Het werk van de Geest van Pinksteren

”Want door Hem hebben wij beide de toegang door één Geest tot de Vader.”  (Efeze 2:18)

In deze woorden verklaart de apostel het werk van de Geest van Pinksteren, voortvloeiend uit een Drie-enig God. Het is het werk van de Vader, Die gedachten des vredes gehad heeft over Zijn volk. Het behaagde Hem een schuldig volk tot Zich te doen naderen door het bloed des verbonds dat betere dingen spreekt dan Abel. Van die wondere vrijmacht zingt de dichter: ‘Welzalig, dien Gij hebt verkoren, Dien G’ uit al ’t aards gedruis, Doet naad’ren, en Uw heilstem horen, Ja, wonen in Uw huis’.  Het is voorts de Zoon als Middelaar, Die door Zijn gezegende verdiensten Zijn kinderen de toegang geopend heeft tot het binnenste heiligdom door Zijn dierbaar bloed. Door Zijn aangebrachte gerechtigheid maakt Hij hen aangenaam en heerlijk in de ogen van de Vader. Alleen op grond van Zijn alles reinigende bloed is Zijn gedurige voorbede voor hen een eisend bidden en een biddend eisen. Door Zijn volbrachte Middelaarswerk stelt Hij hen eenmaal de Vader voor als een reine maagd, zonder vlek en rimpel.  Doch nu is het bijzonder God de Heilige Geest, geschonken in het hart van Zijn volk, Die hen met Christus verenigt door het geloof en dóór Hem met de Vader. Dat is de wondere bediening en betekenis van de uitstorting van de Geest van Pinksteren. Op de dag van Zijn hemelvaart is Christus door de Vader verhoogd aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen. Daar is Hij de Voorspraak bij de Vader en door Zijn Geest woont Hij nu in de harten van Zijn kinderen op aarde. Hij vervult Zijn belofte: ‘Ik zal u geen wezen laten’. Door één Geest. Hier geldt geen besnijdenis of voorhuid, geen dienstknecht of vrije. Hier is de scheiding weggevallen tussen Jood en heiden en wordt het door Goddelijke genade: één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen. En zó is de komst van de Heilige Geest op het Pinksterfeest de kroon geweest op het grote werk der verlossing door Jezus Christus. ‘Want door Hem hebben wij beide de toegang door één Geest tot de Vader’. Het is het grote en onuitsprekelijke voorrecht dat de Vader geschonken heeft aan Zijn Kerk.  Om van dit alles nu in dit leven de vertroostende kracht te ervaren, leert de Heere gedurig weer het smeken om de gezegende werking van de Heilige Geest. David bad reeds: ‘En neem Uw Heilige Geest niet van mij’. Zonder die Geest van Pinksteren blijft het hart zo biddeloos, zorgeloos, behoefteloos. Dan heerst de koude winter in de ziel die eens zo hartelijk kon zingen: ‘God heb ik lief’.   Waar de Heere de bediening van Zijn Geest geeft, daar schenkt Hij ook in het hart van Zijn volk een gebed dóór de Geest óm de Geest: ‘Ontwaak, Noordenwind, en kom, gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate Zijn edele vruchten’.  Het worden de smeekgebeden om de beoefening van de genade en om de dierbare werking van de Heilige Geest. Want onder de bedauwing van die Geest wordt het dode en biddeloze hart weer levendig gesteld en gaan hart en mond weer uitroepen: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God’.   Die Geest van Pinksteren is het, Die het hart, dat dood is door de zonden en misdaden, wederbaart en levend maakt en door het geloof met Christus verenigt. Uit dat onsterfelijke levensbeginsel vloeien door de kracht van die Geest alle geestelijke werkzaamheden die leiden tot Christus en dóór Hem tot de Vader. Het is het zaligmakend werk van de Heilige Geest het harde hart te verbreken en de ziel te verbrijzelen onder het smartelijk geroep van een schuldig mens voor God: ‘Wee mijner, dat ik zo gezondigd heb’.   Maar het is ook het lievelingswerk van de Heilige Geest als de grote Eliëzer en Bruidswerver van Christus, voor het treurende en wenende zielsoog Christus te ontdekken en bekend te maken in Zijn gewilligheid en Zijn volkomenheid. En altijd weer leidt de Heere Zijn volk door Woord en Geest in alle waarheid. Zelfs in de duistere nachten van strijd en bange twijfel, als satan benauwt en de schuld drukt, dan is de Geest van Pinksteren de beloofde Trooster, Die de beloften Gods gaat vervullen en toepassen. Hij opent de mond van Gods kinderen en leert hen de eerste klanken te stamelen van het ‘Abba; lieve Vader’.   En bij alle droefenis en smartelijk gemis opent Hij het oog voor de beloofde erfenis en doet Hij in heimwee verlangend zingen: ‘Gij maakt eerlang mij ’t levenspad bekend, Waarvan, in druk, ’t vooruitzicht mij verheugde; Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend, Schenkt mij in ’t kort verzadiging van vreugde; De lieflijkheden van ’t zalig hemelleven, Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven’.

Ds. J.M. Kleppe

Een biddende gemeente

“Deze allen waren eendrachtig volhardende in het bidden en smeken” (Handelingen 1:14a)

 

Bij de discipelen bemerken we niets van een gedrukte stemming of een pijnlijk gemis na de hemelvaart van Jezus. Ze keren zonder Hem terug naar Jeruzalem. Ze doen dit met grote blijdschap (Lukas 24:52). Ze dragen geen as op hun hoofd en bedrijven geen rouw. Ze zijn bedroefd geweest om Christus’ vernedering. Nu Hij vol majesteit en eer van hen scheidde is er blijdschap en dankbaarheid in hun hart. Want Hij ging zegenend van hen. Hij zal nu boven, vanuit de troonzaal, hen ten goede, daar werkzaam zijn.

Elke dag. Het was Zijn eigen woord: “en ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld”. Gods Kerk is nooit alleen, geen enkele dag. In de zwaarste beproevingen is er zijn ondersteunende hand. In dagen van zielsbenauwdheid en van strijd is Hij met hen. In die wetenschap gaan ze samen naar de opperzaal. De discipelen hebben wat tegoed. De Heere heeft ze beloofd de Heilige Geest te zullen geven. Door de gave van de Heilige Geest zullen ze aangedaan worden met kracht uit de hoogte. Dit verwachten wordt een bidden en smeken.

We kunnen veel klagen over geesteloosheid maar er wordt zo weinig (of heel niet?) om de Geest gebeden. En toch heeft de Heere het beloofd (Lukas 11:13): “…..hoeveel temeer zal de Hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen, die Hem bidden”? Er is een pleitgrond in het onbedriegelijke Woord van de Heere. Dat Woord geeft hen vrijmoedigheid om de handen op te heffen naar de hemel en hun mond open te doen opdat de Heere Zich bewijze een Waarmaker van Zijn Woord te zijn.

Dat bidden draagt reeds de zekerheid van de verhoring in zich. Ze volharden. Eendrachtig. Ze zijn allen van hetzelfde gevoelen. Wat is dat een zegen. Als God Zijn belofte gaat vervullen is er een eendrachtige, volhardende, biddende gemeente. Het Woord van God en het gebed is de samenbindende kracht.

Al die verschillende mensen samen uitziende naar de komst van de Geest. Eénparig, éénstemmig bidden en smeken. Beschamend voorbeeld lezers? Komt u als gezin nog samen om te bidden? Komt u als gemeente nog samen om te bidden? Komt u als kinderen des Heeren nog samen om te bidden om de Heilige Geest? Waar twee of drie op aarde samenstemmen over één zaak die zij zouden begeren, dat zal hen geschieden van Mijn Vader Die in de hemelen is. Waar twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn, daar ben ik in het midden van hen.

Laat ons gebed zijn, persoonlijk, ambtelijk (op de kerkenraadsverga-dering) om de Heilige Geest.

Eéndrachtig, volhardend, smekend om de doorbreking van de Geest, opdat voor een doorn een dennenboom opga. Op de knieën ouders. Samen bidden jongens en meisjes. Volhardend, smekend om de Heilige Geest. Op dit punt schieten wij dikwijls tekort. Waar geen volhardend gebed is, is geen bloeiend geestelijk leven. Onze biddeloosheid, onze traagheid worde zonde voor God.

Alleen door de Geest wordt het dorre hart een springader des levens. “Ontwaak, noordenwind! en kom, Gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten!”(Hoogl. 4: 16). “Drupt, gij hemelen! van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruite; Ik, de HEERE, heb ze geschapen”(Jes 45:8). Het woeste veld vangt zelfs die droppen, zijn weide blijft niet droog, de heuvels steken blijde toppen met lachend groen omhoog.

 

Ds. H. Hofman sr.