BLUST DEN GEEST NIET UIT

‘Blust den Geest niet uit.’ (1 Thessalonicenzen 5 : 19)

Gemeente, hoe blussen wij de Geest uit? We lezen in het volgende vers: Veracht de profetieën niet. Dat is het eerste antwoord op de vraag. De profetieën en de geschriften – daarin moet u zoeken. U moet zoeken om Jezus daarin te ontmoeten. Om Jezus te zien in al Zijn heerlijkheid, in heel Zijn werk, in Zijn Persoon. Alleen dan, als daarmee het vuur in uw hart wordt gevoed, als u de Heere Jezus meer en meer in uw hart ervaart, alleen dan gaat het vanbinnen branden. Daarom spreekt Paulus in elke brief zo veel over de Heere Jezus. Om iets te zien van Jezus, iets te proeven, te ervaren, moet u de Schriften niet verachten. Smeek juist om verlichte ogen van uw verstand, opdat u Hem meer en meer mag zien in de profetieën, in het Woord. Dat maakt uw hart brandend. Wij mogen het Woord niet verachten, maar moeten het doorzoeken. We moeten het bestuderen én erover mediteren. We moeten in dat Woord blijven zoeken, en zo zorgen voor nieuw hout op ons vuur. O, bidt dat predikers met de Heilige Geest vervuld mogen zijn, opdat we de heerlijkheid van de Heere Jezus en in Hem de openbaring van de Vader mogen uitstallen. Niets overtuigt ons méér van onze zonde dan het zien van de heerlijkheid en lieflijkheid van de Heere Jezus Christus. Veracht de profetieën niet. Zucht, zoek, bid, graaf, totdat u Hém mag zien. Wees pas tevreden totdat u Hém mag zien. Dat is het werk van de Heilige Geest. Blus Hem niet uit. Als u Hem uitblust, doet Hij niet meer waartoe Hij gezonden is. Waartoe is Hij gezonden? Om ons meer en meer de heerlijkheid van de Heere Jezus te laten zien. Dat verandert een mens. Dat geeft troost, dat geeft kracht, dat geeft sterkte. Dat geeft liefde, zelfs voor uw vijanden. Zie eens hoe Jezus in de opoffering van Zichzelf, Zijn vijanden heeft liefgehad! Hij is voor hen de vloekdood aan het kruis gestorven. Zó kunt u Jezus zien, als we geen uitgebluste Geest hebben. En dan wordt het toch ook mogelijk om uw vijanden lief te hebben.

Vuur kun je uitblussen door er water op te gooien. Nog beter is het om er een deken overheen te gooien. Het vuur verstikt omdat er geen zuurstof meer bij komt. In vers 21 en 22 van dit hoofdstuk staat: Beproeft alle dingen; behoudt het goede. Onthoudt u van allen schijn des kwaads. Dat is duidelijk, toch? We kunnen de Geest uitblussen door met allerlei dingen bezig te zijn die om ons heen gebeuren. Paulus zegt: Beproeft alle dingen. Paulus bedoelt daarmee: We moeten in gehoorzaamheid geoorloofde keuzes maken. Deze woorden betekenen niet dat we alles maar even moeten bekijken, en betasten of bezien. Kent u of jij die strijd ook? U voelt het in uw geweten: U ziet iets, u hoort iets en ineens komt de gedachte naar boven: Niet doen! Ja, wel doen, zegt het vlees. Wie zegt dat: Niet doen? Dat zegt de Geest Die in u woont, kinderen van God. De Geest woont in u, Hij is daar altijd. En Hij zegt: Niet doen. En als u het dan tóch doet, blust u de Geest uit op dat moment.

Er staat ook: Onthoudt u van alle schijn des kwaads. De duivel komt veel vaker in een mooi pak dan in zijn ware gedaante. Het is zo makkelijk om in het kwaad te vallen. We worstelen allemaal met het kwaad U en ik ook. Daarom is het zó belangrijk om naar de Geest te luisteren, de Geest Die in u woont en Die in u spreekt. Die met u meeloopt en zelfs met u mee zucht. Wees er zuinig op. Voorkom toch dat Hij uitgeblust wordt. Begin daarom iedere dag met geestelijke brandstof, in plaats van het aardse stof dat uitblust. Lees in de eerste plaats uw Bijbel. Geef uw eerste gedachte, het eerste begin van de dag, geef dat aan de Heere. Wees eens stil met Hem, een uur, een halfuur als je wat minder tijd hebt, maar laat er niets tussen komen. Laat de Geest, door het Woord, uw hart versterken voor de dag die komen gaat.

Paulus zegt: Maar indien gij door den Geest de werkingen van het lichaam doodt, zo zult gij leven. Mooi hè. De Geest geeft ons als het ware de richting en de waarschuwingen, en ook de kracht om de werkingen van het lichaam te doden. Maar wie moet die werkingen doden? U, jij, ik. Door de kracht van de Geest! Woont Hij in ons? Dan gaan we leven. Dan gaat het geestelijke leven bloeien, dan gaat het gloeien door het vuur van de Geest.

Ds. A.T. Vergunst

STEFANUS’ LAATSTE WOORDEN

‘En zij stenigden Stéfanus, aanroepende en zeggende: Heere Jezus, ontvang mijn geest. En vallende op de knieën riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe! En als hij dat gezegd had, ontsliep hij’ (Handelingen 7:59 en 60).

Het leven van Stéfanus loopt op een einde. Althans, zijn leven hier op aarde. Zijn rechters hebben hem buiten de poort gesleept en dan volgt de steniging. Het is een pijnlijke aangelegenheid en ook een heel beledigende dood. Maar de Heere zal genade en eer geven. Hij vervult Zijn woord, zoals Jesaja dat eeuwen geleden sprak: ‘Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland’ (Jes. 43: 2 en 3). Hoe duidelijk blijkt dat in Stéfanus’ leven. Wat krijgt de man Gods een rijke stervens-genade. Ze zijn ze bezig om Stéfanus dood te gooien. Dat kun je je niet voorstellen wat dat is.

Maar let op, Stéfanus gaat op dát moment bidden. Hij riep de naam van de Heere aan en hij zei: Heere Jezus, ontvang mijn geest. Hoe kan het, dat iemand dat doet in de laatste ogenblikken van zijn leven? Het is een weldaad die over Stéfanus komt. Dit gebeurt vanuit het volbrachte werk van Christus. Er loopt een lijn van deze stenigingsplek naar het in de buurt gelegen Golgotha. Daar heeft het kruis gestaan van Hem, Die geroepen heeft: ‘Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest’ (Luk. 23: 46). Vanuit dat werk van Christus, vanuit die bede van de Zoon van God, mag ook Stéfanus zich richten tot de hemel. Terwijl de hel is losgebarsten, houdt Stéfanus zijn Heere en zijn Koning over en zegt: ‘Heere Jezus, ontvang mijn geest’.

Stéfanus’ laatste woorden hebben niet alleen betrekking op zijn geest, maar ook op zijn stenigers. We lezen namelijk: ‘En vallende op de knieën, riep hij met

grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe!’ Wat werkt de Heilige Geest hier krachtig. Want Stéfanus valt op zijn knieën, niet omdat hij niet meer kan, vanwege uitputting of krachteloosheid. Hij valt heel bewust op zijn knieën om te bidden.

In het uur van zijn dood smeekt hij voor zijn vijanden, voor zijn stenigers. De liefde van Christus die zijn hart vervult, doet de naaste geen kwaad. Wie zelf iets van de liefde van God in Christus heeft gesmaakt, die gunt ook de naaste de zaligheid, al gedraagt die naaste zich nog zo vijandig. Al neemt hij zelfs stenen op.

Dit waren Stéfanus’ laatste woorden. Vanaf nu is de mond van Stéfanus gesloten, want zo besluit de tekst: ‘Als hij dat gezegd had, ontsliep hij.’ Ontsliep hij. Dat is toch een merkwaardig woord op deze plek. Wat betekent dat? Dat betekent inslapen met de hoop, de verwachting weer wakker te worden. Nu, Stéfanus gaat inslapen met de hoop, met de verwachting, dat hij weer wakker zal worden. Het Sanhedrin verplettert Stéfanus onder een regen van stenen, maar op z’n gezicht ligt de uitdrukking van de hemelse vrede. Ontslapen in Christus, dat is ingaan in de eeuwige heerlijkheid. Stéfanus is verlost, God heeft hem welgedaan. De Heere heeft hem thuisgehaald, want als hij de laatste adem hier op aarde uitblaast, staan de engelen klaar om hem te ontvangen en te brengen voor de troon van God en van het Lam. Daar is zijn Heere, daar is zijn Koning, Die voor hem gestorven is, opdat het sterven van Stéfanus een doorgang tot het eeuwige leven zou zijn. Stéfanus is met de kroon van de rechtvaardigheid gekroond, omdat Jezus gekroond was met de doornenkroon.

Zo mag het kind van God vanuit deze geschiedenis ook moed scheppen op zijn pelgrimstocht. Pas er op die pelgrimstocht voor op dat u niet verstrikt raakt in de zonden die de welvaart van deze tijd in het bijzonder, met zich kunnen brengen. Met de wereld door één deur gaan, sluit het martelaarschap uit. Vanuit dit woord van God is het niet en/en maar is het of/of. Het Woord zegt ons duidelijk: ín de wereld, maar niet ván de wereld. Dan is er het wenkend perspectief van het Koninkrijk van God. Daar gaat het naar toe met al de heiligen Gods. Speuren we zo de einder van de tijd af of Hij komt? Maranatha, de Heere komt.

Hoe vreselijk is het om buiten deze Zaligmaker te moeten sterven. Wie zonder het bloed van het Lam voor Christus moet verschijnen, die moet voor eeuwig omkomen. En daarom, vanuit die laatste woorden die er over Stéfanus geschreven staan, klinkt de roepstem: ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten.

Het kruis van Christus is bepalend geweest in het leven van Stéfanus en dat is ook bepalend in het sterven van Stéfanus. Een inslapen met de verwachting wakker te worden. Dat is heengaan met Jezus in het oog en met de zaligheid in het hart. Amen.

Ds. R. Kattenberg

Gedeelte uit een preek die gepubliceerd is op www.prekenweb.nl

DE OVERWINNING IN JEZUS’ STERVEN

DE OVERWINNING IN JEZUS’ STERVEN

“En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: ‘Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest’’ (Lukas 23: 46).

Jezus is op Goede Vrijdag overwinnaar en geen verliezer. Geweldige dingen zijn er op Golgotha gebeurd: op Goede Vrijdag. Jezus heeft daar, door Zijn dood, de dood gedood. Jezus heeft daar de duivel de kop vermorzeld. Hij heeft hem al zijn aanspraken op de uitverkorenen uit handen geslagen. Tot nu toe kon hij de kinderen Gods verklagen en zeggen: ‘Zij hebben geen recht op de hemel. Hun zonden zijn nog niet verzoend.’ Jezus’ verzoenend sterven is de doodsteek voor de duivel. Hij verliest zijn macht en zijn aanspraken.

Jezus overwint de duivel door plaatsvervangend voor de zonden van Zijn kinderen te sterven. Hij betaalt de losprijs voor hun vrijlating. Satan móet hen laten gaan, zonder geld en zonder prijs. Jezus heeft op Golgotha de dood overwonnen. Of zoals John Owen het uitdrukte: Hij doodde de dood door Zijn dood. Door het verzoenend sterven van Christus verliest de dood zijn macht en verschrikking. Jezus heeft de prikkel waardoor de dood kon doden, namelijk de zonde, weggenomen. Hij heeft als het ware het zwaard waarmee de duivel ons ombrengt genomen en heeft daardoor de kracht van de duivel gebroken.

Maarten Luther zegt nu van de duivel: ‘Hij kan nog wel brullen, maar hij is ten diepste een leeuw zonder tanden.’ In het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Openbaring zegt Jezus: ‘En Ik heb de sleutels van de hel en van de dood.’ Eenvoudig gezegd: de duivel heeft zelfs de sleutels van zijn eigen vesting niet meer. Die zijn nu in handen van Christus.

Na Goede Vrijdag volgen Jezus’ opstanding met Pasen en daarna Zijn Hemelvaart. Hij zit nu aan Gods rechterhand. Maar Hij zal terugkomen op de wolken des hemels en recht spreken over levenden en doden. In dát licht denken we op Goede Vrijdag aan Golgotha, aan Jezus’ sterven.

Jezus is gestorven om in het sterven van gelovigen dichtbij hen te kunnen zijn. Zonder Zijn sterven zou Jezus ons lijden en sterven niet kunnen begrijpen. Hij zou geen medelijdend Hogepriester kunnen zijn. Hij zou moeten zeggen: Tot hiertoe ben ik met je meegereisd, maar deze laatste hindernis moet je zelf overwinnen…

Maar Jezus kan ons veilig door de doodsjordaan leiden. Hij kent het pad dat daar doorheen leidt. Hij staat als de Ark ten tijde van Israëls doorgang door de Jordaan, midden in de rivier om de veilige doorgang van Zijn volk te garanderen. Hij kan ook in de dood de overste Leidsman en de Volbrenger van onze pelgrimsreis zijn.

Paulus schrijft in Hebreeën 2 vers 9: ‘(…) opdat hij voor allen de dood smaken zou.’ Jezus heeft de dood als het ware geproefd. Hij weet hoe bitter de dood smaakt, hoe verschrikkelijk de dood is. Dáárom kan Hij ook dichtbij zijn als Zijn kinderen sterven. De vraag is: Zul je rivier van de dood alleen moeten oversteken of ken je Jezus, de Overwinnaar van dood en graf?

‘Ja, maar daar denk ik liever niet aan. Ik denk niet aan sterven…’ We horen dit vooral jonge mensen nogal eens zeggen. Zij willen nog van het leven genieten. Dan kun je toch niet steeds bij alles denken: ik moet een keer sterven.

Het leven is ons geschonken en daar mag een mens toch van genieten… Ja, dat mag ook. Als je in je Bijbel Prediker 11 vers 9 opzoekt, lees je daar: ‘Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in de dagen van uw jongelingschap, en wandel in de wegen van uw hart, en in de aanschouwingen van uw ogen; maar weet, dat God, om al deze dingen, u zal doen komen voor het gericht.’ Verlies dit toch niet uit het oog! Ons leven staat toch in het teken van sterven en eeuwigheid.  Je moet eigenlijk leven zoals je op je sterfbed zou willen geleefd hebben. Wat is dat besef aan het verdwijnen!  Eeuwigheidsbesef hoort bij de Bijbelse opvoeding van onze kinderen: om hun te vertellen dat ze een ziel bezitten en een keer moeten sterven.

Met ons sterven vallen we in Gods handen. En welke handen zullen dat dan zijn? Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God? Als je onbekeerd en onverzoend in Gods handen valt; als je zondigend, spottend, God tergend, in Zijn handen valt – dan zullen dat vreselijke handen zijn. Maar ik wil u opwekken om op andere handen te zien, op de uitgestrekte handen van de stervende Jezus. Rutherford wijst erop dat Jezus met uitgebreide handen is gestorven – bereid om zondaren te ontvangen.  Wijs die nodigende, uitgebreide armen toch niet af!

Jezus oefende geloof in Zijn sterven. Hij vertrouwde Zijn ziel toe in de handen van Zijn Vader. Kinderen van God, dat moet uw laatste geloofsoefening zijn. Die moet luiden: ‘Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest!’

Ds. C. Harinck

Gedeelte uit een preek die gepubliceerd is op www.prekenweb.nl

DE ZANGERS AAN DE GLAZEN ZEE

‘En ik zag als een glazen zee, met vuur gemengd; en die de overwinning hadden van het beest, en van zijn beeld, en van zijn merkteken, en van het getal zijns naams, welke stonden aan de glazen zee, hebbende de citers Gods. En zij zongen het gezang van Mozes, de dienstknecht Gods, en het gezang des Lams’ (Openbaringen 15: 2 en 3a).

Toen Israël aan de overkant van de Rode Zee stond, hebben ze daar een lied gezongen. Dat was het lied van Mozes, waarvan het hoogtepunt was: ‘Zingt de Heere, want Hij is hoog verheven. Het paard en zijn ruiteren stortte hij in de zee.’ En dan vinden we daar aan die stranden zo’n tegenstelling. Want dan zien we daar het vuur in die glazen zee. Dat getuigt van de rechtvaardige toorn van God over de farao. Maar die zangers aan die glazen zee hebben die toorn van God ook mogen billijken. Want ze kunnen niet boven die farao gaan staan. Ze hebben in het leven leren buigen onder de rechtvaardigheid van God. Ze waren niet beter. Ze waren die toorn ook waard. En dat ze behouden zijn, daar aan de overkant van die zee, dat is enkel maar liefde. Dat is alleen maar soevereine genade. Dat is alleen maar louter en nog eens louter genade. Dat is de kern van het lied van Mozes. Aan de stranden van de eeuwigheid zal dit lied volmaakt gezongen worden.

Maar ze zingen niet alleen het lied van Mozes, maar ook van het Lam. Het Lam, dat is de Heere Jezus. De satan is het beest. Maar nu met eerbied gezegd: nu is dat Lam ook een beest. Het is een Offerdier. Want nu wilde dat Lam van God, die eeuwige Zoon van God, een Lam worden. Hij is naar de slachtplaats geleid, als Borg voor Zijn lievelingen. Dan is Hij op Golgotha gebracht als een offer dat gans verteerd is geworden, om voor beesten, die Hij liefgehad heeft met een eeuwige liefde, de aanneming tot kinderen Gods te verwerven. Om ze voor eeuwig zalig te maken. Daarom zullen die gezaligden daar voor eeuwig het lied van het Lam zingen. ‘Het Lam, Dat voor ons op aarde geslacht is, is eeuwig waard te ontvangen aanbidding, eer en dankb’re lofgezangen. Gij, o Lam Gods, hebt ons Gode gekocht met Uw bloed en daarom zijt Gij eeuwig de eer waard!’

Ze zingen het lied van het Lam. Weet u wat de gezaligden willen, als ze in de hemel komen? Dan willen die gezaligden allemaal vertellen Wie de Heere Jezus is. Echt waar, jongens en meisjes. Dan willen ze allemaal de dierbaarheid van de Heere Jezus prijzen, in Wie God de Vader hen had uitverkoren. Dan willen ze allemaal de grootheid van de Heere Jezus prijzen, Die zo groot geweest is in Zijn liefde, dat Hij Zichzelf tot een slachtoffer heeft laten brengen aan het kruis, tot in de vernedering van de dood en de hel. Maar Die zo groot is, dat Hij opgestaan is uit de dood. Die gezaligden willen allemaal vertellen Wie de Heere Jezus is.

En zij zongen het gezang van Mozes, de dienstknecht Gods, en het gezang van het Lam. Gemeente, dat is nu de lofzang van de gezaligden. En soms mag je iets van dat lied van de gezaligden in je hart horen, om te roemen in de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog.
Maar gemeente, waar zal uw plaats nu zijn? Jongens en meisjes, waar zal jullie plaats zijn? Want dan zal het één van beide zijn. Of we zullen staan aan de stranden van de glazen zee, óf we zullen omkomen in die zee, met vuur gemengd. Eén van de twee.

Kinderen, luister eens goed: onder die schare zullen ook kinderen staan! Zolang de zon en de maan zullen schijnen, zullen er onder het nageslacht voortgebracht worden. Want het zaad zal de Heere dienen. En daarom kan het voor jullie ook! Dan kan ik jullie, jongens en meisjes, die dienst van God zo aanbevelen! We mogen nooit een slecht woord van deze Koning spreken, maar altijd een goed woord. Gods kinderen zijn zo gelukkig. O, laat het eeuwige heil op onze harten wegen. Wie de wereld dient, moet met de wereld omkomen. Gemeente, er moet leven, waarachtig leven komen in ons hart, die tot de keuze wekt om te strijden. Want zonder strijd is er geen overwinning. Zoek dan de Heere terwijl Hij te vinden is, want de Heere verheerlijkt Zich in de middellijke weg.

Wat is dat groot, volk des Heeren, als wij een gegronde hoop mogen hebben voor de eeuwigheid, in die gelovige kennis van Hem, in die gemeenschap met Hem. Want het is hier een woestijnreis. Dan kan die reis wel eens moeilijk zijn. Maar straks zal het eeuwig loofhuttenfeest worden, hoor! En dan zullen we op dat loofhuttenfeest eeuwig de Heere mogen danken; ook voor de weg in de woestijn.

En dan zeg ik het tot allen die Zijn verschijning hebben lief gekregen: ‘Komt, laat ons voortgaan, kinderen, in deze woestenij. Ons stilstaan kan licht hinderen.’ Dan is het misschien nog maar een eindje door de woestijn. En als we dan straks bij die schare mogen staan, dan zal het eeuwig mogen gelden: ‘Het is door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen!’

Ds. J.S. van der Net. We staren onze geliefde oud-predikant na in de blijde hoop dat hij mocht aankomen aan de stranden van de glazen zee en daar nu het lied mag zingen van Mozes en het Lam.

Deze meditatie is een fragment uit een preek die gepubliceerd is in De zaaier ging uit… (deel 15).

DE NODIGING TOT HET LEVENDE WATER

‘En op de laatste dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: ‘Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke” (Johannes 7:37).

Het is de laatste dag van het Loofhuttenfeest. Duizenden mensen zijn bijeen in de tempel. De Heere Jezus is er ook bij, want Hij is gekomen om de wet te vervullen. Uit de menigte begint een jubel op te stijgen, die aanzwelt: ‘Och Heere, geeft nu heil!’ Waarom jubelen deze mensen zo? Wel, zo begroet men naar het oude gebruik de priester die de tempel binnenloopt met een gouden kruik die gevuld is met water, geschept buiten Jeruzalem uit de bron Siloah. En in de voorhof staat een andere priester, die deze gouden kruik overneemt en leeggiet in twee zilveren vaten. Daarvan is de bodem doorzeefd, zodat het water vrij neerstort. En als dat water neerstort bij het brandofferaltaar, dan groeit dat gejuich aan tot een geweldige jubel: ‘Wij zullen met vreugde water scheppen uit de fonteinen des heils!’ Iedereen juicht mee.

Helaas hebben veel mensen die daar juichen genoeg aan deze eeuwenoude traditie. Intussen gaan ze voorbij aan de echte bron van het heil: de Heere Jezus. Maar er zijn er ook die met het water uit deze gouden kruik hun dorst niet kunnen lessen. En dat weet de Heere Jezus ook, want Hij kent degenen die de Zijnen zijn. Want als deze jubel weggestorven is, dan stelt de Heere Jezus zich op een geschikte plaats in de tempel op om die dorstigen tot Hem te nodigen. Hij roept: ‘Wie dorst, die kome tot Mij en drinke!’

Wij zijn gewend aan veel water en daarom weten wij niet zo goed wat echte dorst is. Maar als we echt dorst krijgen, trekt er een smachtend verlangen naar water door ons bestaan. Dan is er maar één verlangen dat overblijft: dat is water drinken. In het oosten kwam dat vaak voor: dorst. Als wij in de Bijbel lezen over dorst, dan is dat vaak het beeld van onze geestelijke ellende waarin wij door de zonde gekomen zijn. Dat is een dorst waaruit alleen God ons verlossen kan. Van nature hebben wij wel dorst, maar die richt zich op het aardse. Immers, het dorsten naar de Heere Jezus en Zijn gerechtigheid ontbreekt bij ieder mens van nature helemaal. Dan hebben wij geen betrekking op God en Christus en dan is er ook geen verlangen om door de Heilige Geest geleid te worden. Gaat u zo nog steeds naar de kerk? Dan bent u de ellendigste van alle mensen, want dan bent u nog gericht op uzelf en dat wordt eenmaal eeuwig dorsten! Maar in dit woord van de Heere Jezus is een onmetelijke ruimte. Hij zegt: Zo iemand dorst! Dat kan iedereen zijn. Dat kunt u of dat kan jij zijn! De Heere Jezus laat het u verkondigen: Indien u ooit dorst heeft, weet dan dat u tot Mij kunt komen en drinken. Hij roept het u nu nog toe: ‘Gij slechten, hoelang zult gij de slechtigheid beminnen? Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest overvloedig op u uitgieten en Ik zal Mijn Woord u bekendmaken’. Ga maar op uw knieën en smeek: Heere, wilt U dat doen, Uw Woord mij bekendmaken en wil mij die dorst geven, die in het Woord mij wordt aangewezen?

Wie dorsten er naar God? Dat zijn mensen die door Woord en Geest bekend zijn gemaakt met hun schuld voor de Heere. En als zij dan zien dat deze schuld betaald moet worden, dan komt er een brandend verlangen naar verlossing. Dan komt er een sterke begeerte om uit die ellendige toestand verlost te worden en hersteld te worden in Gods gunst en gemeenschap. Dan wordt Psalm 42 onze hartepsalm. Wat is het dan groot als de Heilige Geest licht gaat werpen op de Heere Jezus als de enige weg ter ontkoming. Dat eerste licht op Jezus geeft al een diepe, innige dorst om deze Zaligmaker te vinden. En elke keer als er door de Schriften meer licht valt op de Heere Jezus, wordt die dorst weer opgeroepen. En die dorst gaat naar Hem uit. Het is een dorst om in Jezus de vergeving van zonden en de vrede met God te vinden. Wat komt er dan een verlangen in mee om de Heere Jezus door het geloof te aanvaarden. Wat een vreugde is daarin om een ogenblik onze hand te mogen leggen aan de zoom van Zijn kleed! Hebt u als zo’n dorst naar Hem?

Ds. J.S. van der Net

HET WOORD BEWAREN

‘En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef en het Kindeke liggende in de kribbe. En toen zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord dat hun van dit Kindeke gezegd was. En allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd door de herders. Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart’ (Lukas 2:16-19).

We kunnen hier in de eerste plaats aan de herders zien, dat het zingen en prediken van de engelen niet tevergeefs is geweest. Want zó lief kunnen ze hun kudde niet hebben, dat ze zich niet gereed zouden maken om op weg te gaan, omdat ze nu ook zelf het Kindje willen zien, over Wie de engel predikt – Christus, de Heere! Dat is de eerste vrucht die op de prediking van de engelen volgt. De tweede vrucht is, dat de herders zelf ook predikers worden en tegen iedereen zeggen, wat zij over dit Kindje gehoord hebben. Ze gaan op weg en prediken in de herberg en op allerlei andere plaatsen vrijmoedig over wat ze gehoord en gezien hebben. Zo’n voorbeeld moeten wij ook volgen: Christus in het Woord zoeken, in Hem geloven en Hem in het openbaar voor iedereen belijden.

In de tweede plaats zien we ook, hoe het volk de prediking over het nieuw geboren Kindje ontvangt, want de evangelist zegt (vers 18): ‘Allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun door de herders gezegd werd’ – zij verwonderden zich, maar weinigen geloofden het! Voor de meesten is het een verwonderen geweest, dat niet lang heeft geduurd. Dat weten we uit ervaring, want zo gaat het nog, dat God onder Zijn onderdanen zulke verkeerde en vergeetachtige mensen heeft; Hij doet hun goed of kwaad, Hij bestraft hen of spreekt tot hen met vriendelijke woorden, het is allemaal gauw vergeten. Zo’n schandelijk ding is het hart van een mens, dat het snel de werken en daden van God vergeet, en onze Heere God altijd tegenstaat. Zodoende moet Hij steeds weer nieuwe weldaden geven en met nieuwe bestraffingen komen, zullen we eindelijk wakker worden en Zijn goedheid gedenken, anders zijn we het spoedig vergeten – zó zal het hier ook gegaan zijn.

In de derde plaats wordt hier in Maria een voorbeeld gegeven van hen die Gods Woord goed horen en bewaren. ‘Maria’, zegt de evangelist (vers 19), ‘bewaarde al deze woorden en overlegde die in haar hart.’ Dat is: zij overdacht deze woorden met ijver en ernst; net als zij nu doen die Gods Woord bewaren, onderzoeken en overdenken. Zij vinden hoe langer hoe meer schatten en vertroosting daarin, en ze worden van dag tot dag meer verzekerd van hun geloof. De roekeloze geesten echter, waar het bij het ene oor in- en bij het andere weer uitgaat – je kunt zolang en zoveel prediken als je wilt – het bewaren zolang als een plons in het water te zien is. Dat doet Maria niet. Voor haar was er veel aan gelegen, daarom bewaart ze het, ze schrijft het in haar hart, ze overlegt het, ze herinnert het, en ze denkt bij zichzelf: Wat betekent dat? Het is een alles te boven gaande zaak, dat ik de moeder van dit Kind ben, voor Wie de hemelse engelen afdalen op aarde en over Wie zij prediken en zingen: Hij is de Zaligmaker der wereld, Christus de Heere. Al zou de hele wereld het hebben tegengesproken en hebben gezegd: Dit Kind is níét de Zaligmaker der wereld – dan zou toch niemand dit van haar hebben kunnen afnemen of haar daaraan kunnen doen twijfelen – ze zou er rotsvast op hebben gestaan en erbij zijn gebleven: dat haar Zoon de Zoon van God is en de Zaligmaker en Heere van de hele wereld.

Zo’n hart was het hart van de maagd Maria, waarin deze woorden als ingegraveerd zijn gebleven. Allen nu, die het Woord zó aangrijpen, die hebben het ware kenteken van Christus, het echte zegel en merkteken – ze laten zich het Woord niet ontnemen, al komen er ketters of de duivel zelf. Zoals zij eens daarvan gehoord en geloofd hebben, zó blijven zij daarbij. Bij de anderen of zij het zelf horen en zich erover verwonderen, blijft het niet lang, maar is het spoedig vergeten.

Dr. M. Luther

(Uit een preek gehouden op tweede kerstdag 1531, www.maartenluther.com)

ADVENT

‘Deze zal groot zijn (…)’ (Lukas 1: 32).

Strikt genomen doelen deze woorden op de menselijke natuur van de Heere Jezus Christus, want het is naar Zijn menselijke natuur dat Christus uit Maria werd geboren. Het voorafgaande vers luidt: ‘Zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten Jezus. Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal hem de troon van Zijn vader David geven; en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn’.

In de schatting van de groten der aarde was Hij een onwetend Galileeër, van Wie zij zeiden: ‘Wij weten niet vanwaar Hij is’. Zijn leven vloeit meer samen met de geschiedenis van de armen dan met die van de rijken. In Zijn eigen tijd konden Zijn vijanden geen woorden genoeg vinden om hun verachting te laten blijken. Hij werd zeer vernederd in Zijn rechtsgeding, in Zijn veroordeling, in Zijn lijden. Wie achtte Hem groot te zijn, toen Hij bedekt was met bloedig zweet, of toen Hij verkocht werd voor de prijs van een slaaf? Of toen een wacht naar Hem uitging met zwaarden en stokken, met lantaarns en fakkelen, alsof Hij een dief was? Wie achtte Hem groot te zijn, toen zij Hem bonden en Hem als een kwaaddoener voor de rechterstoel voerden? Of toen de boosdoeners Hem in het aangezicht sloegen, Hem blinddoekten en bespogen? Of toen Hij gegeseld werd, Zijn kruis dragende door de straten werd gevoerd en daarna tussen twee moordenaren werd gehangen? Voorwaar, Hij werd zeer in de diepte gebracht. Een zwaard ging door de ziel van Zijn moeder, toen zij het lijden van haar heilige Zoon aanschouwde. Toen zij wist, dat Hij gestorven was en in een geleend graf was begraven, toen moet zij met snerpende smart nagedacht hebben over de woorden die uit de hemel, Hem betreffende, tot haar gesproken waren, en zij kan wel gedacht hebben: ‘De engel zei dat Hij groot zou zijn, maar wie is zo veracht en vernederd als Hij?

En toch, hoewel onze tekst in de eerste plaats volkomen toepasselijk is op de mensheid van Christus, verheug ik mij om te denken dat diezelfde Mens, Die zo veracht en gesmaad werd, thans in heerlijkheid is gezeten op de troon van Zijn Vader. Als mens is Hij gezalfd tot ‘Koning der koningen en Heere der heren’. Als mens is Hij opgeheven uit de diepste diepten, en geplaatst op de hoogste hoogten om voor eeuwig te regeren.

Zijn grootheid zal weldra geopenbaard worden. Nu is zij voor het verduisterde gezicht van de mensen nog als onder een wolk, maar dit zal niet altijd zo wezen. De duisternis zal niet lang duren; de menselijke geest zal niet altijd met blindheid geslagen zijn. Hoort u de bazuin niet? Met lichamelijke oren kunnen we de toon niet opvangen; maar met de oren van het geloof is dat wel het geval. Wij horen de bazuinen, en na de bazuinen een stem, die roept: ‘Ziet, de Bruidegom komt! Gaat uit Hem tegemoet!’ Dit weet ik: de Heere zal voor eeuwig regeren, als Koning der koningen en Heere der heren. Halleluja! ‘Hij zal groot zijn’. De volken zullen zich neerbuigen aan Zijn voeten. Wederstrevende vijanden zullen Hem als Koning erkennen. Het ganse heelal zal vervuld zijn van Gods heerlijkheid. Er zal geen plaats zijn, waar het licht niet schijnt. ‘Hij zal groot zijn’. Voor Hem zal alle knie zich buigen, en alle tong zal belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.

Ergert u niet vanwege de valse leer die heden ten dage overal verspreid wordt. Wordt niet ontroerd in uw hart, omdat het schijnt alsof Christus verslagen is. Houdt moed, Vorst Immanuel komt spoedig. Op witte paarden zullen Zijn uitverkorenen Hem volgen, uitgaande ‘overwinnende en opdat zij overwonnen’, want de krijg is des Heeren, en Hij zal Zijn vijanden overgeven in onze handen. De Heere zal voor eeuwig regeren, als Koning der koningen en Heere der heren.

De dag komt, als de machtige voortgang van het Evangelie Christus groot zal doen zijn onder de mensen. Dan zal het niet lang duren vóór u de andere bazuin hoort, die de doden zal doen ontwaken. De Verrezene daalt neer. De opstanding is nabij. O, welk een grootheid zal Christus dan omgeven, wanneer allen zullen uitgaan uit hun graven. Hij zal heerlijk wezen onder hen, de eerstelingen der opstanding, heerlijk in hen, die opstaan uit de doden door de kracht van Zijn opstanding. O, wat een eer zal Hij op die dag ontvangen! Jezus, Gij zijt het, Die Uw broederen zullen loven, als zij U als Overwinnaar zullen zien.

C.H. Spurgeon

BLIJDSCHAP

‘Voorts, mijn broeders, verblijdt u in de Heere’ (Filippenzen 3:1).

Tweeërlei blijdschap is er. Er is een valse blijdschap, waarbij men zich verheugt over iets dat verkeerd is en waarvan ook de grond niet deugt; dat is ijdelheid. Er is echter ook een ware blijdschap; zij heeft haar grond niet in hetgeen de mens gedaan heeft of in hetgeen de mens is, maar in datgene wat God gedaan heeft voor een arme, verloren ziel, voor uw arme verloren ziel.

Ik verzeker u, God de Heere wil niet dat wij bedroefd zijn, maar dat wij ons verblijden. Ja, maar er zijn toch allerlei redenen om bedroefd te zijn! Daarover spreken wij hier niet. De apostel schrijft deze woorden niet vanuit een paleis, niet vanuit een schone hof, maar vanuit zijn gevangenis te Rome, waar hij met ketenen gebonden en aan een Romeinse krijgsknecht gekluisterd was, die hem stap voor stap begeleidde. Zijn kluisters hinderden hem zozeer, dat hij niet eens meer kon schrijven, maar alleen nog in staat was de brief te ondertekenen. Nochtans schrijft hij: ‘Verblijdt u in de Heere!’.

Geeft al deze droefheid die op u aankomt, aan de duivel, ook uw zonde en uw nood, alles, alles, wat uw kwaad geweten u voorhoudt, ook alle verkeerdheid, waarmee u zich voor alle blijdschap ontoegankelijk maakt, en weest eens van harte blij, want u hebt geen reden om bedroefd te zijn en zuur te zien. God is een genadig God en Hij zal alles hierbeneden goedmaken; wat Hij ontneemt, dat geeft Hij honderdvoudig weder en niets is Hem te wonderlijk. Hij ontfermt Zich over de arme ziel, hoort haar bidden en haar roepen en het onmogelijkste is mogelijk bij Hem! Bedenkt toch: wij waren verloren en zijn gevonden, wij waren verdorven en zijn behouden, wij waren met schulden beladen en Hij heeft voor ons betaald, onze zonden riepen ten hemel en Hij heeft ze bedekt, genadig bedekt, alles bedekt, alles vergeven! Dat is dus het geneesmiddel dat werkelijk helpt tegen alle droefheid en het gif van de hel onschadelijk maakt, waarmee de mens van God wordt afgebracht.
Dit zich verblijden wil eigenlijk zeggen: effen, glad zijn, glanzen, open zijn, zonder rimpels zijn een glad voorhoofd hebben, zodat daarop geen nevel of wolk van zorg te zien is. Het is dus: niet donker zien, maar morgen op het aangezicht hebben.

De apostel schrijft in het derde hoofdstuk, vers 1: ‘Voorts, mijn broeders, verblijdt u in de Heere’. De Heere Jezus is de Vreugdeaanbrenger, de duivel daarentegen is de treurgeest. De duivel stelt alles in het werk, opdat wij zuur zullen zien. Hij bezwaart lichaam en ziel met van alles om de mens terneer te drukken. In de grond van de zaak is er ook niets waarover men zich steeds zou kunnen verblijden, maar alle blijdschap, ook de goede, die geoorloofd is, is toch slechts kort en weldra komt er weer iets dat de mens bedroefd maakt. God wil echter, dat het reeds aanvankelijk in de gemeente zó is, zoals het boven in de hemel eeuwig zal zijn. In de hemel nu is een eeuwige blijdschap.

Opmerkelijk! Kende de apostel dan geen droefheid? Welzeker! Juist vanwege de droefheid schrijft hij: ‘Verblijdt u in de Heere!’. Dat ook hij droefheid kende, ligt voor de hand en staat ook in deze brief waar de apostel van Epafroditus schrijft ‘dat hij krank is geweest tot nabij de dood, maar dat God Zich zijner ontfermd en hem gezond gemaakt heeft – en niet alleen zijner, maar ook mijner, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben’. Daaruit zien wij dat de apostel veel droefheid heeft gehad; steeds was er iets dat hem drukte en bezwaarde. Wij zien dit ook uit zijn brief aan de gemeente van Korinthe, waar hij verhaalt, wat hij in de gemeente van de vijanden van Christus en van de duivel heeft uit te staan en hoe hij voortdurend wordt aangevochten. Nochtans: ‘Verblijdt u in de Heere!’.

Ds. H.F. Kohlbrugge

EEN SCHAT IN DE HEMEL

‘Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een leven hoop, door de opstanding van Jezus Christus; tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u’ (1 Petrus 1:3 en 4).

Doorgaans waren de verdrukte christenen in de heidenwereld niet rijk in materiële goederen. Ook nu zijn het niet zozeer de rijke, machtige mensen die tot het Koninkrijk van God behoren. Het dwaze, het zwakke, het onedele, dát heeft God verkoren tot zaligheid (1 Kor. 1:26). Petrus mag wijzen op een rijkdom die van geheel andere orde is. Dat is de hemelse rijkdom, ofwel de heerlijke erfenis die in de hemel wordt bewaard. Voor Gods kinderen ligt dus een schat te wachten, ‘een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u’. Jezus sprak over deze schat tegen de rijke jongeling: ‘En gij zult een schat hebben in de hemel’ (Markus 10:21). Niemand kan bij deze schat komen. Niemand kan die schat dan ook stelen, kapotmaken of kwijtraken.

De hemelse heerlijkheid is het nieuwe Jeruzalem dat straks zal neerdalen op de aarde, zoals het wordt geschilderd in Gods Woord (Openb. 21). De inwoners van dit ‘nieuwe Jeruzalem’ worden hartelijk verwelkomd. De Heere zal tegen hen zeggen: ‘Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld’ (Matth. 25:34). Het is een plaats waar veel ruimte is: ‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen’ (Joh. 14:2). Het is de plaats waar het Lam in Zijn volle heerlijkheid is. Dáár zal Christus de door Hem gekochte en verloste kinderen van God verlichten, weiden en leiden. ‘Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren’ (Openb. 7:17). Er zal volkomen vrede en vreugde zijn, omdat mensen weer in een volkomen verzoende betrekking met God en met elkaar zullen leven. ‘Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden’ (Jes. 51:11).

Hebt u weleens de Ziekentroost, die achter in uw Bijbeltje is opgenomen, gelezen? Als ik deze vraag stel op een cursus godsdienst of tijdens belijdeniscatechisatie, steekt bijna niemand de vinger op. Dat is opvallend, want het is een heel bruikbaar middel om zich voor te bereiden op het sterven. Dat is ook de ondertitel van het werkje: ‘Welke een onderwijzing is in het geloof en de weg der zaligheid, om gewillig te sterven’. Het laatste gedeelte gaat in zijn geheel over het verlangen om in te gaan in de hemelse heerlijkheid. Lees maar een stukje mee: “Wij behoren naar de hemel te verlangen, want we moeten dit lichaam verlaten om bij de Heere te komen. Nu we er zeker van zijn, dat we door Christus met God verzoend zijn, nu behoren we, zo zegt Gods woord, een sterk verlangen te hebben om ons sterfelijk lichaam te verlaten. Op die manier krijgen we de heerlijke erfenis, die God in de hemel voor al Zijn kinderen bestemd heeft’. Verderop wordt de zieke erop gewezen dat het noodzakelijk is om te sterven teneinde te kunnen delen in Gods heerlijkheid. ‘Deze glorie kunnen wij alleen maar ontvangen door veel lijden heen’.

Aansprekend is in verband met het verlangen naar het hiernamaals ook het gedicht van Hieronymus van Alphen (1746-1803). Lees en overdenk het eens:

Hoe dichter ik nader
Aan ’t huis van mijn Vader,
Hoe sterker ik hijg
Naar d’ eeuwige woning
Het feest van mijn kroning
En ’t eind’ van de krijg.

En wat zou mij hind’ren?
‘k Zie d’ uurtjes reeds mind’ren.
Laat werelds gedruis
Mijn moed niet verslappen;
Nog weinige stappen
En dan ben ik thuis!

Bent u al erfgenaam van deze schat in de hemel? Verkregen in de weg van de wedergeboorte (vers 3) waardoor we een vreemdeling op aarde werden en gingen uitzien naar de Stad die fundamenten heeft? Zonder het ‘mijnende geloof’ in de verdienste van Christus kunnen we geen aanspraak maken op deze schat, op deze erfenis. Maar als er een druppel bloed van deze Borg op uw ziel is gesprengd, bent u een erfgenaam van deze schat. Als dat zo is, verlangt u dan ook naar de ontmoeting met uw Bruidegom? Als u deze vraag aan Christus stelt, krijgt u zondermeer een bevestigend antwoord. Hij verlangt naar de ontmoeting om Zijn bruid te mogen zien, van aangezicht tot aangezicht, om al de tranen bij deze zwarte doch lieflijke bruid af te wissen, om altijd bij haar te blijven. Hij bidt: ‘Vader, Ik wil dat zij bij Mij zijn’. En dat gebed zál verhoord worden.

Ds. W.A. Zondag

EEN SCHOOF VOOR DE HEMELSE SCHUUR

‘En Abraham gaf de geest en stierf in goede ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken verzameld’ (Genesis 25:8).

Het is een bekend beeld dat vaak gebruik wordt: als Gods kinderen sterven, zijn ze als schoven die door de hemelse Landman in Zijn hemelse schuur worden verzameld. Hij weet ook precies voor al Zijn kinderen wanneer ze rijp zijn voor Zijn schuur: sommigen zijn heel jong en sommigen heel oud. Wij kunnen daar soms zo onze vragen en bedenkingen bij hebben. Toch vergist de Heere Zich daarin nooit.

Als er ooit een rijpe schoof de hemelse schuur is binnengedragen, dan was het zeker Abraham. Op de leeftijd van 175 jaar overleed hij in goede ouderdom. Abraham, de vader van alle gelovigen, heeft als geen ander uit het geloof geleefd. Hij is in dat geloof ook ontslapen in vrede, zoals blijkt uit Gods Woord.

Abraham was oud en des levens zat, vermeldt het boek Genesis. Dat betekent niet alleen dat hij op hoge leeftijd gekomen was, maar dat hij verzadigd was van alles wat het leven hier op aarde schenkt. Zijn hart verlangde niets meer van deze wereld. Hij had mogen genieten van wat deze wereld hem geschonken had, maar zijn lust en verlangen was er niet meer in. Wat een gezegend leven, maar veel meer nog zijn laatste dagen: de oude dag. En het is nóg hartverheffend als je oude mensen ontmoet die des levens zat zijn en in het eeuwige en de Eeuwige rust gevonden hebben: ‘Want beter dan dit tijdelijk leven is Uwe goedertierenheid’ zingt de dichter. ‘Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade en drek te zijn om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus, mijn Heere’, zegt Paulus. Wat een genade als we zo oud mogen worden, want van nature hangen we aan al het aardse en kleeft onze ziel aan het stof.

Nu denken we vaak dat oudere mensen eerder zullen sterven, maar ook als je jong bent, kun je sterven. Daarom is het onmisbaar, hoe jong of hoe oud we zijn, dat de Eeuwige, de Heere, het deel van ons leven is. Zoals de Catechismus zegt: dat we door een oprecht geloof Christus zijn ingelijfd. Christus Jezus kennen, Die mijn schuld en zonde verzoent, dat is nodig! We zien vandaag dat veel jonge mensen het leven zat zijn. Ze zijn door de dienst van de zonde verlamd geraakt en walgen van het leven. Maar het levenszat zijn, het verzadigd zijn van alles wat dit leven biedt, behoort niet aan jonge mensen, maar alleen aan oude mensen, die hun hoop op God gevestigd hebben. Zij hebben een verlangen gekregen om ontbonden en met Christus te zijn, moe ook van de strijd in hun leven die er is tussen de oude en de nieuwe mens. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat jonge mensen, die bijvoorbeeld ernstig ziek zijn, door Gods genade dit verlangen niet kunnen hebben. Want Hij zorgt in alle leeftijden voor de Zijnen. Hij heeft ze lief met een eeuwige liefde en daardoor hebben ze Hem lief boven alles. Jonge mensen kunnen ook dan door Hem losgemaakt zijn van wat er op aarde is en een zielsverlangen hebben naar de Heere en het hemelse, waar geen zonde, pijn, moeite en verdriet zal zijn.

‘En Abraham gaf de geest.’ Van de Heere Jezus lezen we dit ook: ‘(…) en Jezus stierf en gaf de geest’. Abraham mocht de geest geven, omdat de Heere Jezus plaatsbekledend stierf: ook voor hem. Want Abraham had helemaal niets van zichzelf. Het was dan ook enkel genade dat hij de geest gaf en als een schoof werd ingedragen in de hemelse schuur. Hij was ook een Adamskind, net als u, jij en ik. Maar omdat de Heere Jezus de geest gaf voor hem, werd hem de levensadem niet ontnomen, maar mocht hij in Gods hand teruggeven wat hij bij zijn geboorte uit Zijn hand ontvangen had. Om verzameld te worden, samengebracht te worden met het volk van God. Zoals ons doopformulier zegt: ‘Om U, en Uw Zoon, Jezus Christus, met de Heilige Geest, de enige en waarachtige God, eeuwig te loven en te prijzen’. Want voor die mensen, die Hem liefhebben boven alles, is door het werk van Christus die rust weggelegd. Ook voor u en voor jou?

Ds. J.S. van der Net

Uit: ‘De enige Schuilplaats’, 2016, Den Hertog B.V., Houten