Geloofstrouw en geloofsverwondering

Ruth 2:9-10: “Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen … als u dorst, zo ga tot de vaten … Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?”

 

Wat is het eerste contact met Boaz meegevallen voor Ruth. Waarom zouden we toch bang zijn of nodeloos in achterdocht verkeren op weg naar Jezus? Zo schrikwekkend is Hij toch niet. Uw zonden en uw vervreemding, uw afkomst en uw rechteloosheid kunnen niet op tegen de vriendelijkheid en de liefde van de ‘meerdere Boaz’. Hij kwam ons zo nabij in ons vlees en bloed uit de maagd Maria. Wie aren raapt op de akker van Zijn Woord, zal ervaren hoe vol Zijn hart en mond is van innerlijke ontferming. Ja, Hij heeft hart voor u.

Blijf op Zijn akker en ga al bukkend achter de maaiers aan. Blijf trouw aan het veld van Boaz en houdt u aan de woorden van Boaz. Dat is geloofstrouw! Vasthouden aan Hem en de zoom van Zijn kleed aanraken zoals de bloedvloeiende vrouw. Volharden in het aren lezen op de akker van Boaz. “Uw ogen zullen zijn op dìt veld.” Hier loopt u niet het minste gevaar. Wie de weg van het Woord niet gaat, loopt wel gevaar. Hij kent onze wispelturigheid en de ongestadigheid van ons hart. Hij weet alles af van onze weerspan­nigheid en eigenwijsheid. Wij zouden zomaar weer een andere weg inslaan en daarom maant Hij ons liefdevol tot trouw en volhar­ding: “Ga niet om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan …” (vers 8). Alleen op Boaz terrein valt u onder Zijn hoge bescherming: “… men zal u niet aanroe­ren”.

Die trouw in het gelovig bezig zijn met het Woord wordt beloond. Ruth mag in dat verschroeiende klimaat en onder dat vermoeiende werk haar dorst lessen. Wat houdt u nog tegen om u te laven aan het levende water van Christus’ verdiensten? Wat hindert u om te drinken uit deze overvloed en met vreugde water te scheppen uit de fonteinen van het heil (Jes. 12:3)? De meerdere Boaz nodigt u. Hij geeft toestemming, juist aan rechtelozen. Achter Zijn nodiging klopt het hart van Zijn liefde. Ga tot de onuitputtelij­ke vaten van Christus’ liefde en drink.

De woorden van Boaz en de vriendelijkheid, die daaruit blijkt, worden Ruth te machtig. Ze smelt weg van verwondering. Ze is verbaasd over de hartelijkheid van Boaz. Ze kan het niet op. Zoveel zegeningen voor een vreemde, voor een Moabitische! Ze werpt zich neer aan Boaz’ voeten en roept vol verwondering uit: “Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?”

Wie weet wat het is om vreemdeling te zijn, begrijpt haar. Ruth zet zichzelf er helemaal buiten. Maar voor zulke mensen valt het mee in Israël. Dan is er verwondering. O, wat is Boaz goed en vriendelijk voor haar. Ze heeft nergens recht op en nu vindt ze genade.

Onder zoveel goedertierenheid van Christus houdt geen mens het langer vol. Daar breekt je hart. En dan komt de ware aard van het geloofsleven openbaar in de ‘hoogste stand’ van de genade, namelijk de verwondering! Waarom heb ik genade gevonden? Ik heb het niet verdiend. Waarom Heere? Toets uzelf daar eens aan.

Dat gaat gepaard met buigen: ze viel op haar aangezicht en boog zich ter aarde. Ze gaat door de knieën vanwege zoveel vriende­lijkheid.

Bent u ook zo’n arenlezer, die het leven niet meer in eigen hand kan houden om uw leven te verliezen aan Jezus? Geloofsver­wondering ontstaat vanuit de weerkaatsing van Zijn liefde in ons hart en leven. Dan vallen we neer aan Zijn voeten en dan krijgt Hij alle eer. U kijkt in hartgrondige verbazing uit de diepte op tot Boaz en zegt: Heere, dat Gij mij toch kent! Dat U toch zo beminnelijk en liefhebbend met mij omgaat. Ik vind geen toorn maar genade in Uw ogen. Waarom? Omdat de meerdere Goël en Losser Zijn leven gaf aan het kruis.

ds. C. G. Vreugdenhil