Brandende harten

‘En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg en als Hij ons de Schriften opende?’ (Lukas 24: 32).

Door het onderwijs van de Onbekende die meeliep, maakte de Heilige Geest dat de harten van de Emmaüsgangers gingen branden. Met brandende harten gaan zij verder, maar de ogen bleven nog gesloten. Het vleesgeworden Woord zal straks naar Zijn Vader gaan. En zij moeten dan leven uit het door de Zaligmaker gesproken en later op schrift gestelde Woord. En velen met en na hen van wie zal gelden: zalig zij die de Heere Jezus niet met lichamelijke ogen hebben gezien en toch in Hem mogen geloven. Luther zegt hierover: ‘En zo doet Hij nóg. Men ziet ook, dat zij de kracht van ’s Heeren Woord al spoedig ondervonden, hun hart werd brandende. Hun harten bleven niet zo koud en traag als zij waren, zij kwamen tot een recht verstaan van de Schrift.

En zo gaat het nóg! Het deksel van hun hart werd weggenomen, zodat zij Christus kenden en Hem nabij gevoelden. Zij kwamen tot zulk een zekerheid des geloofs ten aanzien van Christus’ opstanding, dat zij zichtbare verschijningen niet meer nodig hadden. Daarom verdween de Heere uit hun ogen. Bemoedigend spreekt Luther zijn hoorders toe, dat zij naar het voorbeeld van de Emmaüsgangers, verlangend moeten zijn om Gods Woord te horen. Zij moeten niet verdrietig worden, want door deze oefening wil God werken in hun harten en zo wil Hij Zijn Geest geven. ‘Als men maar volhoudt, zal het niet tevergeefs zijn; Uw hart zal niet koud en traag blijven. Ge zult Christus beter leren kennen en de Schrift beter leren verstaan. Bovendien, ge zult er uw Heere mee behagen, en Hem dienen. En weet, dat Hij dan niet verre van u is. Hij en zijn lieve engelen zullen om u heen zijn.’ Blijf, zo vervolgt Luther, toch op de Schrift kloppen.

Ik laat Luther nog een keer aan het woord:  ‘Als wij maar Christus en Zijn Woord niet verachten, als wij maar naar Hem verlangen, en Hem liefhebben en begeren sterk zijn in het geloof en in het christelijke leven. Want zo was het ook met deze twee discipelen. Zeker, zij waren zwak en onverstandig, maar in hun hart waren zij Christus genegen. Zij spraken gaarne over Hem en zij hoorden graag over Hem. Zij wilden niets liever dan dat het waar was, wat zij over zijn opstanding gehoord hadden. Maar het leek hen veel te groot; zij konden het niet zo maar voor gewis en zeker houden. En het is ook inderdaad groot en hoog. Dat weet en ziet onze lieve Heere zeer wel, en daarom kan Hij zoveel geduld met ons hebben, en is Hij er tevreden mee, als er maar in ons leeft de begeerte om zijn discipelen te zijn en van Hem te leren. Ofschoon onze Heere Christus, door Zijn opstanding, grote kracht en heerlijkheid heeft ontvangen en een Heere is van hemel en aarde, toch regeert Hij zijn ”lieve christenheid” op deze wijze, dat Hij de kracht van Zijn opstanding betoont aan Zijn arm, zwak kuddeke, en hen dient en helpt en troost en sterkt’. Tot zover Luther.

Ik eindig met een persoonlijke vraag aan u. Heeft Christus al eens tegen u gezegd: ‘Wat ziet u er toch droevig uit? Bent u soms bedroefd over uw zonden, over het missen van Gods vriendelijk aangezicht? Zoekt u Mij in al uw zielsverdriet?’. En mocht of moet u zeggen: ‘Ja zo is het. Omdat er buiten Hem geen leven is… maar een eeuwig zielsbederf… Omdat mijn hart naar Hém uitgaat. Omdat al wat aan Hem is, gans begeerlijk is. Maar ach, Hij lijkt zo ver weg. Ik wil wel tot Hem gaan, maar ik weet niet hoe… Of werd u verder geleid? Mocht u een tijd aan Zijn voeten zitten en werd u door Hem onderwezen? Maar… u bent Hem weer kwijtgeraakt. En nu mist u de gevoelige omgang met deze Zaligmaker, met uw Liefste. Een stem fluistert (soms of vaak) in uw hart: ‘u heeft zich vergist, u ben niet zalig, maar onzalig, u bent geen kind van God maar een kind des toorns…’. Door eigen schuld is Hij weggegaan (vergelijk Hooglied 5).

Deze stem zegt u, dat u er beter maar mee kunt ophouden. Maar dát gaat niet… Nee, u kunt Hem niet vergeten en u wilt Hem niet vergeten. Er is liefde tot Hem in uw hart. En, zoals bij Christen in de Christenreis, drukt het zondenpak (weer) op uw rug. Rust noch vrede wordt gevonden, en dat om uw zonden. U spreekt de dichter na: ‘Heere, hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.’ En u belijdt: ‘Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?’ (Psalm 130). Is dat úw leven? Overdenk nog eens de geschiedenis van de Emmaüsgangers. Vergeet niet wat Luther hierover heeft gezegd. Als Jezus van zulk klagen hoort… dan komt Hij erbij… Dan komt Hij vertroosten.  Bedenk dat Jezus Christus, gisteren en heden, ja tot in der eeuwigheid, Dezelfde is (Hebr. 13:8). Leg uw vinger, biddend en bedelend, bij Gods dierbare beloften…  Zing eens mee (Psalm 69: 13b berijmd):

Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet,

Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven;

Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet;

Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.

Ds. W.A. Zondag