekst heeft hij opnieuw de nodige oordelen moeten aankondigen. De Heere is door Zijn volk diep gekwetst. Daarom zal Israël naar Babel worden weggevoerd. En toch zet God geen punt achter Zijn verbondstrouw. Door de oordelen heen geeft de Heere een nieuw begin. Want de Messias zal komen. Dat is het wonder van Zijn trouw. Dwars door alle ontrouw van Zijn volk heen, laat Hij Zijn Koninkrijk, ja de Koning Zélf, komen. En hoe! In de weg van het wonder.

Reken maar dat het een vertroostende boodschap is geweest voor die tijdgenoten van Micha die wél rekenden met God en met Zijn dienst. Wat zullen zij hebben geleden onder het geestelijk verval. Ze zagen het oordeel naderen. En ze konden alleen maar belijden dat God terecht met Zijn straffen kwam. Maar tegelijk hebben ze zich afgevraagd of er nog uitkomst mogelijk zou zijn. Juist voor degenen die de Heere oprecht vreesden moet deze profetie heel bemoedigend geweest zijn.

Let maar eens op wie er wordt aangesproken. Een mens? Nee, een dorp, een gehucht. Bethlehem in de landstreek Efratha. Bethlehem betekent broodhuis en Efratha betekent vruchtbaar land! In Micha’s dagen was het een klein onbetekenend plaatsje. Eén van de vele nederzettingen die Juda telde. Het stelde maar weinig voor. Het was echt zo’n achteraf gehucht, ja ‘klein onder de duizenden van Juda.’ Uitgerekend uit dit dorpje zal de Beloofde komen Die een Heerser zal zijn in Israël.

De geschiedenis zal zich herhalen. Eeuwen geleden is immers ook een andere heerser uit Bethlehem gekomen: David, de jongste van het gezin van Isaï. En juist hij werd op Gods bevel gezalfd. Hier zien we Gods manier van werken. Hij heeft een uitgesproken voorkeur voor het geringe, voor wat niet meetelt bij de mensen. Dat is een lijn die als een rode draad door de hele Schrift heen loopt.

De zwakke Abel gaat de sterke Kaïn voor. Jakob wordt boven de stoere Ezau gesteld. En niet te vergeten Maria, een eenvoudig meisje uit Nazareth is door God uitverkoren om de moeder van de Heere Jezus te zijn. De Heere laat Zijn oog vallen op het geringe, omdat Hij het dwaze van de wereld heeft uitverkoren, het zwakke, het onedele en het verachte.

Dat horen we ook in Micha 5. De beloofde Heerser zal niet geboren worden in de residentiestad Jeruzalem, maar in het gehucht Bethlehem. In het verleden stond hier de wieg van koning David. In de toekomst zal hier de kribbe van Koning Jezus staan. Want ”gij, Bethlehem Efratha, gij zijt niet té klein”, bedoelt de Heere te zeggen in de tekst. Is dat geen vertroostend evangelie in deze adventstijd?

God gaat het hoge voorbij en zoekt het nederige. Voor Hem behoeven we geen geestelijke hoogvliegers te zijn. Misschien moet u wel belijden dat uw geloofsleven vaak zo armetierig is. Als u anderen hoort spreken over de geestelijke dingen, ervaart u sterk uw eigen armoede en onwaardigheid, omdat u zelf maar zo weinig te vertellen hebt. En dan kan de vraag bovenkomen of er voor u wel genade is.

Dan mag deze profetie u bemoedigen. De Heere verkiest juist het geringe. Uit dat kleine, onbe­duidende Bethlehem zal de beloofde Verlosser voortkomen. Als een Heerser nota bene! Opnieuw een rijke adventsnaam waarin de grootheid en de macht van Christus worden voorzegd. Hij is de Koning aan Wie de troon van Zijn vader David gegeven zal worden.

En gij Bethlehem Efratha … Bethlehem is de stad van de grote Koning, de plaats van herkomst van de door God beloofde Messias. Vindt u dat niet vreemd? Zeker, Bethlehem is de stad waar de wortels liggen van het huis van David, de grote koning uit wiens geslacht de Messias naar het vlees geboren zou worden. Daar heeft Boaz, de man uit Juda zijn vrouw gevonden terwijl zij aren opraapte op zijn akker: Ruth, de Moabietische. Daar is Obed geboren, de grootvader van David en Isai, de vader van David, en David zelf.

En Bethlehem is gebleven wat het voordien ook al was: klein en onaanzienlijk. De mensen in Jeruzalem – voor hen is deze boodschap van Micha allereerst bestemd – halen hun schouders op bij het horen van die naam. Bethlehem stelt niets voor. Jeruzalem is de koningsstad. Daar gebeurt het, daar is de macht. Maar de Heere wijst naar Bethlehem.

Als het Davidische koningshuis op instorten staat, mag de profeet Micha in onze tekst een machtige Messiaanse heilsprofetie laten horen. De Heere begint opnieuw in Bethlehem. Dwars door de oordelen heen handhaaft de Heere Zijn belofte aan het huis van David en mag het gezongen worden: ‘Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt’.

Ds. C. G. Vreugdenhil

Groeien in het toevluchtnemend geloof

Ruth 2:12-13: “… uw loon zij volkomen van de HEERE… onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart van uw dienstmaagd gesproken hebt…”

 

Boaz heeft zich niet geschaamd om Ruth vriendelijk aan te spreken. Ruth kan het niet op. Ze buigt heel diep. Haar onwaar­digheid komt des te scherper uit in het licht van Boaz’ vriende­lijkheid. En dat Ruth de weg is gegaan van de armoede en ontlediging achter Naomi aan gaat Boaz rijk belonen. Deze weduwe heeft na de dood van haar man niet gebroken met haar schoonfami­lie. De liefde en trouw jegens haar schoonmoeder is niet gering. Het zijn de vruchten van haar geloof, het werk van God in haar. Voor wie zich onvoorwaardelijk overgeeft aan de Heere en gewillig de kruisweg gaat, valt het altijd mee.

Als een ontheemde ‘buitenlandse’ heeft Ruth de toevlucht genomen onder de vleugels van Israëls God. Ze weet: buiten die vleugels ben ik weerloos en ten dode opgeschreven. Daarom neemt ze de toevlucht. Het geloof is altijd ’toevluchtnemend’ van aard. Of je de Heere nog maar kort kent of al veel langer. “God is een toevlucht voor de Zijnen” (Psalm 46:1 berijmd). Wie de toevlucht neemt tot God beseft: buiten Hem kan niemand voor mij zorgen. Buiten Hem is geen leven en geen geborgenheid. De bloedvloeiende vrouw wist het zeker: als ik Jezus aanraak ben ik genezen.

Gelooft u dat ook? Toevlucht nemend geloof beseft: bij Jezus moet ik zijn. Hij is gewillig. Hij nodigt zo vriendelijk. “Heer’ ik kom tot U, hoor naar mijn gebed, vergeef mijn zonden nu; en reinig mijn hart.”

Die ‘vleugels’ van God wijzen op Zijn bescherming en ontferming. En wie de toevlucht neemt onder de schaduw van Zijn vleugels verwacht het niet meer van zijn eigen kracht. Je verraadt daarmee juist dat je zelf weerloos en machteloos bent. Vooral echter dat je schuilen wil in Zijn nabijheid in Christus. Dat is het geheim. Die vleugels van God zijn de gekruiste borgarmen van Jezus. Wie tot Hem vlucht, voor die valt het eeuwig mee.

Dan ervaar je dat genade altijd naar meer smaakt. Wie het geloof mag beoefenen, wil daarin graag groeien. Boaz was zo genadig geweest voor Ruth, zo vriendelijk en zo goed. Hij heeft haar getroost. Ruth is geraakt door zijn woorden. Hij heeft zulke heerlijke dingen gezegd. Ze wil graag op zijn land blijven. Daar is het zo goed. Boaz heeft ‘naar het hart van Ruth gesproken’.

Hebt u dat wel eens ervaren onder de bediening van het Woord? Dat u getroost werd. Dat precies onder woorden gebracht werd, wat er in uw hart leefde. En dat op een manier zoals u het zelf niet eens onder woorden had kunnen brengen. Wat een verwondering als je zo hoort vertellen wat er in je hart leeft. Daardoor gaat je hart nog sterker uit naar de Heere en de geloofskennis van Hem. Wonderlijk is dat: genade doet vragen om nog meer genade. Het geloof zoekt altijd verdieping, groei.

Genade maakt niet hoogmoedig, maar ootmoedig. Genade maakt verlegen om hoe langer hoe meer genade. Ruth had al genade gevonden en nu vraagt ze er weer om. Vindt u dat vreemd? Wie iets van Gods liefde in Christus heeft geproefd, gaat vragen: “Laat mij genade vinden in Uw ogen.”

Als je dat bidt ben je zelf rechteloos. Je ziet geen verdienste­lijkheid in je eigen daden. Je bent alleen maar verwonderd over Gods genade. Je wil nog dieper en zekerder geloven. En wat kan het dan goed doen als je iemand tegenkomt, die dat verlangen begrijpt en ‘naar je hart’ spreekt. Ja, zeg je dan, zo is het! Het is mij om God begonnen, om Zijn nabijheid en genade, Zijn liefde en Zijn geborgenheid. Wie Jezus in de ogen ziet (in het Evangelie), ziet één-en-al genade. Dat geeft groei in het toevluchtnemend geloof.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

 

Geloofstrouw en geloofsverwondering

Ruth 2:9-10: “Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen … als u dorst, zo ga tot de vaten … Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?”

 

Wat is het eerste contact met Boaz meegevallen voor Ruth. Waarom zouden we toch bang zijn of nodeloos in achterdocht verkeren op weg naar Jezus? Zo schrikwekkend is Hij toch niet. Uw zonden en uw vervreemding, uw afkomst en uw rechteloosheid kunnen niet op tegen de vriendelijkheid en de liefde van de ‘meerdere Boaz’. Hij kwam ons zo nabij in ons vlees en bloed uit de maagd Maria. Wie aren raapt op de akker van Zijn Woord, zal ervaren hoe vol Zijn hart en mond is van innerlijke ontferming. Ja, Hij heeft hart voor u.

Blijf op Zijn akker en ga al bukkend achter de maaiers aan. Blijf trouw aan het veld van Boaz en houdt u aan de woorden van Boaz. Dat is geloofstrouw! Vasthouden aan Hem en de zoom van Zijn kleed aanraken zoals de bloedvloeiende vrouw. Volharden in het aren lezen op de akker van Boaz. “Uw ogen zullen zijn op dìt veld.” Hier loopt u niet het minste gevaar. Wie de weg van het Woord niet gaat, loopt wel gevaar. Hij kent onze wispelturigheid en de ongestadigheid van ons hart. Hij weet alles af van onze weerspan­nigheid en eigenwijsheid. Wij zouden zomaar weer een andere weg inslaan en daarom maant Hij ons liefdevol tot trouw en volhar­ding: “Ga niet om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan …” (vers 8). Alleen op Boaz terrein valt u onder Zijn hoge bescherming: “… men zal u niet aanroe­ren”.

Die trouw in het gelovig bezig zijn met het Woord wordt beloond. Ruth mag in dat verschroeiende klimaat en onder dat vermoeiende werk haar dorst lessen. Wat houdt u nog tegen om u te laven aan het levende water van Christus’ verdiensten? Wat hindert u om te drinken uit deze overvloed en met vreugde water te scheppen uit de fonteinen van het heil (Jes. 12:3)? De meerdere Boaz nodigt u. Hij geeft toestemming, juist aan rechtelozen. Achter Zijn nodiging klopt het hart van Zijn liefde. Ga tot de onuitputtelij­ke vaten van Christus’ liefde en drink.

De woorden van Boaz en de vriendelijkheid, die daaruit blijkt, worden Ruth te machtig. Ze smelt weg van verwondering. Ze is verbaasd over de hartelijkheid van Boaz. Ze kan het niet op. Zoveel zegeningen voor een vreemde, voor een Moabitische! Ze werpt zich neer aan Boaz’ voeten en roept vol verwondering uit: “Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?”

Wie weet wat het is om vreemdeling te zijn, begrijpt haar. Ruth zet zichzelf er helemaal buiten. Maar voor zulke mensen valt het mee in Israël. Dan is er verwondering. O, wat is Boaz goed en vriendelijk voor haar. Ze heeft nergens recht op en nu vindt ze genade.

Onder zoveel goedertierenheid van Christus houdt geen mens het langer vol. Daar breekt je hart. En dan komt de ware aard van het geloofsleven openbaar in de ‘hoogste stand’ van de genade, namelijk de verwondering! Waarom heb ik genade gevonden? Ik heb het niet verdiend. Waarom Heere? Toets uzelf daar eens aan.

Dat gaat gepaard met buigen: ze viel op haar aangezicht en boog zich ter aarde. Ze gaat door de knieën vanwege zoveel vriende­lijkheid.

Bent u ook zo’n arenlezer, die het leven niet meer in eigen hand kan houden om uw leven te verliezen aan Jezus? Geloofsver­wondering ontstaat vanuit de weerkaatsing van Zijn liefde in ons hart en leven. Dan vallen we neer aan Zijn voeten en dan krijgt Hij alle eer. U kijkt in hartgrondige verbazing uit de diepte op tot Boaz en zegt: Heere, dat Gij mij toch kent! Dat U toch zo beminnelijk en liefhebbend met mij omgaat. Ik vind geen toorn maar genade in Uw ogen. Waarom? Omdat de meerdere Goël en Losser Zijn leven gaf aan het kruis.

ds. C. G. Vreugdenhil

Geloofshonger en geloofsijver

Ruth 2:2-3: “Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen … Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers …”

De twee weduwen komen in Bethlehem aan. Die oudere en door het leven getekende en die jongere: Naomi en haar schoondochter. Samen gaan ze de kruisweg. En de HEERE maakt alles goed. Samen vertrouwen ze zich toe aan de zorgen van de HEERE. Dat betekent echter niet dat ze met de armen over elkaar gaan zitten. Ruth heeft geweten van het ‘recht der armen’ om aren op te rapen achter de maaiers tijdens de oogst (een stukje sociale wetgeving van God).

Ze is gewillig en ijverig om dat zware nederige werk te doen. Ziet u het voor u? De hele dag met je blote handen tussen die harde stoppels bezig zijn. Dat bukkende werk. En dan die hete zon. Toch is dat eigenlijk nog niet het ergste. Hoe moeilijk is het om met je armoede voor de dag te komen en van de ‘bedeling’ te leven. Hoe vernederend is het om bedelaar te zijn. Als de nood je echter drijft, kun je niet anders meer.

Herkent u het, geestelijk gezien? Zalig zijn ze die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden (Matth. 5:6). Als God in ons leven komt, worden we bedelaars, die iedere dag met lege handen van het ‘gekregene’ moeten leven. Dan ben je helemaal aangewezen op Zijn barmhartigheid. Dan hoef je je stand niet meer op te houden voor God en voor elkaar. Je gaat leven van de ‘bedeling’, van de diaconie, ja, van die grote Diaken Jezus Christus. Hij alleen kan in ons levensonderhoud voorzien. Wie zelf nog genoeg heeft, kan God nog wel missen. Wie echter alleen nog maar schuld heeft, leert het: ‘Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf’. Wie verlangt en hongert naar de Heere Jezus, diens honger zal door het Woord gestild worden.

Wat hebt u er voor over om verzadigd te worden met de rijkdom, die Christus verdiend heeft voor arme zondaren? Ruth heeft zichzelf er voor over. Zij veracht het nederige werk van aren lezen niet. Ze vindt het niet beneden haar stand om zo aan de kost te komen. Haar gang naar de akker is een godvrezende gang: geloven metterdaad. Ze gaat blijmoedig achter de maaiers aan in de weg van het Woord. Op die eenvoudige gehoorzaamheid mag ze

Gods zegen verwachten. Ze aanvaardt het leven zoals de hand van de HEERE het haar toebedeelt.

Ruth is nederig. Ze zegt immers tegen Naomi: ik zal gaan “achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden.” Geen brutaal gezicht of ‘ik heb er toch zeker recht op’. Ze beseft dat het hier gaat over een ‘genaderecht’.

Genade maakt bescheiden. Genade leert dat we nergens recht op hebben. Voor wie zijn onwaardigheid beseft, voor die valt het iedere dag mee. Genade maakt ook gehoorzaam en ijverig. Ruth gaat heen en leest aren achter de maaiers. In vers zeven prijst de voorman de ijver van Ruth. Hij zegt: “haar tehuis blijven is weinig”. Ruth hield slechts korte rustpauzes. Zelden was ze te vinden in de hut, die tijdens de oogst op het veld stond voor het personeel om in de schaduw even uit te rusten.

Wat een heerlijk getuigenis geeft die man over Ruth. Wat vervult zij haar taak ijverig en nauwgezet. Luiheid is erg. Het is niet best als er van ons gezegd wordt dat we de kantjes eraf lopen. Dat maakt ons ongeloofwaardig voor de wereld. Laten we toch ook met ons doen en nalaten iets uitstralen van ons christen-zijn.

De Heere beloont ook onze trouw en ijver in Zijn dienst. Wie trouw de gemeentelijke samenkomsten bezoekt waar de verkondiging van het Woord plaatsvindt en wie ijverig in de door-de-weekse bijeenkomsten bezig is met het onderzoek van Gods Woord zal ook veel mogen ontvangen van het ware Brood des levens. Aan Christus heeft een hongerige ziel genoeg.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Terug in Bethlehem

Ruth 1:22b: “En zij kwamen te Bethlehem in het begin van den gersteoogst”.

 

Kijk, daar gaan twee weduwen de poort van het stadje Bethlehem binnen. Een oude en een jonge vrouw. Ze komen uit Moab, waar ze hun geliefde man in het graf hebben moeten achter laten. De ene vrouw is hier eerder geweest, de andere komt voor het eerst in deze ‘stad van David’.

“Alzo kwam Naómi weder, en Ruth de Moabietische, haar schoon­dochter, met haar” (vers 22a). Dat is even wat! Hier komt een heidense vrouw op het erfdeel van de HEERE. En terwijl Naómi wellicht zich nog af­vraagt wat de mensen van Bethlehem er van zul­len zeggen, dat zij een heidense vrouw heeft meege­bracht, mogen wij de grote lijnen zien.

Hier gaat een heidense vrouw binnen door de poorten van Bethlehem, en zonder dat iemand het weet is in haar schoot verborgen de Koning van Isra­ël. Zo loopt deze lijn uit op een heerlijke toekomst: om­dat deze vrouw hier Bethlehem binnen­gaat, zal eeuwen later opnieuw een jonge vrouw in Bethlehem aankomen. Dat is Maria de moeder van de Heere Je­zus. En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad van David, die Bethlehem genaamd wordt (Luk.2:4).

Wat lopen de lijnen van God toch wonderlijk. Terwijl deze jonge Moabietische vrouw zonder enige pretentie binnengaat door de poorten van Bethlehem, schittert daar­in de gouden draad van het welbehagen van God. Hier is de winst van de weg door Moab. Dat is op geen enkele wijze de verdien­ste van Naómi. Zij kan alleen maar haar dwaasheid bekennen. Néé, dit is alleen een wonder van Gods welbeha­gen. Hij keert het kwade ten goede. Hij ver­heer­lijkt Zijn welbehagen dwars door onze kromme en zondige wegen heen.

Door de wirwar van draden heen weeft God Zijn gouden draad naar de toekomst van Christus. Daar gaat het om in het boekje Ruth. Om de komst van Gods Koninkrijk. In hoofdstuk één beginnend met Bethlehem Juda en in hoofdstuk vier eindigend met David. Het gaat om Jezus, de grote Davidszoon. Hij komt. In Bethlehem, het broodhuis. Daar is het levende Brood neerge­daald, dat aan de wereld het leven geeft. Kent u deze Christus? Hebt u Hem lief?

Hij roept het ons toe: Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren (Joh. 6:35). Kent u die honger naar Hem? Dat verlangen om de Heere Jezus te mogen kennen als de Zaligmaker. Wat is Hij beminnelijk, deze geboren Koning der Joden. Hij is de Koning-Knecht. Hij stierf aan het kruis om de last van de zonde te dragen. Dat mogen we zien bij het gebroken brood aan Zijn tafel. Wat een trekkracht gaat er uit van Zijn zondaarsliefde. Waarom weegt u nog geld uit voor hetgeen geen brood is  Jes. 55:2?

Het levende Brood is Christus. Zijn gekruiste lichaam draagt het eeuwige leven in zich. Kreeg u oog voor Zijn kruis? Zijn armen, die waren uitgestrekt aan het kruis, zijn ook uitgestrekt naar u. Kom toch, zegt Hij, Ik wil u zalig maken, verlossen. Voelt u die trekkracht van Jezus niet? Hoe heerlijk om te ervaren, dat je jezelf helemaal mag kwijtraken aan Hem. Dat Hij je ontvangt zoals je bent. Daar wordt Hij zo groot en u zo klein. Wat kun je daar diep naar verlangen, naar Zijn komst in je hart. Dat je Hem mag omhelzen door het geloof. Zoals de bruid in het Hooglied: “Ik ben mijns Liefsten en Mijn liefste is mijn” (Hoogl. 6:3).

‘Alzo kwam Naómi weder… te Bethlehem’. Deze uitdrukking moeten wij zorgvuldig afwegen. Wij mogen het accent niet alleen la­ten vallen op ‘alzo’, want dan zouden we alleen maar aan het verlies van Naómi denken en voorbijzien aan de winst, terwijl dit eerste hoofdstuk juist zo veel­be­te­kenend afsluit met de woorden ‘en zij kwamen te Bethlehem in het begin van de gersteoogst’.

Naómi en Ruth komen dus aan, als de gerste­oogst nog maar net begonnen is. Het is op de akkers een vro­lij­ke drukte. De velden zijn nog bedekt met graan. Als zij daar lopen, mogen zij direct met eigen ogen zien, dat het waar is wat hen in Moab werd mee­gedeeld, namelijk dat ‘de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hen brood’.

Zo ruist voor hen in de vol­le halmen op de vel­den tegelijk de rijpe belofte van Gods vaderlijke ont­ferming en vergeving. Naómi komt aan na jaren van bitterheid, maar op de velden komt de zoetheid van Gods ver­ge­vende liefde haar tegemoet. Naómi ziet niet veel licht, maar op de velden is het al aan het gloren. Zonder dat zij het weten, ligt daar op de vel­den van Bethlehem, de barm­hartigheid van God al voor hen klaar.

Daar rijpen nota bene de halmen die Ruth straks zelf mag gaan rapen. En op een an­dere akker groeit al de tarwe, waaruit straks de koren­schoof ge­bonden zal worden, waar zij zich zal mogen neer­leg­gen aan de voe­ten van de losser. Van al deze rijke zegeningen weten Naómi en Ruth nog niets, maar de HEE­RE heeft het al klaar liggen.

Deze belofte mag ons genoeg zijn om in alles al­leen te vertrou­wen op de HEERE. Wat zitten wij dan toch vaak voor niets in de put. Wat zijn we toch soms arme en kortzichtige mensen. Op de velden van Beth­le­hem ruisen de beloften van God. En zij ge­ven getuigenis van Gods vaderlijke goedheid in Jezus Chri­stus.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Een veilige thuiskomst

Ruth 1:22a: “Alzo kwam Naómi weder, en Ruth, de Moabietische, haar schoondochter, met haar, die uit de velden Moabs wederkwam”.

De vakantie loopt ten einde. Velen van ons zijn terug van ‘weggeweest’. Een goede reis gehad, mooie dingen gezien, heerlijk ontspannen genoten en een veilige thuiskomst gehad. De reis van Naomi naar Moab was geen vakantiereis. Ze gingen daarheen om er te blijven. Naomi heeft heel wat zwarte sneeuw gezien. Ze heeft daar haar man en twee zonen door de dood verloren. Rouw en verdriet hebben haar leven getekend. Na tien jaar verblijf in Moab brengt de Heere haar terug in Bethlehem. Haar schoondochter Orpa neemt afscheid en gaat terug naar haar familie. Haar andere schoondochter gaat met haar mee naar het land van Juda. In onze tekst hebben Naomi en Ruth de reis van Moab naar Bethlehem achter de rug. ‘Is dat Naómi?’ zo zeiden de dorpelingen. Ze zag er blijkbaar met haar gebogen gestalte, haar weduwkleed en haar door droefheid gegroefde gelaat niet meer zo ‘liefelijk’ uit. Toch… belangrijker dan wat mensen er van vinden of zeggen, is wat God ervan maakt. Hij leidt alles naar Zijn raad. Het spoor dat God door de wereldgeschiedenis en door mensenlevens trekt, is vaak verborgen, maar soms licht het verrassend op, zoals hier in laatste vers van Ruth één. We zien in die woorden als het ware de gunst van God over alles wat er gebeurt. De gunst van God, zegt u? Ja, want alzo kwam Naómi weder, niet Mara! In haar eigen ogen was ze Mara geworden, maar in Gods ogen was ze Naómi gebleven. Doorslaggevend is niet hoe wij de werkelijkheid beleven. We kunnen ons leven als uitzichtloos ervaren, maar die ervaring heeft niet het laatste woord. ‘In Uw licht zien wij het licht’ zegt Psalm 33. God is er ook nog. Zijn Woord, Zijn verbond en beloften zijn er ook nog. Gods trouw houdt stand. Daarom is Mara toch Naómi. De gunst van God licht over de terugkeer van Naomi. We lezen: ‘Alzo kwam Naomi weder en Ruth…’. Wat een goedheid van God. Naómi is niet alleen, Ruth is bij haar. Het staat er telkens met nadruk. Ruth de Moabietische! Zoals de Bijbel ook spreekt over Rachab de hoer. Niet om te brandmerken, of om vast te pinnen op een heidens of zondig verleden, maar tot roem van Gods ontferming. Ruth komt toch in Bethlehem. En straks zal ze huwen met Boaz, die nota bene een zoon van Rachab de hoer was (Matth. 1:5).

Daar hebt u de lijn van dit Schriftwoord naar de komst van Christus. Jezus komt naar deze wereld als de lang beloofde Messias. Met advent zijn we gewoon te denken aan de beloften van God met betrekking tot de komst van Christus in het vlees. Zo’n belofte hebben we hier. Ter wille van de Heere Jezus komt Ruth hier in Bethlehem. Omdat de Zoon van God vlees en bloed wilde aannemen uit Rahab en Ruth. Daarom worden Filistijnen, Tyriërs, Moren en Moabieten in Israël ingelijfd. Door alle menselijke fouten en zonden, door alle menselijke reacties en beslissingen heen koerst God aan op de komst van Zijn Rijk. Daarom mogen we zeggen: de komst van Ruth in de stad van Boaz staat in verband met de komst van Christus in het vlees. Hier wordt een nieuwe etappe toegevoegd aan de grote weg van God naar Bethlehem. God werkt aan op de vleeswording van het Woord. De moederbelofte moet en zal vervuld worden. Maar wat vervult de Heere Zijn beloften altijd in een wonderlijke weg. Het gaat vaak door de onmogelijkheid heen. Zo is het niet alleen in de heilsgeschiedenis maar ook in de levensgeschiedenis van Gods kinderen. We moeten telkens weer aan het eind van onze mogelijkheden komen om te leren dat wat bij de mensen onmogelijk is, bij de Heere mogelijk is. Soms is Gods weg duister voor ons, onbegrepen, maar achteraf zie je daar Gods wonder­lijke voorzienigheid in: dat Hij je van stap tot stap heeft geleid. Mag u zo wel eens terugzien in uw leven? Dan zie je dat je te doen hebt met een verrassend God, Die het niet alleen belooft, maar het ook doet.

In vers 13 heeft Naómi gesproken over de hand van de HEERE, die tegen haar is uitgegaan. Zijn hand is echter niet alleen een slaande hand vanwege onze zonde. Zijn hand is boven alles een zegenende hand, een vaderlijke hand vol liefde en ontferming. Dat wordt zichtbaar in de doorboorde handen van Christus. En die hand heeft God bij onze doop al op ons hoofd gelegd. Daar sprak Hij: Ik wil uw God zijn, Ik wil je tot Mijn kind aannemen, alle kwaad van je weren of ten beste keren.

Wie in geloof zijn hand mag leggen in Gods hand, die mag weten dat er ook voor hem of haar toekomst is. Dan is er een veilige thuiskomst als onze levensreis ten einde loopt, ondanks al onze zonden en afdwalingen. Hij is zo vergevingsgezind! Vanwege Jezus’ doorboorde handen. Hij, Gods Naómi, de Liefelijke, de Zoon van Gods welbehagen, Die naar deze wereld kwam om ‘Mara’ te worden. Om van God verlaten te worden, opdat wij door genade zouden mogen weten, in leven en sterven: Mijn God is Koning (de betekenis van de naam Elimelech). Koning voor eeuwig. Want onze Koning is van Israëls God gegeven (Psalm 89:8 berijmd).

Ds. C. G. Vreugdenhil

Liefde en inwoning (slot)

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken” (Johannes 14:23.)

Op het kerstfeest kwam God naar deze wereld. God werd geopenbaard in het vlees. Op goede vrijdag gaf God Zijn Zoon om te sterven voor de zonde der wereld. Met Pasen wekte God de Heere Jezus Christus op uit de dood als de Eersteling van allen die ontslapen zijn. Op Hemelvaartsdag nam God Zijn heilig Kind Jezus op in Zijn heerlijkheid. En met Pinksteren kwam God in Christus wonen in de harten van Zijn discipelen. Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest. En door de Heilige Geest nemen God de Vader en de Zoon hun intrek in de harten van degenen die Hem liefhebben en Zijn Woord bewaren. Jezus had beloofd: “Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken”.

De Heere God is niet tevreden met één kamertje in uw levens huis. Als Hij blijvend Zijn intrek neemt in ons leven dan wil Hij alles zien. Alles weten. Dan hebben we niets meer te verbergen. Dan zeg je niet: dit en dat is nog voor mezelf en dát kamertje krijgt de Heere God voor de inwoning. Geen sprake van. En weet u wat het mooie van deze belofte is? Nu zegt de Heere Jezus niet dat wij alles eerst op orde moeten hebben vóór dat Hij en Zijn Vader willen komen en woning willen maken. Hij zegt: wij zullen een woning een verblijf màken. Maken! Dat moet jij niet maken en ……als het dan klaar is: Heere, komt U erin! Nee, de Heere zegt: we komen en we nemen intrek bij hem. Hij doet het. Hij zorgt ervoor dat we opruimen wat weg moet. Jezus heeft toch gezegd: “Wie Mij liefheeft die bewaart Mijn geboden?” Dat geeft juist zo’n strijd in je leven. Of heb je daar geen last van? “Wie Mij liefheeft die bewaart Mijn geboden.” Juist dat geeft zo’n strijd dat de Vader en de Zoon door het werk van de Heilige Geest intrek nemen in ons leven. Als de Heilige Geest in ons komt wonen, komt er ook vrede met God en hoop op de heerlijkheid. Tegelijk brengt de Geest een stukje onrust en strijd in je leven. Want de Geest heet niet voor niets ‘heilig’. Als de drie-enige God ons zo nabijkomt in Zijn heiligheid dan kan het niet anders of dat levert wrijving op in je leven. Weet je wat je dan gaat beleven? Dat je een twee-mens bent. Het goede dat ik doen wil, dat doe ik niet. Het kwade dat ik niet wil dat doe ik. Maar de Heere is sterker. De Geest werkt zo krachtig en genadig. Aan de ene kant leer je de verlossing en de aanneming tot kinderen, al die heerlijke, rijke weldaden als God in je hart komt; en aan de andere kant zeg je: Heere mijn leven is nog zo onvolmaakt. Soms mag je juichen en Hallelujah roepen: ‘Ik dank God door Jezus Christus onze Heere’ en soms ben je met Romeinen 8 aan het zuchten onder de gebrokenheid van deze schepping in deze bedeling. De Geest heiligt je leven. Want de zonde moet eruit!

Je hele manier van denken gaat op de schop. Dat is een heel ingrijpend vernieuwingsproces dat best moeizaam verloopt en dat komt niet door God, maar dat komt door ons. Dat komt door de weerstand in ons hart. Zoveel is er te overwinnen. Die tegenkrachten in ons leven zijn zo taai. Dat geeft strijd. We zijn nog niet waar we wezen moeten. Maar de Geest bereidt al die liefhebbers van het Woord voor op de heerlijkheid die komt als Jezus komt. En ons lichaam is ook een tempel van de Heilige Geest. Dat staat in de Korinthe brief. Dus de inwoning van de Geest heeft ook gevolgen voor ons omgaan met de dingen om ons heen in het dagelijks leven. Hoe gaan we om met genotmiddelen zoals eten, drinken en seksualiteit? En het uitgaansleven? Heiliging vraagt concrete keuzes in ons leven. Dan groeit ook de vrucht van de Geest: liefde, blijdschap, vrede enz.

“Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken.” De Vader en de Zoon en de Heilige Geest werken iedere dag verder aan die woning. Laten we dat beseffen, laten we dat geloven bij alles wat er gebeurt in ons leven en waar we het moeilijk mee hebben of waar we dankbaar voor zijn. Dan moet je bedenken: Hij is bezig, nog steeds bezig om woning te maken. En hoe weet je dan of de Geest in je woont? Dat merk je aan wat de Geest doet in je leven. Hij overtuigt van zonde. Hij leidt tot berouw. Dagelijks. En je buigt voor God aan het eind van de dag. Hij geeft zekerheid van de zaligheid. Hij geeft vrede en troost. Je krijgt ook blijdschap in het geloven. Als een arme zondaar in jezelf mag je de liefde van God ervaren. De liefde van de Vader en de liefde van de Zoon en de liefde van de Heilige Geest. De drie-enige God, wonend in een mensenhart. Kun je het rijker bedenken?

“Ze werden allen vervuld met de Heilige Geest.” De Vader is zo vlakbij en Hij laat ons telkens weer zien de rijkdom die we in Christus hebben; en we proeven Gods Vaderlijke liefde en trouw, zelfs als Hij ons kastijdt en beproeft. Dan moet je niet kijken op die slaande hand, maar dan moet je kijken op de Vaderliefde. Hij geeft Zijn nabijheid en troost in wegen van ziekte, verlies, verwarring, gebrokenheid, psychische-  en lichamelijke pijn. God blijft bezig om inwoning te maken in ons hart. De Bijbel verbindt die inwoning vaak met de liefde van Christus en tot Christus. Dan stemmen we in met Paulus in Romeinen 5:3-5: “Wij roemen dan ook in de verdrukking, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest Die ons is gegeven.” De Geest verheerlijkt Christus en Hij draagt Christus binnen in je hart en Christus brengt alles mee. Vooral: liefde! Eeuwige liefde. De liefde van de Vader.

Lezer(es) wie woont er in uw/jouw hart? Ik kan het ook anders vragen: Waar ben je helemaal vol van? De discipelen werden vervuld met de Heilige Geest. Die past het werk van Christus toe in mensenharten. Mag ik het heel eenvoudig vragen? Heb je Jezus lief? Heb je God lief? Bewaar je Zijn Woord? Is dat Woord je dierbaar geworden? Wat is Pinksteren toch rijk! Je wordt beheerst door de Heilige Geest. De drie-enige God die woont in het hart van een mens. Hoelang? Tot Hij zegt nu is Mijn woning in uw hart en uw leven klaar. Nu bent u gereed en bereid om in te gaan in de eeuwige woning! In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. En dan wordt het geloof verwisseld voor aanschouwen. Dan komt de volle zaligheid. Daar loopt het op uit. Dat woning maken hier in dit leven loopt uit op de eeuwige woning, op Openbaring 21: het nieuwe Jeruzalem. Ziet, de tabernakel van God is bij de mensen. En Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn en God zal bij hen en hun God zijn.

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Liefde en inwoning (2)

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken” (Johannes 14:23.)

In de Kerstnacht kwam God in de kribbe in de Persoon van de Zoon. Op de Pinksterdag kwam God in de harten van de gelovigen in Jeruzalem in de Persoon van de Heilige Geest. In het Pinksterevangelie staat: “… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest”. Door de Heilige Geest komen God de Vader en de Zoon wonen in de harten van degenen die Hem liefhebben en Zijn Woord bewaren.

Wat krijgen we Hem dan hartelijk lief. Dan wordt de verhouding met de Heere God zo teer. zo geestelijk, zo eerbiedig, zo liefdevol. Neem het Woord van Christus weg en je leven verlept. Op dat Woord mag je hopen als de toekomst je benauwt. In dat Woord mag je wegkruipen als de duivel en de zonde je achtervolgen. In dat Woord mag je schuilen bij alle pijn en wonden die je oploopt in de gebrokenheid van dit leven. In dat Woord vind je vergeving als je schuld je drukt en benauwt. In dat Woord krijg je leiding als je niet meer weet hoe het verder moet. In dat Woord ontvang je heling als je hart gebroken is. Want in dat Woord is God aanwezig. Niet lichamelijk, niet met de handen te tasten, maar niet minder werkelijk. In dat Woord strijkt de adem van Gods Geest over ons leven.

Het is goed om dat te beseffen als we de Bijbel nemen en openen: God is de God van het Woord en Woord en Geest zijn een eenheid. ‘Die Mijn Woord liefhebben’, zegt Jezus. En dan? Door de kracht van dat Woord mogen we ervaren wat Jezus daarna zegt: “Mijn Vader zal hem liefhebben”. De Vader! Denkt u dat eens in. Mijn Vader verheugt Zich over iedere zondaar die Mij liefheeft en die al de ‘ja-maars’ van het ongeloof en al de twijfels van zijn hart laat verslinden door het vertrouwen op Mijn Woord. Wat is dat heerlijk! ‘De Vader Zelf heeft u lief’. Als je dat toch geloven mag!

Maar hoe is dat nu in de wereld mogelijk dat God bij zulke mensen woning wil maken? Hebt u dat niet als u deze rijke dingen hoort, dat u zegt bij uzelf: maar ik voel me zo schuldig! Ik voel me zo onrein! God is toch veel te heilig dan dat Hij zo dicht bij ons kan komen in ons hart? God woont toch in het heilige en in het verhevene in de hemel?

Ja, dat is waar, maar Jesaja zegt daar wat bij. God woont in de hoogte, in het heilige, maar hij zegt eveneens: Hij is ook bij die mens die van een verbrijzelde en van een nederige geest is. Daar is Hij ook en Hij ziet ook op die jongen en dat meisje dat voor Mijn Woord beeft.

Eenmaal woonde God bij de mensen in het Paradijs. God en mens waren helemaal naar elkaar toegekeerd in volkomen liefde. Door de zonde zijn we de gemeenschap met de Heere God kwijtgeraakt. Toen zijn God en mens vijanden van elkaar geworden. Ons leven werd onderworpen aan de toorn van God. Hoe kan God nu weer wonen in zo’n slecht mensenhart zoals dat van mij?

Daarbij moeten we bedenken dat dit alles niet buiten de rechtvaardigheid en heiligheid van God omgaat. God komt tot mensen om woning bij hen te maken in de Middelaar, de Heere Jezus Christus, Zijn Zoon, Die vanwege de rechtvaardigheid van God op Golgotha heeft uitgeroepen: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Hij Die de toorn van God gedragen heeft en Zijn bloed gegeven heeft. Het gaat niet buiten Christus om! Dat moeten we vasthouden. Hij heeft voldaan aan Gods rechtvaardige eis. Hij heeft de schuld betaald met Zijn dierbaar bloed.

En die verhoogde Christus zendt Zijn Geest. Daarmee vervult Hij Zijn belofte: Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weder tot u in de Heilige Geest. Als de Heere Jezus Christus op Golgotha niet aan het kruis verzoening had aangebracht, dan was de hemel voor altijd gesloten gebleven. Maar nu Hij alles heeft volbracht, daalt de Geest neer in mensenharten. Hij loutert, verwarmt en vertroost, Hij is de Trooster. De verbroken relatie met God is hersteld door het offer van de Heere Jezus aan het kruis en de vrede is getekend. Daarom is Hij opgestaan met Pasen.

Ja, zegt u misschien, ja, maar dat waren toch wel bijzondere mensen tegen wie de Heere Jezus dat zei en die op Pinksteren vervuld werden met de Heilige Geest. Maar we weten toch eigenlijk wel beter. Dat is helemaal niet waar. Dat waren helemaal geen bijzondere mensen. Wat denkt u van Petrus die zijn Meester verloochend heeft? Hij staat op Pinksteren vrijmoedig te getuigen. Wat denkt u van Thomas, die niet wilde geloven in de opstanding van de Heere Jezus en die zei: Ik moet eerst zien, dan zal ik geloven. En wat denkt u van Maria Magdalena die door zeven duivelen bezet is geweest? Dat waren echt geen heiligen! Geen bijzondere, goede of vrome mensen. Maar die mensen waren wel gegrepen door één ding. Door de liefde van Jezus! Ze hadden Hem lief, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad. Die God van het Pinksterfeest van toen is nog Dezelfde. Daarom komt deze rijkdom in het Woord tot ons.

We moeten ook niet vergeten dat als God komt wonen in een mensenhart, dat Hij niet maar even langs komt, niet maar even op bezoek komt. Hij komt voor goed! Hij komt niet als gast! Hij komt als Hoofdbewoner. Het Grieks heeft een werkwoordsvorm die betekent: God komt blijvend woning maken. Hij komt niet zoals een lastige derde, die je voortdurend op de vingers kijkt bij inwoning. Maar Hij komt als de Gebieder, als de Gastheer Die leiding geeft. Dat vind je juist héél fijn. Daar ben je diep gelukkig mee. Je zou die leiding van de Heere God in je leven niet willen missen. Dat is juist een grote genade.

Misschien schrik je hiervan en denk je: Dat kan toch zo maar niet? Ik kan Hem toch zomaar niet ontvangen? Ik ben daar helemaal niet voor gereed. Als ik in mijn leven rond kijk, wat moet er dan nog ontzettend veel veranderd worden. Alles in mijn levenshuis is nog zo rommelig en onrein. Ik ben niet waardig dat Hij onder mijn dak inkomt. Ik moet eerst aan de slag. Ik moet eerst grote schoonmaak gaan houden! Moet u eens horen. U kent die geschiedenis van Zacheüs. Zomaar opeens zegt de Heere Jezus tegen hem als Hij naar die vijgenboom kijkt: “Kom af, Ik moet heden in uw huis blijven”.

Hij vroeg niet of het gelegen kwam. Of alles netjes opgeruimd was. Zacheüs houdt Hem ook niet tegen. Hij ontving Hem met blijdschap. Wonderlijk, wat is God toch groot. Zo’n gemene tollenaar. Hij ontving Hem met blijdschap en alles wat er niet in zijn huis hoorde, wordt er allemaal uitgegooid. Zijn geldzucht in de eerste plaats. Hij wordt zelfs barmhartig en vrijgevig naar de armen toe. Omdat Jezus komt wonen in zijn hart. En dan klinkt het uit de mond van Jezus: “Heden is dezen huize zaligheid geschied” (Lukas 19:9).

 

Ds. C. G. Vreugdenhil

Liefde en inwoning (1)

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken” (Johannes 14:23.)

Als jonge stellen gaan trouwen hebben ze bijna altijd een eigen woning. Een huurwoning, of een koopwoning die ze opgeknapt hebben. Het gebeurt wel eens dat ze een kamer moeten verhuren om de hypotheek op te brengen, maar zo’n inwoning is niet altijd even plezierig, want je moet wel heel goed rekening met elkaar houden. Meestal is inwoning niet zo’n succes.

In onze tekst gaat het ook over inwoning en dat is een grote zegen. Dat is zo rijk en zo heerlijk dat het bijna niet met woorden te zeggen is. U wordt er echt helemaal gelukkig van. Je krijgt vrede en troost, ondanks dat je in alles rekening moet houden met die inwoning. Weet u Wie Zijn intrek wil nemen in ons hart en in ons leven? Dat is God, de drie-enige God: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Je kunt ook zeggen: God de Vader en God de Zoon wil in ons wonen door de Heilige Geest. Die grote, heerlijke, heilige God wil wonen in de harten van Zijn kinderen.

In Zijn discipelen. Dat zijn mensen die Jezus liefhebben en die Zijn Woord bewaren. Tot hen zegt Jezus: Wij (de Vader en Ik) zullen tot hem komen en woning bij hem maken. Dat is toch een duizelingwekkende gedachte! De drie-enige God Die woont in een klein zondig mens. God woont in Zijn kinderen door de Heilige Geest. Zoiets vind je in geen enkele andere godsdienst. Hoe is het mogelijk dat God zo dicht bij ons wil komen? Die God voor Wie Abraham op zijn aangezicht ter aarde viel. Zo groot, zo heilig is God. De Heilige Israëls. God boven ons, God voor ons, wil ook zijn: God in ons!

Dat de Geest van God op mensen rust dat kom je op heel veel plaatsen in de Bijbel tegen. Dat de Geest over mensen komt staat ook vaak in de Bijbel. Maar het meest innige en intieme is toch  wel dat God ín ons komt! Dat je helemaal vol wordt van God. Van de Geest van Christus. Hij waait waarheen Hij wil, maar dat gebeurt nooit los van Christus. Dat gebeurt nooit los van het lijden van de Heere Jezus aan het kruis en van de opstanding van Christus in de hof van Jozef. Het eigene van de Geest is immers dat Hij ons Christus op het hart bindt.

De Geest staat ook niet los van de Vader. Hij wordt verschillende keren de ‘belofte van de Vader’ genoemd. Maar ook de Trooster, zoals in Johannes 14. De Trooster is Degene Die namens Jezus helpt en bijstaat. Nu zegt de Heere Jezus tegen Zijn discipelen: “Wij, de Vader en Ik, zullen tot hem komen en woning bij hem maken. Deze belofte is vervuld op Pinksteren. Daarom staat er in het Pinksterevangelie: “… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest”. De Heilige Geest vervult de harten van Gods kinderen. Die maakt gemeenschap tussen God en mensen en dan komt de Geest bij mensen woning maken voor de Vader en de Zoon.

Hoe moet je je dat nu voorstellen? Wel, zoals God in de Kerstnacht in de kribbe komt in de Persoon van de Zoon, zo komt God op de Pinksterdag in de harten van de gelovigen in Jeruzalem in de Persoon van de Heilige Geest. Eerst kwam Hij in het vlees om als mens op deze aarde te lijden en te strijden, om het offer te brengen en de zaligheid aan te brengen. En op Pinksteren komt God in de Geest om in de harten van de Zijnen te wonen.

Het is de drie-enige God Zelf, Die hen leidt op al hun levenspaden. Die hen troost, Die altijd bij hen blijft. Wat een rijke Pinksterweelde. Christus hun oudste Broeder en Zaligmaker, Die lichamelijk naar de hemel gevaren is, woont door de Heilige Geest in hun harten. God de Vader komt hen zo nabij dat ze door de Geest mogen roepen: ‘Abba, Vader’ (Romeinen 8:15). Juist als het moeilijk is. Juist als ze de weg niet meer weten, want dat woordje ‘roepen’ is niet iets van aanbidding, maar dat woordje roepen betekent een roep in angst, een roep in doodsnood. Het komt eigenlijk van de schreeuw van een vogel die in doodsnood is. Dát woordje roepen wordt gebruikt. Dus Vader aanroepen, zoals een kind in nood roept: Papa, help! Zo! Vader, help! Hebt u dat wel eens? Als je het moeilijk hebt en je weet niet meer hoe het moet en er gebeuren dingen die je  anders had gewild, dan mag je roepen: ‘Vader! Lieve Vader! Help me toch in mijn nood’.

Iemand denkt  misschien: Is dat voor mij ook haalbaar? Jazeker, dat is haalbaar. Dit geldt –  staat er – voor allen die Jezus liefhebben. Dit geldt voor allen die Zijn Woord bewaren. Dus de vraag is: Doet u dat? Hebt u Hem lief en bewaart u Zijn Woord? Wat een voorrecht! Dan kun je nog wel vreemdeling zijn op aarde en toch ben je dan ten diepste niet eenzaam meer, want je mag altijd roepen: ‘Vader, help!’ Hoe moeilijk het ook in je leven wordt.

Het gaat hier niet om een hele diepe, ondefinieerbare, innerlijke, mystieke band met God zonder het Woord. Daar moet u niet aan denken. Want het is, zegt Jezus, voor de ‘Woord-bewaarders’ tot wie God komt om woning te maken. De ontmoeting en de omgang met God gaan nooit boven het Woord uit. Het Woord is en blijft doorslaggevend. En dat Woord bewaar je toch als je Hem liefhebt? Als je een liefdesbrief krijgt van een meisje, waarin ze zegt hoeveel ze van je houdt, dan gooi je die toch niet in de prullenbak? Die bewaar je toch? Zo is dat nu ook met het Woord van God. Dat Woord bewaar je in je hart. En je leest het nog eens over. In het Woord verklaart Christus ons Zijn liefde. En dat is zo rijk, dat bewaar je toch! Die hart innemende liefdesverklaring van de Bruidegom: Ik heb je liefgehad met een eeuwige liefde. Ik wil je hebben als Mijn Bruid, zoals je bent. Ik bekleed je met Mijn heil, Ik voed je met Mijn leven. Ik troost je met Mijn Geest. Ik red je door Mijn bloed. Ik ondertrouw je in gemeenschap van goederen: al het Mijne is voortaan voor jou. En jouw schuld werd de Mijne. Als u die woorden van Christus gelooft, dan geldt die belofte voor u ook: “Wij zullen tot Hem komen en Wij zullen woning bij hem maken.”

ds. C. G. Vreugdenhil