Een leidsman tot Christus

“En hij leidde hem tot Jezus” (Joh. 1:43a)

Het is een onvergetelijke dag geweest voor Andreas. Samen met zijn zielenvriend Johannes heeft hij de Zaligmaker mogen vinden. Door middel van de prediking van Johannes de Doper was er in het hart van Andreas en Johannes behoefte ontstaan aan de kennis van de Zaligmaker. Hoe verrassend is die behoefte vervuld! Het heeft de verwachting van die beiden ver overtroffen. Johannes schrijft er tientallen jaren later in zijn ouderdom nog over alsof het pas is gebeurd. Hij zegt: “Het was omtrent de tiende ure.” De tiende ure is ongeveer vier uur in de middag. Maar Johannes en Andreas mogen de rest van de dag ook bij de Heere Jezus blijven.

Zodra Andreas echter de Zaligmaker heeft gevonden, zoekt hij eerst zijn broeder Simon op, met wie hij niet alleen een bloedband, maar ook een geestelijke band mocht hebben. Hij moet hem op de hoogte brengen van wat hem te beurt is gevallen. Hij weet dat Simon er ook naar uitziet dat hij die Zaligmaker zal mogen leren kennen voor eigen hart en leven. Zodra Andreas zijn broer ziet, roept hij hem toe: “Wij hebben gevonden…” Aan dat vinden is wel een zoeken, vragen en worstelen in het gebed vooraf gegaan, om die door God beloofde Zaligmaker te mogen leren kennen en persoonlijk te ontmoeten. Wat is er een uitzien, een verlangen, een begeren geweest, en nu onverwacht heeft de Heere het geschonken.

“Wij hebben gevonden!” Wat klinkt er een blijdschap door in die woorden. Wat is dat een heerlijk getuigenis. Mag u het ook zeggen? Alleen ware gelovigen mogen zo de Heere Jezus vinden. Zij zijn door een waar geloof met Hem verenigd geworden in de wedergeboorte, maar in hun hart is ook een begeerte gewekt om Hem te mogen ontmoeten. Wat een voorrecht als ons dat te beurt valt! Wanneer het aan onze kant onmogelijk is geworden om met God verzoend en in Zijn gemeenschap hersteld te worden, om dan Hem te mogen leren kennen. Andreas zegt tot Simon: “Wij hebben gevonden de Messias”, dat is de Gezalfde, de Christus. Hij heeft hier zeker nog niet de diepte gepeild van de betekenis van deze woorden. Er is nog heel veel onderwijs van de Zaligmaker nodig om recht te verstaan wat hij hier belijdt. Maar toch mag hij deze belijdenis in waarheid uitspreken, uit de grond van zijn hart.

Er zijn ook in onze dagen mensen die zich zo gedrongen voelen om anderen tot Jezus te brengen. Maar het schijnt dat ze zelf die Zaligmaker nooit hebben ontmoet. Om anderen tot Jezus te leiden, is echter nodig dat wij zelf door Hem geleerd worden. Maar wie Hem gevonden heeft, wil Hem ook bekendmaken aan anderen. Dat is een heilige vanzelfsheid. Dan zeggen we niet: ‘Ja, maar ik heb geen vrijmoedigheid.’ We zien hier de schuchtere Andreas de vrijmoedige Petrus leiden. Dan zeggen we ook niet: ‘Een ander heeft meer gaven dan ik, die moet het maar doen…’ Nee, dan luisteren we naar het woord van de apostel: “Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen.”

Hoe heeft Andreas Simon geleid? Overeenkomstig hetgeen hij nodig had. Dát is een les. Andreas heeft Simon niet moedeloos gemaakt op de manier zoals men weleens hoort: ‘O, zolang je dit niet weet of dat niet kent, moet je er maar niets van denken.’ Er zijn mensen die tot een bepaalde stand in het geestelijk leven alles wegslaan. Maar dat hoort niet. Naarmate de Heilige Geest ontdekt, komt er plaats in het hart voor Christus. Anderzijds heeft Andreas Simon ook niet opgehouden op de weg. Hij heeft niet gezegd: ‘Maar Simon, dat is toch ook een wonder dat jij behoefte hebt om tot die Zaligmaker te gaan…’ Helaas gebeurt dat maar al te veel, tot schade van het geestelijke leven. Dan legt men elkaar de handen op, in plaats dat men tracht elkaar een leidsman tot Christus te zijn.

Zou Simon geen bezwaren geopperd hebben? ‘Andreas, ik ben zo’n groot zondaar, ik heb het veel erger gemaakt dan jij. Dat jij de Heere hebt mogen vinden, is wel een wonder, maar dát kan ik nog verstaan. Maar zou het voor mij wel kunnen?’ O, dan zou Andreas zeker gezegd hebben: ‘Broer, ga maar mee en houd moed. Hij is gekomen om zondaren te zaligen.’ Mogelijk heeft Simon nog tegengeworpen: ‘Ja, maar zal ik wel door Hem ontvangen worden?’ Ik twijfel er geen moment aan dat Andreas dan gezegd zou hebben: ‘Houd maar moed, Simon, want als de Heere mij wilde ontvangen, dan wil Hij jou zeker ontvangen.’ Wat is het zalig geweest voor Simon om bij Jezus te komen. Dat is hij nooit vergeten!

En wat is het voor Andreas groot geweest om zijn broer bij Hem te mogen brengen. Want wat is het een zalig werk als ons vergund wordt om een ander tot Jezus te mogen leiden. Dat kunnen Gods knechten, de ambtsdragers en Gods kinderen bevestigen! En als zij dan aan het eind van hun leven komen, en ze mogen weten dat de Heere hen ook dienstbaar heeft gesteld voor anderen, wat mag daar dan voor hen een troost in liggen. Is het ook uw uitzien?

Ds. R. Boogaard (1921-2013)