Kracht en heerlijkheid zij het Lam

‘Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden’ (Mattheus 26:36,37).

Deze geschiedenis wordt ons van jaar tot jaar medegedeeld, opdat wij, die door de Geest van God geleid worden, geloven en ondervinden, als wij onder de oliepers zijn: wij komen er onder vandaan, nadat wij geperst zijn, en de duivel zal ons en de onzen niet hebben, maar de Heere Jezus! Hij, Die met een eeuwige kroon gekroond is, zal het aan allen die Hem verwachten geven, dat zij zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, die mij de Heere, de Rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal’.

Laat ons zien op onze Koning! Daar ligt Hij met zweet en bloed bedekt, kermend in het stof, worstelend met de dood. Dat deed Hij niet voor Zichzelf, dat deed Hij voor Zijn lieve schapen, van wie Hij zei: ‘Ik geef Mijn schapen het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken!’

U ouders, u die God met kinderen heeft gezegend, houdt toch aan voor uw kinderen! En hebt u daarbij ook vaak een zware strijd te verduren en wordt u vervuld met angst: houdt aan in het gebed! Omdat Hij heeft gebeden in onze benauwdheid in Gethsémané, en driemaal zo heeft gebeden, hebben wij de verhoring van onze gebeden!

Wat zoeken wij voor onze kinderen? Tijdelijke eer en welvaart? Alles goed, maar bedenkt toch: eens komt voor een ieder van ons en voor onze kinderen het uur, waarin wij hebben te worstelen met de dood! Dat blijft niet uit. Als dus de ouders zich met hun kinderen niet werpen op het Lam van God, dan verslindt de dood hen. Maar het Lam heeft in Gethsémané voor hen met de dood geworsteld, en de dood zal daarbij wel gedacht hebben: heb ik Hem, dan heb ik ze allen! Wat zal de duivel, die het geweld van de dood heeft, de Heere Jezus niet allemaal in Zijn heilige ziel geworpen hebben! Wie zal het zeggen? Ontneem mij het bloed van Jezus Christus voor mij en de mijnen, en mijn zonden staan als bergen voor mij. Maar heb ik het bloed van Jezus Christus, dan liggen de zonden van mij en de mijnen achter de rug van de genadige Vader, en zijn zij geworpen in de diepten van de zee.

Bitter was de drinkbeker voor de Heere. Hij had graag gewild, dat hij van Hem voorbijgegaan was, maar dan zouden alle kinderen van God aan deze bittere drinkbeker gestorven zijn. Het was de Vader niet mogelijk, deze drinkbeker van Hem te nemen. Daarom onderwerpt Hij Zich aan de wil van de Vader. Niet alles is God mogelijk. Alleen dát is Hem mogelijk, wat overeenkomt met Zijn eer en de zaligheid van Zijn uitverkorenen. Als Zijn wijsheid anders wil dan wij willen, is het Hem onmogelijk te handelen tegen Zijn wijsheid. Het is Hem niet mogelijk, tegen Zijn gerechtigheid te handelen, als Hij het kwaad moet bezoeken. Het is Hem niet mogelijk, te handelen tegen Zijn vrije genade, als Hij Zijn vrije genade wil verheerlijken. Het is Hem onmogelijk, ook wanneer Hij straft, te handelen tegen Zijn liefde, waarin Hij gesproken heeft: ‘Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde’. Dan is het alles vaderlijke kastijding, uit trouwe liefde voortvloeiende. Wat is nu nog bitter – hoe bitter het ook smaakt – als de Heere Jezus al het bittere uit de drinkbeker, die wij te drinken hebben, wegneemt, doordat Hij bij ons staat en ons vertroost? De trouwe Heiland! Hij zuigt met Zijn mond het vergif uit onze wond. Hij neemt al het bittere uit onze drinkbeker weg en drinkt het op! Laten wij Hem voor ogen houden en bij Zijn Woord blijven. Hij heeft gezegd dat Hij bij de Zijnen zal blijven en dat zij in Hem veel vrucht dragen. Onze Heere en Heiland kreeg geen antwoord van Zijn Vader; er kwam een engel om Hem te versterken, maar daarna ging het eerst nog voorgoed op de dood aan. Wat heeft Hij gedaan? Hij bleef bij het ‘Mijn Vader’ en, ‘dood, jij krijgt Mij niet!’ Daarom houd vast, want Hij houdt ons vast. Maar: ‘wie kan vasthouden?’ Ik zeg ronduit: ‘Ik kan niets; maar zou ik mijn God niet eren?’ Hij heeft Zijn lieve Zoon voor ons in de dood gegeven, Hij heeft zo menig, zo menig woord bij ons waargemaakt, ons uit de diepste kuil opgehaald, ook hen, die God ons heeft toevertrouwd. Hij kan niet liegen! Hem zij de eer! Kracht en heerlijkheid zij het Lam!

H.F. Kohlbrugge

Jezus volgen

En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op, en volge Mij (Lukas 9:22-23).

De Heere Jezus richt zich hier niet alleen tot Zijn discipelen, want Hij zegt (zo staat er) tot allen, tot iedereen: ‘Zo iemand achter Mij wil komen’. Als iemand Mij volgen wil, dan…, dan moet hij of zij tot twee dingen bereid zijn. Die verloochene zichzelf, dat is het eerste. Die moet letterlijk ‘nee’ zeggen tegen zijn oude, zondige ik. Die moet zich afkeren van de zonde, van zijn of haar farizeïstische trots (2 Korinthe 10:5), van vertrouwen op eigen ervaringen, op eigen liefde en op eigen vertroostingen. Die moet alleen op Mij en Mijn verdienste vertrouwen. Onafscheidelijk zijn deze twee zaken: Christus volgen en jezelf verloochenen. De keerzijde is er trouwens ook: jezelf volgen en Christus verloochenen.

U zegt: ‘Wat is dat precies, die verloochening, dat ‘nee’ zeggen tegen dat oude zelf?’ U zou kunnen zeggen dat dat de weigering is om te leven voor je eigen plezier, om jezelf te behagen, om mensen te behagen. Het is het gericht zijn op God, om voor Hem te leven, zoals de Heere Jezus Christus zelf ook deed. Paulus schrijft in Romeinen 15: ‘Want ook Christus heeft Zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is: De smadingen dergenen, die U smaden, zijn op Mij gevallen’ (Romeinen 15:3). U kunt daar zelf heel erg uw best voor doen, maar met een onbekeerd hart gaat dat niet, want zo zegt Paulus in Romeinen 8: ‘Die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen’ (Romeinen 8:8). Daar is genade voor nodig. Alleen door verbonden te zijn met Christus, kunnen we God behagen. Dat wil zeggen: Hem bekoren, Hem aanstaan, Hem ter wille zijn, voor Hem en gericht op Hem leven.

Die achter Mij wil komen, verloochene zichzelf, en (dat is het tweede) die neme zijn kruis op, dagelijks. Op weg naar? Naar de executieplaats. Zijn kruis, heel persoonlijk. Opnemen. En de voetstappen van Christus volgen op de weg van het lijden. Want, zo schrijft Petrus later: ‘Want hiertoe bent u geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat u Zijn voetstappen zou navolgen’ (1 Petrus 2:21).

God geeft Zijn kinderen kruisen. En over die kruisen heeft het Woord van God ons het nodige te zeggen. Wij denken vaak dat wij er het nodige over kunnen zeggen, maar dat gaat vaak te gemakkelijk en dat valt vaak verkeerd. Want we kunnen vaak zo moeilijk inschatten hoe zwaar het kruis is, dat een ander dragen moet. Maar het is wel goed, kinderen van God, om te luisteren naar wat de Heere Zelf in Zijn Woord zegt over die kruisen, die Hij ons in ons leven oplegt. Vanuit het Woord klinkt de vriendelijke stem van de Heere Zelf u toe: ‘Mijn kind, Ik weet wat Ik doe. Ik weet wat goed voor u is. Ik zal het niet te zwaar voor u maken.’ Dat neemt niet weg, dat sommige kruisen in het leven van Gods kinderen heel zwaar zijn. Soms in het persoonlijke leven, in het geestelijke of in het tijdelijke leven, lichamelijk of psychisch. Het kan ook een kruis zijn in relatie tot de dienst van de Heere. Maar ook zware kruisen mogen we niet weigeren. Immers Christus, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Die voor ons loopt, heeft het zwaarste kruis gedragen en de ergste schande veracht. En dus is dat ook voor ons, in navolging van Hem, de weg: de weg van het kruis, tot de kroon.

Eerst hebben we nodig met God verzoend te worden, door de dood van Christus. Daarna (maar die twee zaken zijn onafscheidelijk, die kunnen en mogen we niet van elkaar losmaken) hebben we nodig door de opstanding van de Heere Jezus opgewekt te worden tot een nieuw leven. Om dan te mogen gaan in het spoor van Zijn voetstappen. ‘Ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God’ (Hebreeën 12:2). Kruisdragers achter Hem aan, heb goede moed! Die zegt: ‘dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft’ (1 Johannes 2:6). Het dragen van ons kruis kan moeilijk en zwaar zijn, maar ik zeg u: ‘Vrees geen der dingen, die u lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt; en u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot de dood, en (de Heere) zal u geven de kroon des levens’ (Openbaring 2:10). Dus toch, na het kruis, de kroon! En die zullen we werpen aan de voeten van het Lam. Nu dan: ‘Hebt goede moed. Zijn genade is u genoeg; want Zijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo dan, vertroost elkander met deze woorden’ (1 Thessalonicenzen 4:18).

Ds. J. IJsselstein

In Eeuwigheid Dezelfde

‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid’ (Hebreeën 13:8).

Zie hier een kenmerk van het ware en zaligmakende geloof. Het is een geloof dat op Jezus ziet als steeds Dezelfde, en ontdekt dat Hij onveranderlijk Dezelfde is, telkens als het opnieuw werkzaam met Hem wordt. Ook al sluit Hij misschien soms de deur voor u toe, om u te beproeven, te kastijden of te verootmoedigen, toch, als Hij de deur opendoet en u bij Zich binnenlaat, ontdekt u altijd dat Hij dezelfde Jezus is, bevindt u dat Zijn woord hetzelfde is, Zijn liefde dezelfde, Zijn verbond hetzelfde, dat Zijn beloften dezelfde zijn, dat Zijn bloed hetzelfde is in zijn kracht en werking, Zijn gerechtigheid altijd dezelfde om u aan te nemen, dat Zijn volheid aldoor dezelfde is om u te voeden, Zijn beminnelijkheid eeuwig dezelfde is om uw hart voor Hem te vertederen en Zijn stralend licht altijd hetzelfde is om de heerlijkheid van God te tonen. En hier is de troost die het geloof heeft, te midden van alle vrees en moedeloosheid: Hij is God en verandert niet, daarom ben u niet verteerd.

Hij is Dezelfde, gisteren, heden en in der eeuwigheid. Bezit u dit geloof? Zeker, hoe meer u leeft in vertrouwen op Zijn onveranderlijkheid, des te onveranderlijker en onbeweeglijker zult u zijn: ‘Die op de HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid (Psalm 125:1). Het is een vast vertrouwen en dat houdt hier stand.

Kortom, hier is een fundament voor het geloof en de hoop van alle zondaars die dit Evangelie horen, en verlost mochten worden van de toorn van Hem Die leeft tot in alle eeuwigheid; die graag gezegend zouden willen worden, voor eeuwig gelukkig in Hem. O, kom tot Hem voor u deze plaats verlaat. Hij is de beste Partij waarover u ooit hebt horen spreken, voor tijd en eeuwigheid; elk woord in de tekst is een argument en een bemoediging om te komen tot Hem.

Hij is Jezus, Zaligmaker, Hij is in staat om u te bevrijden van uw zonden en van de toekomende toorn. En deze Naam Jezus houdt een antwoord in op alle bezwaren die u naar voren kunt brengen door ongeloof, door uw zondigheid, schuldigheid, doodsheid, dwaasheid of wat u ook maar in de weg staat. Als u van al dit kwaad verlost wilt worden: Jezus wordt u aangeboden!

Bedenk dat Hij Christus is, door God gezalfd om te verlossen; Hij heeft de volmacht van Zijn Vader. Hij komt in de Naam en op gezag van Zijn Vader. God, de Vader, heeft Hem verzegeld. Hij is Jezus Christus, Dezelfde; Hij is onveranderlijk en standvastig. U bent aan veel veranderingen onderhevig; het zijn veel zondige veranderingen, altijd ten kwade, en de laatste verandering, door de dood, is aanstaande. Zou u geborgen willen zijn in een onveranderlijke Zaligmaker, gevestigd willen zijn op een onwankelbare Rots? O mensen, Die is hier!
Hij is Dezelfde, gisteren, Dezelfde van eeuwigheid, van eeuwigheid gesteld (Spr. 8:23), Dezelfde vanaf het begin van de tijd, het Lam ‘Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld’ (Openb. 13:8), dezelfde Jezus Die onmiddellijk na de val werd beloofd, dezelfde Jezus Die in de volheid van de tijd onze natuur heeft aangenomen, Die geworden is uit een vrouw, geworden onder de wet, dezelfde Jezus Christus Die stierf in Jeruzalem, weer opstond en ten hemel voer, dezelfde Jezus Die het Voorwerp van het geloof was van alle heiligen in het Oude en Nieuwe Testament. Hij is niet alleen gisteren Dezelfde, maar ook heden Dezelfde. En daarom: ‘Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet’. Zijn dagen zijn zonder einde, maar u hebt geen dag dan alleen deze waar u mee te maken hebt, ja, geen uur dan dit waarvan u nu beseft hebt, niet eens een moment, niet eens deze tijd – slechts het nu van dit ogenblik: ‘Nu is het de welaangename tijd’. De dag van gisteren is voor u voorgoed voorbij, en de dag daalt: ‘gij weet niet wat de dag baren zal’ (Spr. 27:1). Maar omdat Híj Dezelfde is Die Hij gisteren was, en omdat u morgen niet dezelfde zult zijn, nog in dezelfde omstandigheden, noch hetzelfde aanbod zult krijgen – daarom is het misschien nu of nooit.

Bedenk, dat Hij Dezelfde is in der eeuwigheid. En daarom: als u Hem vandaag aanneemt, zult u zich in eeuwigheid in Hem verblijden. U zult ontdekken dat Hij een eeuwige Vader en een onveranderlijke Vriend is. Hij zal Dezelfde voor u zijn Die Hij geweest is. Hij zal uw eeuwige Gerechtigheid zijn, uw eeuwige Kracht, uw eeuwig Licht, eeuwig Leven en eeuwig Al. Geen dood, oordeel of eeuwigheid zullen Hem doen veranderen. Geen verandering in uw levenslot of gesteldheid na dezen zal ooit Zijn gezindheid of Zijn liefde jegens u doen veranderen. U zult voor eeuwig gelukkig zijn, omdat Hij Dezelfde is, gisteren, heden en in der eeuwigheid. Moge de Heere u tot Zich trekken!

R. Erskine (1685-1752, predikant in Schotland)

De gouden keten van Jezus’ voorgeslacht

‘Het boek van het geslacht van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham’ (Mattheüs 1:1).

Het is opmerkelijk dat alle keren dat in Mattheus 1 de naam van de Zoon van God wordt genoemd, daarbij gelijk ook de namen van mensen worden genoemd. JEZUS CHRISTUS, de Zoon van David, de Zoon van Abraham. Wat is dat op zichzelf al een eeuwig wonder. Dat Hij Zijn Naam tegelijk laat noemen met die van zondaren. Het is werkelijk vervuld wat staat in vers 23, dat Zijn Naam is Immanuel; God met ons. Zo laag wilde hij afdalen en zo diep wil Hij Zichzelf vernederen. Hij is naar de aarde gekomen om zondaren uit het slijk te verhogen en hen met God te verzoenen.

We letten hier niet alleen op dat Hij ‘God met ons’ is, maar ook ‘God uit ons’. Uit dat hele menselijke geslacht van al die eeuwen door is Hij uiteindelijk geboren. Er ligt een uitvoerig geslachtsregister voor ons: het boek van het geslacht van Jezus Christus. Letterlijk: de boekrol van de bron van Jezus Christus.

Misschien heeft u, als u ooit onderzoek deed naar uw voorgeslacht, in dat onderzoek wel een persoon ontdekt van wie u zegt: ‘Jammer dat die naam erbij staat’. Dat is met de Koning der koningen niet veel anders. Jezus kon Zich voornamelijk alleen maar schamen voor Zijn voorgeslacht. Het waren veelal zondige schakels. Het boek van het geslacht van Jezus Christus bevat zoveel zwarte bladzijden! Het begon al met Adam en Eva die God hebben verlaten. In vers 3 lezen we over Juda. Hij gewon (dat wil zeggen: ontving als kind) Fares. En hij gewon nog een kind bij Thamar: Zara. Het gaat hier om incest. Een zwarte schakel! We lezen in vers 5 nog een schakel van zonde: Ruth, iemand uit het buitenland, uit Moab. Zij was helemaal niet iemand van het verbond. Ze stond er helemaal buiten. Maar iemand van buiten Gods gemeenschap mocht de overgrootmoeder van David worden. Uit haar kwam de meerdere David voort. Dit was nu het voorgeslacht van de grote Koning.

Die keten van Jezus voorgeslacht bevat ook bijna gebroken schakels. En dan wordt het eigenlijk nog onbegrijpelijker. Het begon al bij Abraham. Hij werd geroepen toen hij vijfenzeventig jaar oud was. Zijn vrouw was onvruchtbaar. Maar de Heere heeft er voor gezorgd dat vijfentwintig jaar na zijn komen in Kanaän Izak geboren werd. Ze waren beiden op hoge leeftijd. De Heere echter heeft die keten in stand gehouden. Izak. Twintig jaar heeft hij de Heere gebeden, in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want Rebekka was onvruchtbaar. De Heere heeft die keten niet laten springen, maar Jakob geboren doen worden. Bij Hizkia was het precies hetzelfde.

De gouden keten van het voorgeslacht van Jezus bevat naast zondige en bijna gebroken schakels ook koninklijke schakels. Zijn afkomst is niet alleen tot vernedering, maar ook tot verhoging, want Hij kwam voort uit het koninklijke geslacht. De Heere heeft ook aan David, de koning, al gezworen dat Hij uit zijn nageslacht op de troon van David zetten zal. En daar wordt echt niet alleen Salomo mee bedoeld, maar ook Jezus. Dat was de verwachting, die door dat hele koningsgeslacht heen lag. Nee, het waren geen beste koningen. Van zes koningen lezen we in Kronieken dat het goddeloze koningen waren, en van nog eens drie dat zij niet met een volkomen hart de Heere hebben gediend. En toch, allemaal koninklijke schakels. Waarom was dat? Het zou duidelijk moeten zijn dat er een Koning uit dat vervallen en zondige koningshuis zou voortkomen. De vervallen hut van David zal weer worden opgericht en de wijzen uit het oosten gaan vragen naar de geboren Koning van de Joden. Hij zal worden neergelegd in een kribbe, in de koningsstad Bethlehem, maar wel in diepe vernedering. Juist daarin komt Zijn buigen openbaar.

Wel, dat is nu Jezus’ voorgeslacht. Zondig, onvruchtbaar en toch ook koninklijk. We zullen deze Zaligmaker moeten leren kennen. Hij zal het bij het oordeel aan ons vragen, of Hij als Koning voor ons waarde gekregen heeft. En hoe krijgt Hij dan waarde? Alleen wanneer we als een arme, verloren zondaar aan Zijn voeten leren schuilen. Als we onszelf hebben leren kennen als schuldig en zondig. Die zullen eenmaal allen mogen erkennen, wat ze op aarde al hebben beleden: Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël (Joh 1:50). En nu het wonder: Jezus’ onderdanenrijk is nog niet vol! Zijn Koninkrijk moet nog worden uitgebreid. En daartoe gaat het Evangelie ook vandaag nog uit. Het Evangelie van advent en van Kerst. Het Evangelie van deze Koning der koningen. Eén Naam is ons allen genoeg: de Naam Jezus, Zaligmaker. Hij ontvangt eenmaal eeuwig de eer.

Ds. G.J. Baan

Eenheid

“Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in de Heere, dat gij wandelt waardig de roeping, met welke gij geroepen zijt; met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkaar in liefde; u benaarstigende te behouden de eenheid van de Geest door de band van de vrede. Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één Heere, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen” (Efeze 4:1-3).

De apostel Paulus laat hier zien, hoe Gods kinderen samen een eenheid moeten vormen, opdat ieder zijn naaste helpe, hem moed geve en sterke en wij allen ons eendrachtig beijveren om God te dienen. Om nu dit te doen, is het noodzakelijk dat wij de kwalen, die wij in ons omdragen, bestrijden. Zoals de ervaring uitwijst, zijn alle mensen geneigd zich in een bepaald opzicht te verheffen. Ieder mens heeft behagen in zichzelf, ieder mens denkt van nature nogal wat van zichzelf en dat brengt een hooghartige houding met zich mee. Die zich wil verheffen, moet om die reden zijn naaste wel minder maken, om zelf meer te zijn.

Het is dus onmogelijk samen één te zijn, als wij die hoogmoed en aanmatiging, waaraan wij ons maar al te veel overgeven, niet van ons afschudden. Wanneer wij één willen zijn, zullen wij zachtmoedig moeten zijn. Waardoor zijn wij zo onverbiddelijk tegenover onze naasten en niet anders dan hard en scherp? Is het niet omdat een mens méér begeert te zijn? Daar ligt de oorzaak waarom er zo weinig welwillendheid is. Daarom heeft Paulus de zachtmoedigheid met de ootmoedigheid verbonden, want daaruit komt ze ook voort. En tenslotte noemt hij de lankmoedigheid om veel zwakheden en gebreken te kunnen verdragen.

Want als wij stuk voor stuk alles willen napluizen wat wij op onze naaste kunnen aanmerken, kunnen wij ongetwijfeld groot en klein verwerpen, want niemand is er, die niet met één of ander kwaad behept is. Indien wij echter deze hoogmoed hebben afgelegd en wij in plaats daarvan tot zachtmoedigheid en welwillendheid zijn gekomen, en inschikkelijk zijn en veel verdragen kunnen, zodat de zwakheden van een ander ons niet verhinderen hem als een broeder te erkennen, zal daardoor de Kerk altijd in stand blijven.

Wij weten toch, dat zo spoedig als een twistvuur is ontstoken, ieder zijn vijanden verwenst en veroordeelt. Zodra wij dus toegeven aan onze opwellingen om tegen dit en dat op te staan, of indien er enige oproerigheid of muiterij tegen ons is, zijn er partijen, die zich in de Kerk verheffen om de eenheid te breken.

Indien wij dus één willen zijn, wat noodzakelijk is om kinderen van God te zijn, hebben wij op onze hoede te zijn, opdat Satan geen strijd onder ons aanrichten zal. Daarentegen moeten wij vreedzaam zijn en problemen proberen te voorkomen, als wij die op enige wijze openbaar zien worden! Ziehier in het kort wat wij in acht moeten nemen, willen wij onze naasten helpen en werkzaam zijn, dat God door onderlinge eendracht in ons midden wordt geëerd.

Paulus voegt daar nog aan toe dat wij de eenheid van de Geest moeten bewaren, ofwel de band van de vrede. Daarom noemt hij hier de eenheid van de Geest als een noodzakelijk kenmerk van de Kerk en de kudde van God. Wanneer wij dus niet één zijn met elkaar, zijn wij van God vervreemd. Hij laat ons namelijk zien dat als wij niet de eenheid betrachten, God ons niet als de Zijnen erkent en verklaart dat wij niet in enig opzicht Hem toebehoren.

Deze eenheid is iets wat wij in deze dagen wel als iets van veel waarde te achten hebben, aangezien wij hierdoor als Gods kinderen gekend worden. Weliswaar spannen de goddelozen en ongelovigen samen en hebben zij een zodanige eenheid onderling, dat men nergens ter wereld een nauwere verbondenheid vindt. Daarentegen veronderstelt Paulus in dit tekstgedeelte dat de gelovigen een eenheid hebben in God.

Om die reden betoogt hij voor hen hoe deze eenheid bewaard moet worden. Paulus noemt dit de band van de vrede. Want als het vuur is aangestoken, wordt het niet zo spoedig geblust. Wij menen wel, als wij toornig worden, dat wij wel spoedig tot onszelf kunnen komen en dat het zo is geblust en gesust. Ja, maar de duivel mengt zich eronder, zodat twist en onenigheid een dodelijke prikkel wordt en de mensen altijd verbittert, zelfs wanneer er maar een enkele onenigheid bestaat. Daarom wijst Paulus ons erop, dat de Kerk altijd zal ondergaan, als wij niet in vrede leven en alle twist vermijden.

Paulus laat zien wat de eenheid is. Hij zegt dat er één God, één geloof en één hoop is, waartoe wij geroepen zijn, namelijk: dat er één God en Vader van onze Heere Jezus Christus is. Hij is boven allen en in ons allen.

J. Calvijn

(Fragment uit: Het gepredikte woord, preeken van Johannes Calvijn, deel 5, preek 6; 1941, T. Wever N.V.)

Uitkomsten tegen de dood

‘(…) en bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood’ (Psalm 68:21b).

De werkelijkheid van de dood is steeds weer overtuigend aanwezig. Denk aan de oorlogen in Oekraine en Israël en aan de aardbevingen in Marokko en Afghanistan. Maar wie leeft er die de slaap des doods niet eens zal slapen? Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen. Hoe wij ook in het leven staan, oud of jong, de dood is om ons heen. Wat is er veel gemis en veel rouw en wat kunnen de lege plaatsen schrijnen.

De dood kan ook het gezicht hebben van zorg, ziekte, tegenslag en kruis. Vandaar dat David ook zingt: ‘Duizend zorgen, duizend doden kwellen mijn angstvallig hart’. Maar nu wordt hier gezongen dat er bij de HEERE, de Heere uitkomsten zijn tegen de dood. We mogen hier in plaats van uitkomsten ook lezen uitgangen. Wat een noodsituatie ontstaat er, als er bij een brand geen uitgang is.
Van nature zijn wij mensen in doodsgevaar. Wij zijn gevangenen van de dood en gebonden onder de schaduw van de dood. Geen uitkomst! Geen uitweg! Geen uitgang! De bezoldiging (het loon) van de zonde is de dood. En hoe hard we ook lopen, de dood haalt ieder mens in. Ze is niet af te kopen. Er is geen uitkomst bij mensen, maar bij de Heere zijn wel uitkomsten, zelfs tegen de dood. Geen graf hield de grote Davidszoon, de Heere Jezus Christus, omkneld. Hij brak door de dood en het graf heen, en sprak: ‘Ik ben de Opstanding en het Leven!’. De Zaligmaker leeft. Hij is in de dood afgedaald en Hij is door de dood heen gekomen. Hij heeft het graf geopend, naar de hemel toe. En dat is de uitkomst. Dat is de uitweg. Nu kunnen gevangenen worden uitgeleid. Er is een deur van bevrijding geopend in de Heere Jezus Christus. Wie Hem vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere. Er is zaligheid voor doodschuldige zondaren. Er zijn uitkomsten tegen de dood.

Wat is het een wonderlijke zielservaring als de Heere in onze nood en dood een deur gaat openen. Het is waar, van tijd tot tijd houdt de Heere de Zijnen tegen de dood aan, om hen eraan te ontdekken wie ze zijn buiten God en zonder Christus. Dan hebben we het leven in onszelf niet, maar dan houden we de dood over. Wij worden bijvoorbeeld tegen de dood aangehouden als wij bestreden en aangevochten worden. ‘Ik lag gekneld in banden van de dood, daar de angst er hel mij alle troost deed missen.’ Maar ook als we de weg van de Heere niet kunnen bekijken en net als Israël staan voor de Rode Zee: voor hen dat machtige water, om hen heen de bergen en achter hen een oprukkende Farao. En als David opgejaagd wordt al een veldhoen op de bergen, kan hij niet bekijken dat in die weg de belofte vervuld zal worden.

Wat nu, als de Heere Zijn kinderen verder inleidt in hun verdorven bestaan, in hun geesteloosheid en onvruchtbaarheid? Als je jezelf moet afkeuren: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam des doods?’ Wel, bij de Heere zijn uitkomsten tegen de dood. Want wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet. Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. Bij Hem zijn uitgangen van de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood en een doorgang tot het eeuwige leven. Dat is de uitgang die Christus maakte voor allen die het leven buiten zichzelf in deze Zaligmaker leerden zoeken.

Zoekt u ook een uitgang te midden van uw schuld, verlorenheid en dood? Hij kan het, Hij wil het en Hij zal het. Hij kan het, omdat Hij groot is van vermogen, Zijn liefde is sterker dan de dood en harder dan het graf. Hij kan het, want Hij leeft! Hij is Zelf de Opstanding en het Leven. Hij wil het ook. Deze Zaligmaker is almachtig én gewillig. Wilt u zien hoe gewillig Jezus is? Zie het op Golgotha. Zo gewillig is Hij om zondaren het leven te geven, dat Hij Zelf de dood ingaat en Zich vernedert tot in de dood des kruises. Wat een oceaan van liefde! Wat een grondeloze barmhartigheid!

‘Bij de HEERE, Heere zijn uitkomsten tegen de dood’. Zoek dan deze God en buig u neer voor deze Zaligmaker.

Opent uwe mond,
Eist van Mijn vrijmoedig,
Op Mijn trouwverbond;
Al wat u ontbreekt,
Schenk ik zo gij ’t smeekt,
Mild en overvloedig.

Ds. J.S. van der Net

Overvloeiende beker

‘Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende’ (Psalm 23:5).

De beker van verlossing is een overvloeiende beker. Deze beker is gevuld met de zegen van de vergeving der zonden, de toerekening van Christus’ gerechtigheid, de aanneming tot kinderen van God, de verzegeling met de Heilige Geest en de bewaring tot de eeuwige zaligheid. Is dat geen overvloeiende beker?

Velen van Gods kinderen hebben niet zo’n overvloeiende beker. Zij zeggen het David niet na: ‘mijn beker is overvloeiende’. Zij gaan klagend en zuchtend hun weg. Zij zijn heel hun leven aan de dienstbaarheid onderworpen en van de jeugd doodbrakende. Zij kunnen David en andere kinderen van God niet begrijpen, die spreken van een overvloeiende beker van troost en zielenvreugde. Zij vertellen u hoelang en ernstig zij al proberen om hun beker te reinigen van alle zonde en onreinheid. Zij zoeken hun beker schoon te wassen met tranen en berouw. Zij zoeken hun beker geschikt te maken voor de ontvangst van Gods genade in de weg van gebeden en heilige ernst. Zij vergeten echter dat de enige weg om de beker gevuld te krijgen, is om met een lege beker tot Christus te gaan. Zij zien niet, dat wij dan het meest geschikt zijn om door Christus gered te worden, wanneer wij als een ongeschikte en onwaardige tot Hem gaan. Onze beker blijft zo leeg, omdat wij het bij de gebroken bakken van het werkverbond zoeken. Wij zijn meestal nog zo rijk met ons klagen. Wie met een lege beker en een dorstig hart tot Christus komt, zal spoedig met David kunnen instemmen: Mijn beker is overvloeiende.

Wat een gezegende Herder is Jehova! David zingt van Hem: ‘Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende.’ Hoe groot uw zonden ook zijn; het bloed van Jezus Christus kan u genezen. Zoals het water van de zondvloed ver boven de hoogste berg uitrees, zo stijgt het bloed van Christus in kracht uit boven uw schuld en zonden. Van Christus zegt God in Zijn Woord: ‘Waarom Hij volkomen zalig maken kan, al degenen, die door Hem tot God gaan.’ De Zaligmaker Zelf voegt er aan toe: ‘En die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.’ Vlucht dan toch tot deze Zaligmaker! Vertrouw uw ziel in Zijn handen. Zie op een bloedende Jezus en roep: ‘Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!’ U kunt zichzelf niet genezen. Het is zo waar, wat Luther aan de jonge Melanchton die zichzelf ook trachtte te genezen, schreef: ‘De oude Adam is te sterk voor de jonge Melanchton’.

De genezing is alleen te vinden in het bloed van Christus. Wij kunnen het bedreven kwaad niet ongedaan maken en de boosheid van ons hart niet genezen. De hemelse Herder kan dit wel. Hij staat gereed met de balsem van Gilead om alle gebrokenen van hart te helen. Davids beker was overvloeiende. Mensen zoeken hun levensbeker te vullen met geluk en vreugde. Wat dat betreft zijn wij allen op zoek naar het verloren Paradijs. Zij slagen er echter nooit in om hun beker te vullen. Zij zoeken hun beker gevuld te krijgen bij de verkeerde bron. Zij zoeken voldoening te vinden in rijkdom, macht, roem, plezier en genot. Dorstig haasten zij zich tot de gebroken bakken van een leven zonder en buiten God en Christus. Maar de wereld kan onze beker niet vullen. De wereld is gelijk aan de dochters van de bloedzuiger, die alleen maar roepen: geef, geef! Toen Alexander de Grote de gehele wereld aan zich onderworpen had, liep hij wenend door zijn paleis. Op de vraag van zijn hovelingen wat er aan scheelde, antwoordde hij: ‘Ik ben bedroefd omdat er maar één wereld te overwinnen is.’ Er is geen geluk en voldoening buiten God. Teleurstelling is het einde van een zoeken naar geluk buiten God en Christus.

Doe daarom niet als de goddelozen, die luid roepen: ‘Wijk van ons, want wij hebben aan de kennis van Uw wegen geen lust.’ Hem zal eens een beker ter hand gesteld worden, waarvan de Schrift zegt: ‘Want in de hand des Heeren is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit, doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesem uitzuigende drinken’ (Jeremia 51:7).

Gods kinderen worden echter aan de ingang van de eeuwige schaapskooi opgewacht door hun hemelse Herder. Zij zullen geleid worden naar de fonteinen van het water des levens en voor eeuwig met David zeggen: ‘Mijn beker is overvloeiende.’

Ds. C. Harinck

Fragment uit: ‘De HEERE is mijn Herder’, negen preken over Psalm 23, Uitgeverij Groen – Heerenveen, 1998

Gods onmisbare zegen

“De zegen des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij” (Spreuken 10:22).

Op verschillende momenten wensen wij elkaar Gods zegen toe. Ook aan het begin van het nieuwe schooljaar is dit een gepaste wens. Daarbij denken we ook aan het kerkelijk seizoen dat straks weer gaat beginnen. Het gebed om Gods zegen over werk en studie, over kerk en school, ja over alles, is onmisbaar. Maar waarom is de zegen van de Heere zo belangrijk? Wat betekent het eigenlijk wanneer we spreken van Gods onmisbare zegen? De woorden uit Spreuken werpen licht op deze vragen, want zo staat er: ‘De zegen van de HEERE, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.’

In het vierde vers horen we Salomo zeggen dat de hand van de vlijtige rijk maakt. Wie zich inzet en ijver aan de dag legt, toont daarin wijs te zijn. Want zo vervolgt Salomo: ‘Wie in de zomer tijdig bijeenbrengt, is een verstandig zoon, terwijl degene die slaapt in de oogsttijd een zoon is die schande veroorzaakt.’

In vers 22 wordt benadrukt dat de zegen van de Heere rijk maakt. Dit benadrukt de absolute afhankelijkheid van de zegen van de Heere.

Het ene staat niet los van het andere. Onze inzet en de zegen van de Heere worden hier aan elkaar verbonden. Het is dezelfde boodschap als in Psalm 127. Daar zegt Salomo: ‘Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan.’

Basis van alles is Gods zegen. Menselijke inspanningen zijn daar van afhankelijk. Zonder de hulp van de Heere krijgen wij niets van de grond. Dat betekent dus niet dat we maar af moeten wachten: passief moeten zijn. We worden geroepen om ons werk met inzet te doen. Maar de Spreuken waarschuwen ons hier voor de menselijke neiging om te denken in termen van succes in plaats van zegen. Graag schrijven wij succes op onze eigen rekening. Alsof de dingen die we bereiken gevolg zijn van eigen verdienste. Van Jobs welvaart en rijkdom staat er echter: ‘het werk zijner handen hebt Gij gezegend’’.

De zegen van de Heere heeft dit bijzondere voorrecht: “en Hij voegt er geen smart bij”.

Wat wil Salomo hiermee zeggen? Nou, straks zitten we er weer midden in. De dagen overvol met van alles en nog wat. Het ene is nog belangrijker dan het andere. Wanneer we elkaar dan vragen hoe het gaat, is het antwoord: “druk, heel druk”. Wat kan het vermoeiend zijn, dat dagelijkse hollen en draven. Daar gaat het nu precies over. Met “smart” wordt al ons zwoegen, ploeteren en piekeren bedoeld. Altijd maar doorgaan en jezelf afmatten. Maar dan zegt Gods Woord zo goudeerlijk: Zo niet! Alleen de zegen des HEEREN maakt rijk. Alles hangt af van Gods genadige aanwezigheid en van het zoeken en ervaren van Zijn tegenwoordigheid.

Het belangrijkste is om aan de voeten te zitten van de Bron van het allerhoogste en eeuwige goed, de Heere Jezus Christus. Zwoegen voegt daar niets aan toe.

Denk eens aan Lot en zijn keus voor de vlakte van Sodom. Het bracht hem veel smart en bitterheid. De rijke jongeling had vele goederen, maar was hem een oorzaak van tijdelijk en -zoals wij vrezen moeten- eeuwige smart. Achab bezat een kroon en een troon, maar lag ziek op bed van ontevredenheid, omdat hij de wijngaard van Naboth niet krijgen kon.

De wereldling komt niet verder dan brood met smarten. Allen die de Heere vrezen leven van een beter goed. Hun deel is de zegen des Heeren, waarbij de Heere geen smart voegt. Want zelfs in de vele tegenspoeden die de rechtvaardigen ondervinden, maakt de Heere dat het geen smart geeft. Zijn nabijheid, troost en sterkte maakt alles goed. Dan doet Hij alle dingen zelfs meewerken ten goede, degenen die Hem liefhebben. Gezegend is het deel van de kinderen van God. ‘Uw zegen is over Uw volk.’

Ds. W. Harinck

Werken in de zomer

‘Deze vier zijn van de kleinste van de aarde; maar dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien. De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs’ (Spreuken 30: 24-25).

Vrienden, koning Salomo heeft veel uit het boek van de natuur geschreven. In deze tekst gaat het over een mier en de lessen van het mierenvolk. Jongeren, als ik nu tot jullie moet zeggen: ‘Ga maar eens terug naar de kleuterschool om te leren’, dan vinden we dat niet erg opwindend. Je bent een beetje beledigd als ik tegen je zeg: ‘Jij moet maar eens terug naar school.’, maar God zegt het nog sterker. Hij zegt: ‘Jij moet maar eens naar de mier toegaan. Ga nu eens naast die mier zitten voordat je die doodstampt. Denk nu eens na over wat Ik voor jou in dat mierenleven heb geschreven.’

Eén van de lessen van de mieren is: ze denken vooruit, want er staat: ‘(…) evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs’. Jullie hebben van het jaar vast wel mieren gezien – die vervelende mieren… -, maar voordat we dat zeggen, zegt de Heere: ‘Ga tot de mier, gij luiaard!’ ‘Denk nu eens aan de wijs-heid die Ik in de mier gelegd heb. In de mier die jij van de keukenvloer veegt. Want de mier is bezig met iets waar jij ook mee bezig zou moeten zijn. De mier bereidt zijn brood voor de wintertijd. Ze wer-ken hard, keihard!’
‘Dat doe ik ook’, zeg je, ‘keihard werken!’ De vraag is dan: wáár ben je dan mee bezig? Ben je bezig voor de tijd waarin er niets meer te vinden is en er niets meer te vergaderen is, de tijd dat God niet meer te vinden is? Nu is het nog de tijd. Nu hebben wij nog de gezondheid om God te zoeken.

De mieren gaan nooit op vakantie. Is vakantie dan verkeerd? Dat zei ik niet, maar… ze gaan nooit op vakantie. Ze zijn altijd maar bezig te denken over de winter die komt. En zo zijn ze druk. Ze nemen geen weekend vrij. Is het dan verkeerd als we er een weekend tussenuit gaan? Dat zei ik niet, maar… ik zeg wel dat de mieren nooit wat dagen vrij ne-men. Ze zijn altijd maar bezig.

‘Ga tot de mier, gij luiaard!’ Dat zegt de Heere tot jou! Zie haar wegen en word wijs. Want zij zijn be-zig met maar één doel: voorbereiden en verzame-len. Wat heb jij al vergaderd voor de toekomst? Vorige week heb je misschien wel een drukke week gehad: dit en dat vroeg onze aandacht. En als je nu eens naast die mier gaat staan, ben je dan wijzer dan de mier geweest?

Waren wij bezig met de eeuwigheid? Misschien zeg je: ‘Tja, daar kun je toch niet altijd mee bezig zijn?’ Nee? Echt niet? Jonathan Edwards schrijft ergens in zijn dagboek: ‘Heere, schrijft U ‘eeuwigheid’ op mijn oogbal.’ Dat gebed moet je ook maar eens gaan bidden: ‘Schrijft U ‘eeuwigheid’ op mijn oogbal. Waar ik ook maar naar kijk, dat ik het zie in het licht van de eeuwigheid.’

Dat doet de mier. Hij kijkt altijd vooruit. Nu is er nog tijd, morgen misschien niet meer. Zie je wel eens een mier rusten? Nee, ze zijn altijd bezig, na-melijk van het begin van het voorjaar tot in de late herfst. Ze wachten ook niet tot het einde van het jaar. Ze wachten niet tot het najaar en verzamelen dan snel alles voor de winter. Dit doen ze gelijk, vanaf het eerste moment dat het voorjaar begint, werkt de mier.
Jongelui, ik weet hoe jullie denken. Zo dacht ik vroeger: ‘Ik heb nog tijd genoeg om de Heere te zoeken. Tijd genoeg, ik ben nog jong.’ Ga tot de mier, vandaag nog! Die mier zegt niet: ‘O, het is juli en ik heb de tijd tot eind oktober. Ik ga eens lekker uitrusten en niks doen.’ Jij weet ook niet of je nog een zomer in je leven krijgt en of je nog een najaar in je leven krijgt. Weet je het wel zeker dat je een sterfbed krijgt? Zo gij Zijn stem dan heden (dat is vandaag) hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk woord; verhard je niet, maar laat je leiden. Hoor je het? ‘Vandaag!’, zegt de Heere, ‘Stel het toch niet uit!’

Jonge mensen, waarom maakt God je jong? Om je tijd te verprutsen? Nee toch? Om Hem te zoeken, zodat je je hele leven op deze aarde Hem mag die-nen. O, wat is dat een rijk leven als je van jongs af aan de Heere mag dienen. Hij is het waard.

Mieren denken vooruit en worden niet afgeleid. Ik heb vaak naar de mieren zitten kijken en gepro-beerd ze te stoppen. Dan legde ik een rij stenen en stokjes neer, maar de mieren klimmen eroverheen en gaan verder. Geen tijd om te stoppen. Verder, altijd maar verder. Niet afgeleid en ook niet bezig met onnodige dingen. Altijd maar nadenkend over de oogsttijd die komt en vandáág zoeken. ‘Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar wegen en word wijs.’

Ds. A.T. Vergunst

Een pinkstervraag

“Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, als gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heilige Geest is” (Handelingen 19:2).

Paulus bezoekt de stad Efeze. Als hij in Efeze komt, is hij op zoek gegaan naar christenen. We lezen dan: “En enige discipelen daar vindende…’. Tot zijn blijdschap vindt Paulus in de grote havenstad Efeze enige discipelen. Paulus stelt deze discipelen een belangrijke vraag. Een vraag die de Heere ook aan ons stelt: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen als gij geloofd hebt?”

Stel u voor dat de apostel Paulus onze gemeenten eens doorreisde en de ene na de andere gemeente van ons kerkelijk verband bezocht om daar een onderzoek in te stellen naar de stand van het geestelijk leven. Laten we eens veronderstellen dat hij ook hier in de gemeente van Houten kwam en aan ons de vraag stelde: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen als gij geloofd hebt”? Wat zou dan ons antwoord zijn? Wat kennen wij persoonlijk, ondervindelijk en werkelijk van het werk van de Heilige Geest? Heeft de Heilige Geest het stenen hart uit uw binnenste weggenomen en een vlezen hart geschonken?

Is er zo’n tijd in uw leven geweest waarin de Heilige Geest uw hart vernieuwde, u tot een nieuwe mens maakte, zodat de dienst des Heeren die u vroeger een last was, u nu tot een lust is geworden en de dingen van de wereld waarin u vroeger uw plezier vond, u nu met schaamte en droefheid vervullen? Werd u ooit tot een ander soort bidden gebracht dan voorheen? Werd u gedreven in verborgen plaatsen om uw gemis van God en de ellende van uw hart voor God uit te wenen? Wat weten we van het werk van overtuiging? Is er wel ooit een tijd in uw leven gekomen dat u overtuigd werd van uw zonde en ellende? Zag u uzelf ooit zonder God en zonder Christus in de wereld? Werd het ooit beleving in uw ziel, dat u nooit anders hebt gedaan dan God vermoeien met uw zonden en arbeid maken met uw ongerechtigheden en daarom aan Zijn rechtvaardige toorn onderworpen bent? Wat weten we van het werk van het geloof? Is er een tijd gekomen dat de Heilige Geest het geloof in u werkte en u, zoals de gebeten Israëlieten in hun nood op de koperen slang zagen, uw blik op de gekruisigde Christus sloeg? Wat weten we van het werk van de verzegeling? Heeft de Heilige Geest Zijn zegel wel eens op het werk in uw hart gezet, zodat u met verwondering mocht zien en geloven dat Gods werk in u is? Heeft Hij u verzekerd dat u voor eeuwig deelhebt aan God en aan Christus en dat u nooit meer vervallen zult uit Gods eeuwig verbond? Heeft de Heilige Geest u verlost van de geest van de dienstbaarheid, die altijd weer tot vrees brengt en u geschonken de Geest van de aanneming tot kinderen? Is voor u de weg tot God geopend als een verzoend God en Vader, Die Zijn toorn in Christus heeft afgelegd?

Hebt Gij de Heilige Geest ontvangen? Of zijn dit vreemde zaken voor u? Als u daarover hoort preken, zegt u dan: nooit van gehoord, ik weet van het bestaan van die geestelijke zaken niet af. Wat is dat erg! Dat betekent dat u nog geheel dood bent in de zonden en de misdaden. Het betekent dat u Christus niet kent en niet met God verzoend bent.  Wat moet ik u aanraden? Op de pinksterdag is ook een belangrijke vraag gesteld. Die vraag was: “Wat zullen wij doen, mannen broeders”? En wat heeft Petrus toen gezegd? Zei hij: afwachten of je uitverkoren bent? Heeft Petrus gezegd: de middelen waarnemen en voor de rest op God wachten? Nee. Petrus heeft geroepen: “Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden”.

U moet u bekeren. Waarvan weet u zelf het beste. U moet de afgod en de zonde uit uw leven wegdoen. U moet tot Christus de toevlucht nemen, Die in de wereld is gekomen om de zondaren zalig te maken. U moet in Christus geloven, dat is: in Christus uw heil zoeken, tot Hem vluchten en u aan Zijn voeten neerwerpen. In dit werk moet u niet hopen op uzelf, maar op Gods belofte. Er is een belofte van de Heilige Geest gegeven. In de belofte is te vinden wat u zelf mist. De Heere Jezus zegt in Lukas 11:13: “Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven dengenen die Hem bidden?”

Ds. C. Harinck

Fragment uit: ‘Vier uw vierdagen’, 2003, Den Hertog B.V., Houten