VERHOORDE GEBEDEN

‘En wat u bidden zult in Mijn Naam dat zal Ik doen, opdat de Vader geëerd wordt in de Zoon’ (Johannes 14:13).

Hier laat Christus ons zien wat het eigenlijke ambt en werk is van een christen, en hoe noodzakelijk dit is voor de christenheid. De profeet Zacharia spreekt erover dat Christus de Heilige Geest zal uitstorten en geven, en noemt Hem: ‘De Geest der genade en der gebeden’ (Zacharias 12:10). Want deze twee stukken moet de Heilige Geest in alle christenen werken en scheppen. In de eerste plaats: dat zij in hun harten verzekerd zijn dat zij een genadige God hebben. In de tweede plaats: dat zij ook anderen kunnen dienen door hun gebeden. Want als een christen begint Christus te kennen als zijn Heere en Zaligmaker, door Wie hij uit de dood is verlost, en in Zijn Rijk en erfenis is gebracht, dan wordt zijn hart ook helemaal vol van God, zodat hij graag iedereen tot deze genade zou willen brengen.

Deze schat dat hij Christus kent, is zijn hoogste vreugde, daarom komt hij ervoor uit, onderwijst en vermaant de anderen, roemt en belijdt Hem voor iedereen. Hij bidt en zucht dat ook anderen tot deze genade mogen komen. Dan kan hij niet meer zwijgen en nutteloos zijn, maar tracht en probeert met al zijn krachten – alsof hij alleen dáárvoor leeft – om de lof en eer van God nog meer onder de mensen te verbreiden. Hij wil immers dat anderen deze Geest der genade ook ontvangen en daardoor hem ook helpen bidden. Want waar de Geest der genade is, daar maakt Hij dat wij ook kunnen en durven bidden, ja, zullen beginnen te bidden.”

Met deze tekst wil Christus ook zeggen: dat God ‘nee’ antwoordt en het gebed van niemand wil horen of aannemen, dan van hem of haar die alleen op grond van Zijn zuivere genade en barmhartigheid tot Hem komt in de Naam van Christus; zo iemand zegt met de tollenaar: ‘O God, wees mij arme zondaar genadig’ (Lukas 18:13). Leer daaruit, dat we enkel en alleen door de Heere Christus, zowel genade als verhoring van het gebed hebben. Dat we eerst kinderen van God moeten worden, zodat we Hem kúnnen aanroepen (Galaten 4:6), en daarna ook voor onszelf en anderen ontvangen wat we nodig hebben.

Daarom, waar een christen is, daar is werkelijk ook de Heilige Geest, Die niet anders doet, dan altijd bidden (Romeinen 8:26). Want hoewel Hij niet altijd met woorden door de mond spreekt, dan zucht Hij toch altijd in het hart – zoals het hart en de aders in het lichaam ook zonder ophouden kloppen – met dergelijke zuchten: Ach, lieve Vader, dat toch Uw Naam geheiligd worde, Uw Rijk kome, Uw wil geschiede, bij ons en alle mensen.

Als daarna tegenspoed en aanvechting harder drukken en meer tot God uitdrijven, dan wordt dat zuchten en bidden nog sterker, en moeten stem en mond ook roepen en smeken. Je zult geen christen kunnen vinden die niet bidt, net zomin als je een levend mens hebt zonder hartslag, want altijd klopt en slaat het hart, ook als je slaapt of wat anders doet, zodat je het niet eens meer merkt en gewaarwordt.

Dr. M. Luther

Uit: Das XIV. und XV. Kapitel S. Johannis (1538); vertaald citaat via www.maartenluther.com 

 

WANDELING MET GOD

Tot de nabetrachting van het Heilig Avondmaal behoort een gedurige omgang met de Heere:

‘Wandel voor mijn aangezicht; en zijt oprecht!’ (Gen.17:1). ‘Henoch wandelde met God’ (Gen 5:24).

Daartoe is nodig, dat men God aanmerkt als een in Christus verzoend Vader; al gaat het licht weg, al valt men in zonden, al komt er strijd, zo moet men zich evenwel vasthouden aan de onwankelbaarheid van het verbond. Want het verbond is niet vast of los naar uw gevoel, naar uw staan of vallen, maar om de onveranderlijkheid van God.

‘Bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, Uw Ontfermer’ (Jes. 54:10). ‘Ik, de Heere, worde niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! niet verteerd’ (Mal. 3:6).

Daarom bezwijkt zo snel niet, houdt wat u hebt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, en als u naar gevoel de slotsom en vastheid van uw staat niet kan opmaken, zo besluit het uit uw oordeel. Zie dit:

‘Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onze Heere’ (Rom 6:11). ‘Als die dit oordelen dat, indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn’ (2 Kor.3:15).

Stelt dan alzo de Heere gedurig voor u, en leeft in een gedurige samenspraak; dan biddend, dan raad vragend, dan afhankelijkheid belijdend, dan wachtend, dan eerbiedig aanbiddend, dan rustend in Hem, dan dankend, dan zich tot Zijn dienst aanbiedend; gewent u alzo aan Hem. In de omgang van de ziel met God is alle heil, alle troost, alle vergenoeging, alle heiligheid, alle zaligheid. Want zulk een ziel wordt gewaar, en ziet de rechtvaardigheid van God als enkel licht, enkel heerlijkheid, enkel zuiverheid. Zij heeft die lief, zij verheugt zich erin, te meer, daar die niet tegen haar is tot haar verderf; maar vóór haar om haar te helpen, omdat de Borg die verdiend heeft.

Zij ziet ook de goedheid en algenoegzaamheid van God, en smakend de kracht ervan, zo vindt ze niet alleen geen zoetigheid in de schepselen zonder God; maar nevens God lust haar ook niets op aarde, omdat de ziel alles in God vindt. Zij ziet ook de heiligheid van God, en niet kunnende de glans daarvan verdragen, zo bedekt ze haar aangezicht en ziet in die glans haar zondigheid, verdwijnt als van schaamte en wordt niet. Zij ziet de liefde van God, en zij wanneer zij van die liefde bestraald wordt, zo vermaakt zich wonderlijk, en wordt verwarmd in wederliefde.

Zij ziet de wil van God, als de opperste en soevereine over alles, en verliest alzo haar eigen wil in het lijden dat haar overkomt, en in al wat op haar weg komt. Zij wil zo, omdat het de wil van de Heere is. Zij ziet de hoogheid en heerlijkheid van God, waardoor alle schepselen hun hoogheid en heerlijkheid verliezen en zij bukt zich neer voor haar hoge God, aanbidt Hem in diepe eerbiedigheid, geeft Hem eer en heerlijkheid. Zij ziet de ook de almacht van God, én in zichzelf, én werkend in de schepselen; daardoor verdwijnt alle kracht van het schepsel, die voor of tegen haar opkomt. Zij ziet de wijsheid van God, die zich openbaart in al Zijn werken, zowel die van de natuur als van de genade. Daardoor versmelt de wijsheid van alle schepselen en zij is stil en wel tevreden in de alleen wijze regering van God.
Zij ziet de waarheid en getrouwheid van God; zij kent de beloften, zij gelooft ze en is er, ten opzichte van de zekerheid van de beloften, zó gerust op alsof ze al vervuld waren.

Zij heeft een bedachtzame en standvastige gestalte; een stille onderwerping in alles wat haar ontmoet; een onbevreesde dapperheid in het uitvoeren van haar plicht; vergenoegen in het werk dat men voor de Heere gedaan heeft, en zij laat de uitslag over aan het bestuur van de Heere. Dit is met recht vrolijk leven; hieruit vloeit de zuivere heiligheid. En alle deugdzaamheid die niet geschiedt ziende op God in Christus, erkent ze voor ondeugdzaamheid.

Zulk een omgang met God is de hemel:
1 Tess 4:17,18: ‘(…) en alzo zullen wij altijd met de Heere wezen. Zo dan, vertroost elkaar met deze woorden.’

Hiervan zegt David:
Psalm 16:11: ‘(…) verzadiging van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheden zijn in uw rechterhand, eeuwiglijk.’
Psalm 17:15: ‘Ik zal uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen; ik zal verzadigd worden met uw beeld, als ik zal opwaken.’

Ziet daar de uitnemende gelukzaligheid van de omgang met God. Dewijl gij nu met God in een verbond gekomen bent, en dat verbond aan u verzegeld is, zo hebt u het voorrecht om met uw God ootmoedig te wandelen, en het is ook uw plicht. Gewent u dan aan de Heere, en hebt vrede en wordt blinkende.

Ds. W. à Brakel (1635-1711, predikant te Rotterdam)
Uit: Redelijke Godsdienst, hoofdstuk 41, paragrafen 37 en 38

DE HEILIGHEID DES HEEREN

Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN (Zacharia 14:20).

Als de hogepriester onder het Oude Testament de tempel binnenging, droeg hij een tulband op zijn hoofd waaraan een gouden plaat bevestigd was waarop geschreven stond: ‘de heiligheid des HEEREN’. In onze tekst ziet Zacharia deze zelfde woorden staan op de bellen van de paarden. Wat heeft ons dit te zeggen?

In de Bijbel wordt veel gesproken over de ‘heiligheid des Heeren’. Als Jesaja door de Heere geroepen wordt, hoor hij de serafijnen roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der Heirscharen!’ Deze heiligheid van God laat ons zien dat onheilige schepselen voor God niet kunnen bestaan. Jesaja voelde dat en riep toen ook uit: ‘Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben.’ Hebt u zo ook wel eens in uw leven iets gevoeld van de heiligheid van God? Want heel de wereld, ook u en ik, liggen van nature verdoemelijk voor God.

Toch hoeven we hier geen punt te zetten. Dat zou wel verdiend zijn. Maar het is Pinksteren geweest. En wat wil dat zeggen? Wel, met Pinksteren is de Geest der heiligmaking uitgestort. Deze heiligmaking is vrucht van de rechtvaardigmaking! Want al de onheiligheden van de Zijnen deed de Heere op de grote Hogepriester der verzoening, de Heere Jezus, aanlopen. En waar het werk van de Heere Jezus Christus wordt verheerlijkt aan het zondaarshart, daar komt rechtvaardigmaking, maar ook heiligmaking. Alleen in de weg van de heiligheid kan de mens voor God bestaan.

Misschien moet u wel zeggen dat u na ontvangen genade nog zoveel onheiligheid in uw hart tegenkomt. U tobt daarmee en het doet zo’n pijn vanbinnen dat u maar niet voor God kun leven zoals u begeert om voor God te leven, namelijk heilig en goed. Misschien moet u wel met Paulus zeggen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?’ Aan deze zijde van het graf is deze heiligheid in het leven van Gods kinderen onvolmaakt, maar straks zal die heiligheid heel de nieuwe schepping doorstralen. De vrucht van Jezus’ verzoenend sterven zal straks het nieuwe Jeruzalem zó doorstralen, dat zelfs op de bellen van de paarden geschreven zal staan: ‘de heiligheid des HEEREN’.
Wat bedoelt Zacharia met deze rijke beeldspraak? Hij bedoelt dat alle terreinen van het leven zó geheiligd zullen zijn, dat de Drieenige God in heel Zijn schepping weer verheerlijkt zal worden. En waar zal dat de vrucht van zijn? Enkel en alleen van het offer van de Heere Jezus. En wat nu geschreven stond op de gouden voorhoofdsplaat van de hogepriester, dat zal dan ook geschreven staan op de bellen van de paarden. Dat wil zeggen dat de meest gewone dingen van het leven doortrokken zullen zijn van de heiligheid des Heeren. Ja, alle potten in Jeruzalem en Juda zullen heilig zijn, roept Zacharia uit. Heilig de paarden. Heilig de potten. Heilig de springbekkens. Wat kan het hart van Gods kinderen daarnaar verlangen, om straks met de gezaligden te kunnen zingen: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen! De ganse aarde is vol van Zijn heerlijkheid’.

Het is pinksterfeest geworden. We gedenken de uitstorting van de Heilige Geest. De Geest van Christus, Die op de pinksterdag is uitgestort, stuwt alles naar de grote dag die de bekroning zal zijn van het pinksterfeest. Dan zullen alle kinderen van God, overal vandaan, eeuwig God verheerlijken. Dan zal God zijn alles en in allen. Misschien moet u zeggen dat u er zo weinig van ziet. In uw eigen leven niet en ook niet om u heen. Het lijkt soms wel dat het precies andersom zal gaan. Alsof de onheiligheid en de duivel de overhand zullen krijgen. Maar toch heeft de Heere een volk dat, met de hand op deze belofte, wacht met onuitsprekelijk verlangen naar de dag, wanneer op de bellen van de paarden geschreven zal staan: de heiligheid des HEEREN.

Lezer en lezeres, laat u niet afleiden door wat de binnenprater, de wereld en de duivel u proberen wijs te maken dat het wel niet goed zal gaan. De overwinning van Koning Jezus is zeker. Wat Hij belooft, zal Hij zeker waarmaken, opdat Hij eeuwig de glorie zal ontvangen.

Ds. J.S. van der Net

Het nieuwe kleed

Zo zal ook de opstanding van de doden zijn (…)’ (1 Korinthe 15:42); ‘Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden (…)’ (1 Korinthe 15:53); (…) wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden (…)’ (2 Korinthe 5:4).

In 1 Korinthe 15 trekt Paulus alle registers open om de lichamelijke opstanding te verdedigen. Hij noemt het lichaam een zaad dat in de aarde gezaaid wordt in verderfelijkheid en dat in heerlijkheid wordt opgewekt. Een christen gelooft in de opstanding van de doden. Jesaja schrijft daar ook over: ‘Uw doden zullen leven – ook mijn dood lichaam – zij zullen opstaan.’ Het Oude Testament geeft veel minder teksten over de lichamelijke opstanding dan het Nieuwe Testament, maar ze zijn er wel.

Paulus wijst op het verschil tussen hemelse en aardse lichamen. Daarbij gaat het om de eigenschappen die deze lichamen hebben. Van die hemelse lichamen hebben wij ‘enige’ voorstelling als we denken aan het opstandingslichaam van Christus. Dat is eigenlijk ons enige houvast. Paulus zegt wel met grote nadruk: ‘dít vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden’. Het gaat dus om ieders unieke persoonlijkheid en niet om de mens in het algemeen. De kleren maken wel de man, maar als je een etalagepop met nieuwe kleren omhangt, is het toch geen mens. De gelovigen zijn het zelf die onvergankelijk en onsterfelijk worden gemaakt. Wat wij in ons leven tussen onze geboorte en onze dood hebben en zijn, wat we doen en ondergaan, wordt niet allemaal weggeworpen. Houdt u daar nu ook rekening mee? Wat we nu hebben en zijn, dat wordt verlost van alle gevolgen van de zondeval, maar ons unieke menszijn blijft.

Soms zie je in de spiegel dat het nodig is om een nieuwe jurk of een nieuw kostuum aan te schaffen. Bij de opstanding uit de dood of de metamorfose als we bij de wederkomst nog in leven zijn, past het nieuwe kleed van de onvergankelijkheid en onsterfelijkheid. Johannes schrijft dat het nog niet geopenbaard is wat we zullen zijn, maar we zullen aan Christus gelijk zijn (1 Joh. 3:2). Al Gods kinderen krijgen een lichaam zoals Jezus heeft. Als de eeuwige bruiloft aanbreekt, steekt God al Zijn kinderen in het nieuw: het verheerlijkte en door de Heilige Geest gestempelde en geregeerde ‘geestelijke lichaam’, waardoor we in staat zijn om God voor eeuwig te loven en te prijzen. De levende verwachting van die toekomst is de graadmeter voor ons geloof. Wat een troost voor mensen die verkeren in de verdrukking van hun sterfelijk bestaan, omgeven door ziekte, pijn en afbraak. Jezus komt en Hij zal hun heil volmaken. Hoe dat zal gebeuren begrijpen we niet, maar God heeft het beloofd en daarom moet de ‘beste tijd’ nog komen.

We hebben de garantie in de opstanding van de Heere Jezus, Die aan de overzijde van de dood is opgestaan om nooit meer te sterven. De dood heeft niet het laatste woord. Wie Christus mocht liefkrijgen en leven door de kracht van Zijn opstanding en in de gemeenschap aan Zijn lijden, mag met vreugde uitzien naar deze nieuwe scheppingsdaad van God.

Paulus schrijft over het verlangen naar de hemel. Met het ‘uitgekleed worden’ bedoelt hij het sterven als je lichaam voorlopig aan het verderf wordt prijsgegeven. Zolang je nog in het aardse lichamelijke leven bent, ben je uitwonend van de Heere. Dan ben je nog niet met je ziel in de hemelse heerlijkheid en bekleed met het volmaakte bruiloftskleed van Christus’ gerechtigheid, zoals dat gebeurt bij onze verhuizing naar de hemel bij ons sterven. Hebt u voor uzelf helder wat er gebeurt op dat ogenblik? Dan moet u uw aardse lichaam verlaten en nog zonder verheerlijkt lichaam bij de Heere intrek nemen. Nog heerlijker zal het zijn als we ‘overkleed’ worden. Pas bij de wederkomst van Christus krijgen we een verheerlijkt lichaam. Dan worden al Gods kinderen overkleed met het kleed van de onvergankelijkheid en de onsterfelijkheid. Bij die transformatie worden we gelijkvormig aan het lichaam van Christus.

Toch gebruikt de apostel het woordje ‘naakt’ voor het verlies van ons aardse lichaam. Dat is een merkwaardige gedachte, dat je zuchtend opziet tegen de verlossing. Ten diepste is dat angst voor de toekomst, voor de dood en het lijden. Ons huidige bestaan is zo kwetsbaar en door de dood omringd. We kunnen echt niet in onze oude plunje blijven rondlopen. Wie wil er nu graag sterven? En toch … als de liefde trekt en je over alles heen ziet, verlang je ernaar om overkleed te worden met het verheerlijkte opstandingslichaam.

Ds. C.G. Vreugdenhil

De definitieve overwinning

‘Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus’ (1 Korinthe 15:57).

Wel vaker onderbreekt Paulus zijn betoog door een uitroep van lofprijzing en dankzegging. Dat geeft iets levendigs aan zijn spreken en schrijven. Hij is daar zelf met huid en haar bij betrokken. Hij bedenkt opeens waar een kind van God zoal aan ontkomen is.
Hij heeft het over de dood en de zonde en de wet. Daar is toch geen mens tegen opgewassen. Daar zijn we allemaal reddeloos aan prijs gegeven. Het enige dat voor ons overblijft is de totale verlorenheid.

Daarom breekt hij uit in die heerlijke dankzegging en lofprijzing. Maar Gode zij dank Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus! Christus heeft die overwinning behaald door Zijn kruis en opstanding. Die volledige overwinning zal Hij geven op de jongste dag. Maar er staat dat Hij ons de overwinning geeft.

De overwinning over de dood (de geestelijke dood), de overwinning over de zonde (de kracht ervan wordt gebroken) en de overwinning op de goddelijke aanklacht (de overtreders van de wet zijn vervloekt). Daarover geeft Hij de overwinning, hier en nu! Wij zijn dus aan het strijden tegen onze dodigheid en tegen de zonde en tegen Gods rechtvaardig oordeel. En we denken steeds de nederlaag te lijden, maar in die strijd geeft Christus de overwinning. Wij zijn tegen die machten en krachten niet opgewassen, maar Christus geeft de overwinning. In de grondtaal staat letterlijk: Hij is gevende! Steeds weer, in al onze struikelingen. Steeds weer zien op Hem. Voortdurend geeft Hij.

Herkent u dat? Weet u hoe zo’n uitroep als die van Paulus geboren wordt? Dat is geen kwestie van een permanente triomfantelijke stemming. Nee, zo’n uitroep van dankzegging en lofprijzing wordt geboren in de aanvechting. Als al de machten van het verderf op je afkomen. Daar zie je toch niets anders dan de totale verlorenheid van je eigen bestaan. En juist daar is de overwinning van Christus. Daar is geen bijdrage van ons, al moeten wij wel ten bloede toe strijden tegen de zonde. Zo bidt ons doopformulier: Wil ons door Uw Heilige Geest altijd regeren opdat we vroom tegen de zonde, de duivel en zijn hele rijk strijden en overwinnen mogen.

In vers 56 gebruikt Paulus weer een nieuw beeld: De prikkel van de dood is de zonde; en de kracht van de zonde is de wet. De dood is het gevolg van de zonde. En de wet wijst ons de zonde aan. Het doodvonnis is terecht. Weet u waar dat woordje ‘prikkel’ op slaat? De prikkel van de dood is de zonde. De dood wordt hier voorgesteld als een gevaarlijk beest met een dodelijke angel. Bijvoorbeeld een schorpioen, die met zijn angel (prikkel) een doodsteek toebrengt. In die angel zit vergif. Als je daardoor gestoken wordt, komt dat gif in je bloedbaan en moet je sterven. Zo zijn wij allemaal gestoken door de angel van de dood, namelijk de zonde. En dat heeft ons allemaal bedorven. Het gif van de zonde zit als het ware in ons bloed. En daarom zijn we onderworpen aan de dood. De steek met die angel van de dood hebben we opgelopen in het paradijs. Zo zegt Paulus: de angel van de dood is de zonde. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen en houdt de dood zijn macht over ons.

Heeft dat u nooit aangegrepen en op de knieën gebracht? Wij dragen de kiemen van de dood in ons bloed. We zijn allemaal gestoken met die giftige angel van de dood. Een wespensteek is al erg. Daar kun je nog iets aan doen met anti-prik. Maar tegen de schorpioen van de dood kun je niets doen. Onherroepelijk zal je sterven. U leeft met die gedachte toch niet rustig verder? Paulus, hoe kun je spreken over de overwinning?

Is er dan een oplossing voor de dood? Ja, als je die angel zou kunnen uittrekken, dan zou hij ongevaarlijk worden. Daar wijst Paulus op. De dodelijke schorpioen heeft zijn angel verloren. Hoe kon dat gebeuren? Hij heeft de Heere Jezus gestoken en is toen voorgoed zijn angel kwijtgeraakt voor allen die bij Hem horen. De dood stak Jezus. De zonde van zijn volk is Hem toegerekend. De wet heeft Hem veroordeeld. Hij stierf aan het kruis. Maar Hij is ook opgestaan. Daarin heeft Hij die sterke vijanden overwonnen.

Paulus komt met goed nieuws. Gode zij dank. Paulus komt met Christus. Hij bundelt alle namen samen om de onuitputtelijke rijkdom en grootheid van de Zaligmaker tot uitdrukking te brengen: onze Heere Jezus Christus. Hij heeft niet alleen de dood overwonnen, maar ook de oorzaak van de dood, namelijk de zonde. Hij is Heere over de dood en over al Zijn volgelingen. Al Gods kinderen zijn Zijn eigendom. Ze zijn geborgen bij Hem. Gode zij dank.

Voelt u zich daarin meegenomen? Kent u die strijd tegen de zonde en de belijdenis: ik heb de dood verdiend? In onszelf zijn we verliezers, maar in Hem – verbonden met de band van het levende geloof – meer dan overwinnaars. Als u angstig wordt voor die schrikaanjagende schorpioen van de dood, zie dan op Jezus. Vergeet toch niet dat de dood zijn giftige angel kwijt is. Jezus geeft de overwinning. Nu in de omgang door het geloof met de levende Heere en ten volle op de jongste dag. Dan wordt vervuld: de dood is verslonden. Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft!

Ds. C.G. Vreugdenhil

Kracht en heerlijkheid zij het Lam

‘Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden’ (Mattheus 26:36,37).

Deze geschiedenis wordt ons van jaar tot jaar medegedeeld, opdat wij, die door de Geest van God geleid worden, geloven en ondervinden, als wij onder de oliepers zijn: wij komen er onder vandaan, nadat wij geperst zijn, en de duivel zal ons en de onzen niet hebben, maar de Heere Jezus! Hij, Die met een eeuwige kroon gekroond is, zal het aan allen die Hem verwachten geven, dat zij zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, die mij de Heere, de Rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal’.

Laat ons zien op onze Koning! Daar ligt Hij met zweet en bloed bedekt, kermend in het stof, worstelend met de dood. Dat deed Hij niet voor Zichzelf, dat deed Hij voor Zijn lieve schapen, van wie Hij zei: ‘Ik geef Mijn schapen het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken!’

U ouders, u die God met kinderen heeft gezegend, houdt toch aan voor uw kinderen! En hebt u daarbij ook vaak een zware strijd te verduren en wordt u vervuld met angst: houdt aan in het gebed! Omdat Hij heeft gebeden in onze benauwdheid in Gethsémané, en driemaal zo heeft gebeden, hebben wij de verhoring van onze gebeden!

Wat zoeken wij voor onze kinderen? Tijdelijke eer en welvaart? Alles goed, maar bedenkt toch: eens komt voor een ieder van ons en voor onze kinderen het uur, waarin wij hebben te worstelen met de dood! Dat blijft niet uit. Als dus de ouders zich met hun kinderen niet werpen op het Lam van God, dan verslindt de dood hen. Maar het Lam heeft in Gethsémané voor hen met de dood geworsteld, en de dood zal daarbij wel gedacht hebben: heb ik Hem, dan heb ik ze allen! Wat zal de duivel, die het geweld van de dood heeft, de Heere Jezus niet allemaal in Zijn heilige ziel geworpen hebben! Wie zal het zeggen? Ontneem mij het bloed van Jezus Christus voor mij en de mijnen, en mijn zonden staan als bergen voor mij. Maar heb ik het bloed van Jezus Christus, dan liggen de zonden van mij en de mijnen achter de rug van de genadige Vader, en zijn zij geworpen in de diepten van de zee.

Bitter was de drinkbeker voor de Heere. Hij had graag gewild, dat hij van Hem voorbijgegaan was, maar dan zouden alle kinderen van God aan deze bittere drinkbeker gestorven zijn. Het was de Vader niet mogelijk, deze drinkbeker van Hem te nemen. Daarom onderwerpt Hij Zich aan de wil van de Vader. Niet alles is God mogelijk. Alleen dát is Hem mogelijk, wat overeenkomt met Zijn eer en de zaligheid van Zijn uitverkorenen. Als Zijn wijsheid anders wil dan wij willen, is het Hem onmogelijk te handelen tegen Zijn wijsheid. Het is Hem niet mogelijk, tegen Zijn gerechtigheid te handelen, als Hij het kwaad moet bezoeken. Het is Hem niet mogelijk, te handelen tegen Zijn vrije genade, als Hij Zijn vrije genade wil verheerlijken. Het is Hem onmogelijk, ook wanneer Hij straft, te handelen tegen Zijn liefde, waarin Hij gesproken heeft: ‘Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde’. Dan is het alles vaderlijke kastijding, uit trouwe liefde voortvloeiende. Wat is nu nog bitter – hoe bitter het ook smaakt – als de Heere Jezus al het bittere uit de drinkbeker, die wij te drinken hebben, wegneemt, doordat Hij bij ons staat en ons vertroost? De trouwe Heiland! Hij zuigt met Zijn mond het vergif uit onze wond. Hij neemt al het bittere uit onze drinkbeker weg en drinkt het op! Laten wij Hem voor ogen houden en bij Zijn Woord blijven. Hij heeft gezegd dat Hij bij de Zijnen zal blijven en dat zij in Hem veel vrucht dragen. Onze Heere en Heiland kreeg geen antwoord van Zijn Vader; er kwam een engel om Hem te versterken, maar daarna ging het eerst nog voorgoed op de dood aan. Wat heeft Hij gedaan? Hij bleef bij het ‘Mijn Vader’ en, ‘dood, jij krijgt Mij niet!’ Daarom houd vast, want Hij houdt ons vast. Maar: ‘wie kan vasthouden?’ Ik zeg ronduit: ‘Ik kan niets; maar zou ik mijn God niet eren?’ Hij heeft Zijn lieve Zoon voor ons in de dood gegeven, Hij heeft zo menig, zo menig woord bij ons waargemaakt, ons uit de diepste kuil opgehaald, ook hen, die God ons heeft toevertrouwd. Hij kan niet liegen! Hem zij de eer! Kracht en heerlijkheid zij het Lam!

H.F. Kohlbrugge

Jezus volgen

En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op, en volge Mij (Lukas 9:22-23).

De Heere Jezus richt zich hier niet alleen tot Zijn discipelen, want Hij zegt (zo staat er) tot allen, tot iedereen: ‘Zo iemand achter Mij wil komen’. Als iemand Mij volgen wil, dan…, dan moet hij of zij tot twee dingen bereid zijn. Die verloochene zichzelf, dat is het eerste. Die moet letterlijk ‘nee’ zeggen tegen zijn oude, zondige ik. Die moet zich afkeren van de zonde, van zijn of haar farizeïstische trots (2 Korinthe 10:5), van vertrouwen op eigen ervaringen, op eigen liefde en op eigen vertroostingen. Die moet alleen op Mij en Mijn verdienste vertrouwen. Onafscheidelijk zijn deze twee zaken: Christus volgen en jezelf verloochenen. De keerzijde is er trouwens ook: jezelf volgen en Christus verloochenen.

U zegt: ‘Wat is dat precies, die verloochening, dat ‘nee’ zeggen tegen dat oude zelf?’ U zou kunnen zeggen dat dat de weigering is om te leven voor je eigen plezier, om jezelf te behagen, om mensen te behagen. Het is het gericht zijn op God, om voor Hem te leven, zoals de Heere Jezus Christus zelf ook deed. Paulus schrijft in Romeinen 15: ‘Want ook Christus heeft Zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is: De smadingen dergenen, die U smaden, zijn op Mij gevallen’ (Romeinen 15:3). U kunt daar zelf heel erg uw best voor doen, maar met een onbekeerd hart gaat dat niet, want zo zegt Paulus in Romeinen 8: ‘Die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen’ (Romeinen 8:8). Daar is genade voor nodig. Alleen door verbonden te zijn met Christus, kunnen we God behagen. Dat wil zeggen: Hem bekoren, Hem aanstaan, Hem ter wille zijn, voor Hem en gericht op Hem leven.

Die achter Mij wil komen, verloochene zichzelf, en (dat is het tweede) die neme zijn kruis op, dagelijks. Op weg naar? Naar de executieplaats. Zijn kruis, heel persoonlijk. Opnemen. En de voetstappen van Christus volgen op de weg van het lijden. Want, zo schrijft Petrus later: ‘Want hiertoe bent u geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat u Zijn voetstappen zou navolgen’ (1 Petrus 2:21).

God geeft Zijn kinderen kruisen. En over die kruisen heeft het Woord van God ons het nodige te zeggen. Wij denken vaak dat wij er het nodige over kunnen zeggen, maar dat gaat vaak te gemakkelijk en dat valt vaak verkeerd. Want we kunnen vaak zo moeilijk inschatten hoe zwaar het kruis is, dat een ander dragen moet. Maar het is wel goed, kinderen van God, om te luisteren naar wat de Heere Zelf in Zijn Woord zegt over die kruisen, die Hij ons in ons leven oplegt. Vanuit het Woord klinkt de vriendelijke stem van de Heere Zelf u toe: ‘Mijn kind, Ik weet wat Ik doe. Ik weet wat goed voor u is. Ik zal het niet te zwaar voor u maken.’ Dat neemt niet weg, dat sommige kruisen in het leven van Gods kinderen heel zwaar zijn. Soms in het persoonlijke leven, in het geestelijke of in het tijdelijke leven, lichamelijk of psychisch. Het kan ook een kruis zijn in relatie tot de dienst van de Heere. Maar ook zware kruisen mogen we niet weigeren. Immers Christus, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Die voor ons loopt, heeft het zwaarste kruis gedragen en de ergste schande veracht. En dus is dat ook voor ons, in navolging van Hem, de weg: de weg van het kruis, tot de kroon.

Eerst hebben we nodig met God verzoend te worden, door de dood van Christus. Daarna (maar die twee zaken zijn onafscheidelijk, die kunnen en mogen we niet van elkaar losmaken) hebben we nodig door de opstanding van de Heere Jezus opgewekt te worden tot een nieuw leven. Om dan te mogen gaan in het spoor van Zijn voetstappen. ‘Ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God’ (Hebreeën 12:2). Kruisdragers achter Hem aan, heb goede moed! Die zegt: ‘dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft’ (1 Johannes 2:6). Het dragen van ons kruis kan moeilijk en zwaar zijn, maar ik zeg u: ‘Vrees geen der dingen, die u lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt; en u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot de dood, en (de Heere) zal u geven de kroon des levens’ (Openbaring 2:10). Dus toch, na het kruis, de kroon! En die zullen we werpen aan de voeten van het Lam. Nu dan: ‘Hebt goede moed. Zijn genade is u genoeg; want Zijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo dan, vertroost elkander met deze woorden’ (1 Thessalonicenzen 4:18).

Ds. J. IJsselstein

In Eeuwigheid Dezelfde

‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid’ (Hebreeën 13:8).

Zie hier een kenmerk van het ware en zaligmakende geloof. Het is een geloof dat op Jezus ziet als steeds Dezelfde, en ontdekt dat Hij onveranderlijk Dezelfde is, telkens als het opnieuw werkzaam met Hem wordt. Ook al sluit Hij misschien soms de deur voor u toe, om u te beproeven, te kastijden of te verootmoedigen, toch, als Hij de deur opendoet en u bij Zich binnenlaat, ontdekt u altijd dat Hij dezelfde Jezus is, bevindt u dat Zijn woord hetzelfde is, Zijn liefde dezelfde, Zijn verbond hetzelfde, dat Zijn beloften dezelfde zijn, dat Zijn bloed hetzelfde is in zijn kracht en werking, Zijn gerechtigheid altijd dezelfde om u aan te nemen, dat Zijn volheid aldoor dezelfde is om u te voeden, Zijn beminnelijkheid eeuwig dezelfde is om uw hart voor Hem te vertederen en Zijn stralend licht altijd hetzelfde is om de heerlijkheid van God te tonen. En hier is de troost die het geloof heeft, te midden van alle vrees en moedeloosheid: Hij is God en verandert niet, daarom ben u niet verteerd.

Hij is Dezelfde, gisteren, heden en in der eeuwigheid. Bezit u dit geloof? Zeker, hoe meer u leeft in vertrouwen op Zijn onveranderlijkheid, des te onveranderlijker en onbeweeglijker zult u zijn: ‘Die op de HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid (Psalm 125:1). Het is een vast vertrouwen en dat houdt hier stand.

Kortom, hier is een fundament voor het geloof en de hoop van alle zondaars die dit Evangelie horen, en verlost mochten worden van de toorn van Hem Die leeft tot in alle eeuwigheid; die graag gezegend zouden willen worden, voor eeuwig gelukkig in Hem. O, kom tot Hem voor u deze plaats verlaat. Hij is de beste Partij waarover u ooit hebt horen spreken, voor tijd en eeuwigheid; elk woord in de tekst is een argument en een bemoediging om te komen tot Hem.

Hij is Jezus, Zaligmaker, Hij is in staat om u te bevrijden van uw zonden en van de toekomende toorn. En deze Naam Jezus houdt een antwoord in op alle bezwaren die u naar voren kunt brengen door ongeloof, door uw zondigheid, schuldigheid, doodsheid, dwaasheid of wat u ook maar in de weg staat. Als u van al dit kwaad verlost wilt worden: Jezus wordt u aangeboden!

Bedenk dat Hij Christus is, door God gezalfd om te verlossen; Hij heeft de volmacht van Zijn Vader. Hij komt in de Naam en op gezag van Zijn Vader. God, de Vader, heeft Hem verzegeld. Hij is Jezus Christus, Dezelfde; Hij is onveranderlijk en standvastig. U bent aan veel veranderingen onderhevig; het zijn veel zondige veranderingen, altijd ten kwade, en de laatste verandering, door de dood, is aanstaande. Zou u geborgen willen zijn in een onveranderlijke Zaligmaker, gevestigd willen zijn op een onwankelbare Rots? O mensen, Die is hier!
Hij is Dezelfde, gisteren, Dezelfde van eeuwigheid, van eeuwigheid gesteld (Spr. 8:23), Dezelfde vanaf het begin van de tijd, het Lam ‘Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld’ (Openb. 13:8), dezelfde Jezus Die onmiddellijk na de val werd beloofd, dezelfde Jezus Die in de volheid van de tijd onze natuur heeft aangenomen, Die geworden is uit een vrouw, geworden onder de wet, dezelfde Jezus Christus Die stierf in Jeruzalem, weer opstond en ten hemel voer, dezelfde Jezus Die het Voorwerp van het geloof was van alle heiligen in het Oude en Nieuwe Testament. Hij is niet alleen gisteren Dezelfde, maar ook heden Dezelfde. En daarom: ‘Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet’. Zijn dagen zijn zonder einde, maar u hebt geen dag dan alleen deze waar u mee te maken hebt, ja, geen uur dan dit waarvan u nu beseft hebt, niet eens een moment, niet eens deze tijd – slechts het nu van dit ogenblik: ‘Nu is het de welaangename tijd’. De dag van gisteren is voor u voorgoed voorbij, en de dag daalt: ‘gij weet niet wat de dag baren zal’ (Spr. 27:1). Maar omdat Híj Dezelfde is Die Hij gisteren was, en omdat u morgen niet dezelfde zult zijn, nog in dezelfde omstandigheden, noch hetzelfde aanbod zult krijgen – daarom is het misschien nu of nooit.

Bedenk, dat Hij Dezelfde is in der eeuwigheid. En daarom: als u Hem vandaag aanneemt, zult u zich in eeuwigheid in Hem verblijden. U zult ontdekken dat Hij een eeuwige Vader en een onveranderlijke Vriend is. Hij zal Dezelfde voor u zijn Die Hij geweest is. Hij zal uw eeuwige Gerechtigheid zijn, uw eeuwige Kracht, uw eeuwig Licht, eeuwig Leven en eeuwig Al. Geen dood, oordeel of eeuwigheid zullen Hem doen veranderen. Geen verandering in uw levenslot of gesteldheid na dezen zal ooit Zijn gezindheid of Zijn liefde jegens u doen veranderen. U zult voor eeuwig gelukkig zijn, omdat Hij Dezelfde is, gisteren, heden en in der eeuwigheid. Moge de Heere u tot Zich trekken!

R. Erskine (1685-1752, predikant in Schotland)

De gouden keten van Jezus’ voorgeslacht

‘Het boek van het geslacht van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham’ (Mattheüs 1:1).

Het is opmerkelijk dat alle keren dat in Mattheus 1 de naam van de Zoon van God wordt genoemd, daarbij gelijk ook de namen van mensen worden genoemd. JEZUS CHRISTUS, de Zoon van David, de Zoon van Abraham. Wat is dat op zichzelf al een eeuwig wonder. Dat Hij Zijn Naam tegelijk laat noemen met die van zondaren. Het is werkelijk vervuld wat staat in vers 23, dat Zijn Naam is Immanuel; God met ons. Zo laag wilde hij afdalen en zo diep wil Hij Zichzelf vernederen. Hij is naar de aarde gekomen om zondaren uit het slijk te verhogen en hen met God te verzoenen.

We letten hier niet alleen op dat Hij ‘God met ons’ is, maar ook ‘God uit ons’. Uit dat hele menselijke geslacht van al die eeuwen door is Hij uiteindelijk geboren. Er ligt een uitvoerig geslachtsregister voor ons: het boek van het geslacht van Jezus Christus. Letterlijk: de boekrol van de bron van Jezus Christus.

Misschien heeft u, als u ooit onderzoek deed naar uw voorgeslacht, in dat onderzoek wel een persoon ontdekt van wie u zegt: ‘Jammer dat die naam erbij staat’. Dat is met de Koning der koningen niet veel anders. Jezus kon Zich voornamelijk alleen maar schamen voor Zijn voorgeslacht. Het waren veelal zondige schakels. Het boek van het geslacht van Jezus Christus bevat zoveel zwarte bladzijden! Het begon al met Adam en Eva die God hebben verlaten. In vers 3 lezen we over Juda. Hij gewon (dat wil zeggen: ontving als kind) Fares. En hij gewon nog een kind bij Thamar: Zara. Het gaat hier om incest. Een zwarte schakel! We lezen in vers 5 nog een schakel van zonde: Ruth, iemand uit het buitenland, uit Moab. Zij was helemaal niet iemand van het verbond. Ze stond er helemaal buiten. Maar iemand van buiten Gods gemeenschap mocht de overgrootmoeder van David worden. Uit haar kwam de meerdere David voort. Dit was nu het voorgeslacht van de grote Koning.

Die keten van Jezus voorgeslacht bevat ook bijna gebroken schakels. En dan wordt het eigenlijk nog onbegrijpelijker. Het begon al bij Abraham. Hij werd geroepen toen hij vijfenzeventig jaar oud was. Zijn vrouw was onvruchtbaar. Maar de Heere heeft er voor gezorgd dat vijfentwintig jaar na zijn komen in Kanaän Izak geboren werd. Ze waren beiden op hoge leeftijd. De Heere echter heeft die keten in stand gehouden. Izak. Twintig jaar heeft hij de Heere gebeden, in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want Rebekka was onvruchtbaar. De Heere heeft die keten niet laten springen, maar Jakob geboren doen worden. Bij Hizkia was het precies hetzelfde.

De gouden keten van het voorgeslacht van Jezus bevat naast zondige en bijna gebroken schakels ook koninklijke schakels. Zijn afkomst is niet alleen tot vernedering, maar ook tot verhoging, want Hij kwam voort uit het koninklijke geslacht. De Heere heeft ook aan David, de koning, al gezworen dat Hij uit zijn nageslacht op de troon van David zetten zal. En daar wordt echt niet alleen Salomo mee bedoeld, maar ook Jezus. Dat was de verwachting, die door dat hele koningsgeslacht heen lag. Nee, het waren geen beste koningen. Van zes koningen lezen we in Kronieken dat het goddeloze koningen waren, en van nog eens drie dat zij niet met een volkomen hart de Heere hebben gediend. En toch, allemaal koninklijke schakels. Waarom was dat? Het zou duidelijk moeten zijn dat er een Koning uit dat vervallen en zondige koningshuis zou voortkomen. De vervallen hut van David zal weer worden opgericht en de wijzen uit het oosten gaan vragen naar de geboren Koning van de Joden. Hij zal worden neergelegd in een kribbe, in de koningsstad Bethlehem, maar wel in diepe vernedering. Juist daarin komt Zijn buigen openbaar.

Wel, dat is nu Jezus’ voorgeslacht. Zondig, onvruchtbaar en toch ook koninklijk. We zullen deze Zaligmaker moeten leren kennen. Hij zal het bij het oordeel aan ons vragen, of Hij als Koning voor ons waarde gekregen heeft. En hoe krijgt Hij dan waarde? Alleen wanneer we als een arme, verloren zondaar aan Zijn voeten leren schuilen. Als we onszelf hebben leren kennen als schuldig en zondig. Die zullen eenmaal allen mogen erkennen, wat ze op aarde al hebben beleden: Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël (Joh 1:50). En nu het wonder: Jezus’ onderdanenrijk is nog niet vol! Zijn Koninkrijk moet nog worden uitgebreid. En daartoe gaat het Evangelie ook vandaag nog uit. Het Evangelie van advent en van Kerst. Het Evangelie van deze Koning der koningen. Eén Naam is ons allen genoeg: de Naam Jezus, Zaligmaker. Hij ontvangt eenmaal eeuwig de eer.

Ds. G.J. Baan

Eenheid

“Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in de Heere, dat gij wandelt waardig de roeping, met welke gij geroepen zijt; met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkaar in liefde; u benaarstigende te behouden de eenheid van de Geest door de band van de vrede. Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één Heere, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen” (Efeze 4:1-3).

De apostel Paulus laat hier zien, hoe Gods kinderen samen een eenheid moeten vormen, opdat ieder zijn naaste helpe, hem moed geve en sterke en wij allen ons eendrachtig beijveren om God te dienen. Om nu dit te doen, is het noodzakelijk dat wij de kwalen, die wij in ons omdragen, bestrijden. Zoals de ervaring uitwijst, zijn alle mensen geneigd zich in een bepaald opzicht te verheffen. Ieder mens heeft behagen in zichzelf, ieder mens denkt van nature nogal wat van zichzelf en dat brengt een hooghartige houding met zich mee. Die zich wil verheffen, moet om die reden zijn naaste wel minder maken, om zelf meer te zijn.

Het is dus onmogelijk samen één te zijn, als wij die hoogmoed en aanmatiging, waaraan wij ons maar al te veel overgeven, niet van ons afschudden. Wanneer wij één willen zijn, zullen wij zachtmoedig moeten zijn. Waardoor zijn wij zo onverbiddelijk tegenover onze naasten en niet anders dan hard en scherp? Is het niet omdat een mens méér begeert te zijn? Daar ligt de oorzaak waarom er zo weinig welwillendheid is. Daarom heeft Paulus de zachtmoedigheid met de ootmoedigheid verbonden, want daaruit komt ze ook voort. En tenslotte noemt hij de lankmoedigheid om veel zwakheden en gebreken te kunnen verdragen.

Want als wij stuk voor stuk alles willen napluizen wat wij op onze naaste kunnen aanmerken, kunnen wij ongetwijfeld groot en klein verwerpen, want niemand is er, die niet met één of ander kwaad behept is. Indien wij echter deze hoogmoed hebben afgelegd en wij in plaats daarvan tot zachtmoedigheid en welwillendheid zijn gekomen, en inschikkelijk zijn en veel verdragen kunnen, zodat de zwakheden van een ander ons niet verhinderen hem als een broeder te erkennen, zal daardoor de Kerk altijd in stand blijven.

Wij weten toch, dat zo spoedig als een twistvuur is ontstoken, ieder zijn vijanden verwenst en veroordeelt. Zodra wij dus toegeven aan onze opwellingen om tegen dit en dat op te staan, of indien er enige oproerigheid of muiterij tegen ons is, zijn er partijen, die zich in de Kerk verheffen om de eenheid te breken.

Indien wij dus één willen zijn, wat noodzakelijk is om kinderen van God te zijn, hebben wij op onze hoede te zijn, opdat Satan geen strijd onder ons aanrichten zal. Daarentegen moeten wij vreedzaam zijn en problemen proberen te voorkomen, als wij die op enige wijze openbaar zien worden! Ziehier in het kort wat wij in acht moeten nemen, willen wij onze naasten helpen en werkzaam zijn, dat God door onderlinge eendracht in ons midden wordt geëerd.

Paulus voegt daar nog aan toe dat wij de eenheid van de Geest moeten bewaren, ofwel de band van de vrede. Daarom noemt hij hier de eenheid van de Geest als een noodzakelijk kenmerk van de Kerk en de kudde van God. Wanneer wij dus niet één zijn met elkaar, zijn wij van God vervreemd. Hij laat ons namelijk zien dat als wij niet de eenheid betrachten, God ons niet als de Zijnen erkent en verklaart dat wij niet in enig opzicht Hem toebehoren.

Deze eenheid is iets wat wij in deze dagen wel als iets van veel waarde te achten hebben, aangezien wij hierdoor als Gods kinderen gekend worden. Weliswaar spannen de goddelozen en ongelovigen samen en hebben zij een zodanige eenheid onderling, dat men nergens ter wereld een nauwere verbondenheid vindt. Daarentegen veronderstelt Paulus in dit tekstgedeelte dat de gelovigen een eenheid hebben in God.

Om die reden betoogt hij voor hen hoe deze eenheid bewaard moet worden. Paulus noemt dit de band van de vrede. Want als het vuur is aangestoken, wordt het niet zo spoedig geblust. Wij menen wel, als wij toornig worden, dat wij wel spoedig tot onszelf kunnen komen en dat het zo is geblust en gesust. Ja, maar de duivel mengt zich eronder, zodat twist en onenigheid een dodelijke prikkel wordt en de mensen altijd verbittert, zelfs wanneer er maar een enkele onenigheid bestaat. Daarom wijst Paulus ons erop, dat de Kerk altijd zal ondergaan, als wij niet in vrede leven en alle twist vermijden.

Paulus laat zien wat de eenheid is. Hij zegt dat er één God, één geloof en één hoop is, waartoe wij geroepen zijn, namelijk: dat er één God en Vader van onze Heere Jezus Christus is. Hij is boven allen en in ons allen.

J. Calvijn

(Fragment uit: Het gepredikte woord, preeken van Johannes Calvijn, deel 5, preek 6; 1941, T. Wever N.V.)