Christus’ komst in het vlees

“En gij, Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda?” (Micha 5:1a)

De woorden van onze tekst bevatten een kostelijke voorzegging van Christus’ komst in het vlees. Die voorzeggingen in de Schrift worden steeds duidelijker naarmate de volheid des tijds nadert.

Eerst wordt gezegd dat Hij uit het menselijk geslacht zal zijn. Daarna dat Hij het zaad Abrahams zal zijn; uit de stam van Juda en uit het huis van David. Hier wordt zelfs de plaats van Zijn geboorte genoemd: Bethlehem, in Efratha gelegen. Dit Bethlehem had een rijke historie: Rachel was er gestorven, Naomi en Ruth hebben er gewoond; David is er geboren en tot koning gezalfd, zodat het werd genoemd: De stad Davids. Toch was het maar een onbeduidend stadje. Het telde niet mee onder de steden van Juda, en toch, dáár zal Christus geboren worden. Hij gaat het trotse Jeruzalem voorbij en wendt Zich tot het verachte Bethlehem. Ja, “het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; en het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken; opdat geen vlees zou roemen voor Hem.”

Hier hebt u de ergernis van het Evangelie. Opgeblazen harten kunnen de Heere Jezus niet ontvangen; Hij treedt alleen binnen door lage deuren. Dit is dan ook tevens de rijkdom van het Evangelie, want welk een lieflijk woord is dit voor degenen die zich als onwaardigen hebben leren kennen. Alle mensen kunnen eerder bekeerd worden dan zij. Zij keuren zich de inhoud van Gods beloften niet waardig en durven het heil ervan zich niet toe te eigenen. Zij staan van ver. Juist met het oog op hen staat er: “Gij, Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda?” Wie worden hier aangesproken?

Het is een hoofdman over honderd, die niet waardig was dat Christus onder zijn dak zou inkomen. Het is een tollenaar, die van verre stond en zijn ogen niet hemelwaarts durfde opheffen. Het is een Kananese vrouw, die bekende zelfs geen recht te hebben op de kruimkens die voor de honden geworpen worden. Zij zijn het die naar Bethlehem worden gebracht. Tot hen wordt gezegd: “Vreest niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap.” Daardoor zullen zij vervrijmoedigd worden, zodat ze zeggen: “Laat ons dan heengaan tot Bethlehem en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd”.

Voor hen zal Bethlehem waarlijk een ‘Broodhuis’ worden, want zij zullen er vinden de spijs waar hun ziel naar hongert. Zij zullen daar mogen eten van het Brood des levens.

 

Ds. J. van Haaren