De sterke Verlosser

“Maar hun Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen is Zijn Naam.” (Jeremia 50:34a)

 

In deze advents weken worden we opnieuw bijzonder bepaald bij de komst van Christus op aarde en de dingen die daaraan voorafgegaan zijn. O, hoeveel beloften en voorzeggingen van Zijn komst zijn er in het Oude Testament. Vaak zijn het teksten die soms letterlijk van toepassing waren op de verlossing van Israël uit de hand van hun vijanden, maar die wat de geestelijke inhoud betreft alle toepasselijk zijn op de heerlijke verlossing die door Christus teweeggebracht zou worden. We kunnen hierbij denken aan Jesaja 7: ‘Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMANUËL heten. Boter en honing zal Hij eten, totdat Hij weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede. Zekerlijk, eer dit knechtje weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede, zal dat land waarover gij verdrietig zijt, verlaten zijn van zijn twee koningen.’

Dit geldt ook voor de tekst die boven deze meditatie staat, Jeremia 50:34: ‘Maar hun Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen is Zijn Naam.’ De Heere had beloofd, bij monde van Jesaja en Jeremia, dat deze Verlosser tot Sion zou komen. Hij zou sterk zijn, en HEERE der heirscharen is Zijn Naam. Die Verlosser zou niemand minder zijn dan de waarachtige Zoon van God. God Zelf, de Zebaoth – de Onoverwinnelijke. Dat zou dus de Naam van die Verlosser zijn – de Onoverwinnelijke. In die Naam wordt ons de Persoon van de Zaligmaker getekend. O zeker Hij zou komen als een hulpeloos kind, Hij zou in doeken gewonden en neergelegd worden in de kribbe. Het natuurlijke oog ziet dan ook niets van Zijn Goddelijk alvermogen in Hem. Echter, het oog van het geloof dat Gods volk ontvangt, ziet meer. Zij zien door het licht van de Heilige Geest in dat hulpeloze Kind de HEERE der heirscharen, de gekomen Verlosser. Hij is juist zó’n Verlosser Die noodzakelijk was voor Gods Kerk. Engelen noch mensen waren in staat ook maar één zondaar te verlossen van het verderf waarin we verzonken liggen door onze bondsbreuk in Adam. We zijn gevangenen van de satan, we liggen gebonden in de macht van de hel; de wet houdt ons gevangen onder haar ontzaglijke vloek en Gods recht kan ons niet loslaten dan alleen door volkomen voldoening. Jeremia zegt in het voorafgaande vers: ‘De kinderen Israëls en de kinderen van Juda zijn tezamen verdrukt geweest; en allen die hen gevangen hadden, hebben hen vastgehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten.’ Ja, zo is het met de natuurlijke mens. Maar de Verlosser van Gods uitverkorenen is sterk. Sterker dan alle schepselen samen, sterker dan een heirleger engelen, ja, sterker dan de duivel en de gehele hellemacht. Hij zou komen om de strijd te strijden voor een machteloos en krachteloos volk. Zo leren al Gods kinderen zichzelf immers kennen door het ontdekkende licht van de Heilige Geest. Alle pogingen om onszelf te verlossen en te redden lijden schipbreuk. We hebben geen penning om onze schuld te voldoen, ja, we kunnen niet anders dan die dagelijks meerder maken. De vloek van de wet houdt ons gevangen en de banden van satan drukken ons. De dood verschrikt ons en we roepen het uit: ‘’k Zucht, daar kolk en afgrond loeit, Daar ’t gedruis der waat’ren groeit, Daar Uw golven, daar Uw baren, Mijn benauwde ziel vervaren.’ Wij zijn verdrukt, zoals de kinderen Israëls en de kinderen van Juda, waarvan gesproken wordt in het vorige vers. Maar voor dat volk heeft God hulp besteld bij een Held. Toen er niemand was die hielp, heeft Hij de Zoon Zijner liefde gegeven. Hij is gekomen in de volheid des tijds en heeft in de plaats van Zijn volk voor hen de strijd gestreden en de overwinning behaald. Hij heeft de verlossing teweeggebracht waarvan Zacharias in zijn lofzang zingt: ‘Want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijn volk’, een verlossing van al onze vijanden. O, schuldverslagen volk, dat zich zo hulpeloos en machteloos gevangen voelt: zie dan toch op Hem. In uzelf is het verloren en eeuwig kwijt, maar Hij kán en wil redden en verlossen. Mocht zo eens naar Zijn komst worden uitgezien. Naar een Verlosser, Die sterk is en geweldig van vermogen. Welnu:

Hoopt op den Heer’, gij vromen;

Is Israël in nood,

Er zal verlossing komen;

Zijn goedheid is zeer groot;

Hij maakt, op hun gebeden,

Gans Israël eens vrij

van ongerechtigheden;

Zo doe Hij ook aan mij!

Psalm 130:4                                                                                                                  

Ds. A.F. Honkoop