Een indringende vraag

“Jezus dan zeide tot de twaalven: Wilt gijlieden ook niet weggaan?” (Johannes 6:67)

 

In de synagoge van Kapernaüm heeft de Heiland het Evangelie verkondigd: “Ik ben het Brood des levens” (Joh. 6:48).

De schare, de discipelen en de twaalven hebben geluisterd. Tenslotte besluit de Heere Zijn preek. De schare gaat naar huis. De vele volgelingen van de Heere gaan ook weg. Het wordt leeg en stil in de synagoge. Slechts dertien personen blijven achter. Het zijn de Heere en de twaalf discipelen. “Deze rede is hard.”

Het Woord wordt verworpen. Deze profeet valt tegen. Zijn dienst wordt verlaten. Velen wandelden niet meer met Hem. Verwerping van Zijn Woord en verlating van Zijn dienst is het slot. Ontzaglijke werkelijkheid. “En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos” (Joh. 3:10).
Plotseling spreekt de Heere Zijn twaalf discipelen aan. Vraagt Hij of ze blijven? Haalt Hij de scherpe kantjes van Zijn boodschap af? Spreekt Hij hen met bemoedigende woorden toe? Krijgen de discipelen een compliment voor hun standvastigheid? Nee! Integendeel! “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” Op dit kritieke moment plaatst de Heere Zijn twaalf discipelen voor de keus: Weggaan of blijven; volharden of vertragen; belijden of zwijgen; de dood of het leven.

Het Evangelie is een boodschap met twee kanten.
Christus wijst op weggaan of blijven. Hij brengt de boodschap van dood of leven. Hij heeft gewezen op de brede en de smalle weg. De prediking van het Evangelie is een boodschap, die scheiding aanbrengt. Het is tot oordeel of tot voordeel. Het zal onze schuld vermeerderen of wegnemen. Het is van tweeën één. Duidelijk stelt de Heere de twee zijden van Zijn boodschap in het licht. Er is tussen de brede en de smalle weg geen andere weg. Er is haat tegen God of er is liefde tot God in het hart uitgestort. Er is een benodigen van de Zaligmaker of een kunnen leven zonder Hem. De derde weg bestaat niet. Dat is een leugen. “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” Christus wijst op weggaan of blijven. Naomi stelde Ruth voor de keus: Moab of Kanaän; de wereld of God. “Keert weder, mijn dochters” (Ruth 1:11-12). Elia heeft Israël voor de keus geplaatst: Baäl of God, weggaan of blijven. Weggaan betekent de dood. Het is de vloek. Het is de verharding. Het is de ondergang. “Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maranatha!” (1 Kor.16:22).
Blijven is het leven: “Die dit Brood eet zal in der eeuwigheid leven” (Joh. 6:58). Klemt dat weleens in ons leven? Raakt de ernst van de boodschap ons?
Velen ergeren zich aan het Evangelie. Velen gaan tenslotte weg. In Adam heeft een mens tegen God gekozen. Hij kiest voor zichzelf. Hij kiest de weg naar de dood. Gewillig en bewust gaat een mens van nature verloren. Hij wil God niet dienen. Hij kan God niet dienen. God dwingt een mens niet tot zonde. De gevallen mens kiest vrijwillig voor de zonde, de duivel en de wereld. Om eigen schuld gaat een mens verloren. Bovendien verwerpt een mens het Evangelie. Het is de Joden een ergernis, de Grieken een dwaasheid. Heil in een Persoon, die Zichzelf vernedert? Redding in een Heiland, die geboren is in een stal? Verlossing door een Verlosser, die Zich laat kruisigen? Onmogelijk, zeggen de wijzen en verstandigen van deze wereld. Op de Areopagus hebben ze ermee gespot. In de synagoge hebben ze zich eraan geërgerd. De mens gaat voor het Evangelie op de loop. Hij is weggelopen bij God. Hij blijft weglopen. Nooit zal een Adamskind, uit zichzelf, terugkeren naar God. Hij gaat liever verloren, dan uit genade behouden te worden. Het Paradijs is verloren. De vloek van de wet doet hem niet beven. Het Evangelie trekt hem niet. Hoe diep is toch de verlorenheid van het mensdom. “Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend” (Matth. 11:17).
Zo gaat elk mensenkind zijn weg. Zo gaat hij weg. Weg bij God. Weg bij de dienst van God. Weg bij het Evangelie van God. Greep de schrik des Heeren u al aan?

Sommigen komen tot de goede belijdenis. Petrus mag namens de andere discipelen de keuze van zijn leven openbaren. Het is de keuze voor God en voor Zijn dienst.

Het is de keuze voor het Evangelie van het Kruis. Het is de keuze van de kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die gelooft. Deze keuze is een wonder. Het is een wonder van Gods opzoekende zondaarsliefde. Het is de keuze die God, in Christus, Zelf heeft gewerkt. Het is Gods eigen werk. Het is het werk van de drie-ënige God. Het gaat terug op het verkiezend welbehagen van de Vader. Dat is de diepe bron. Het is verworven door het lijden en sterven van Christus. Het wordt toegepast door de Heilige Geest.

Ontroerend ogenblik als de zondaar deze keuze mag openbaren. Wat een blijdschap voor de kerk des Heeren. Er is een nieuweling in Sion geboren. Wat een heerlijkheid voor Christus. Het is het loon op Zijn gezegende arbeid. Wat een onbegrijpelijke verwondering voor zo’n ziel. “Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten,… want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God” (Ruth 1:16).

Hoe rijk en groot mag Petrus dan getuigen van de zaligheid in Jezus. Tot Wien zullen wij heengaan? Jezus is de enige Zaligmaker! Gij hebt de woorden van het eeuwige leven. Jezus is de volkomen Zaligmaker. Genade is in Zijn lippen uitgestort.
Wat is de keuze van uw hart? Waar ligt uw verlangen? Wat is uw uitzien?

“Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE. Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief” (Spr. 8:35-36).

 

Ds. W. Visscher