Het grote voorbeeld van Christus’ lijden (1)

‘Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft…’ (1 Petrus 2:21)

“In de gevangenis word ik gemarteld met de bedoeling dat ik Jezus Christus zal verloochenen. Maar ze kunnen Christus nooit van mij afnemen,” schrijft de Amerikaans-Iraanse pastor Abedini. Hij werd opgepakt vanwege het planten van huiskerken en werd onder druk gezet om zijn geloof af te zweren in een Iraanse gevangenis. Gevangenisambtenaren en medegevangenen vinden het de normaalste zaak van de wereld om fysiek geweld te gebruiken tegen christenen. Ze beschouwen het als hun plicht om ex-moslims terug te laten keren naar de islam. “In deze zware omstandigheden heb ik Gods reddende genade nodig om de heerlijke geur van Christus te verspreiden op deze duistere plaats,” schreef de voorganger. De gevangenis in Teheran staat bekend om haar slechte behandeling. Eén op de elf christenen in de wereld wordt gediscrimineerd of gemarteld. Wat kunnen de andere 10 voor hen doen?

De mensen aan wie Petrus deze brief geschreven heeft, hadden het verre van gemakkelijk. Zeg maar gerust: ze hadden het moeilijk. Het zijn de vreemdelingen in de ver­strooiing in Klein-Azië. Mensen die een kleine minderheid vormden te midden van een grote heidense meerderheid en zich spot en hoon moesten laten welgevallen.

Maar onder die mensen was er één categorie, die het extra zwaar had. Dat waren de slaven. ‘Dienstknechten’ worden ze hier genoemd. Slavernij. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen, wat dat moet zijn: een slaaf te zijn. Als mens verkocht te zijn, zoals een stuk vee. Niet te kunnen gaan en staan, waar je wilt. Je vrijheid benomen. Voortdurend in het oog gehouden te worden. Hard te moeten werken en onver­diend opeens de kans te lopen een pak slaag te krijgen en dan niets terug te kunnen doen.

Als wij dat horen, zeggen we: hoe is het mogelijk dat dit is voorgeko­men in de geschiedenis van de mensheid? In de tijd van Petrus, in de eerste eeuw van onze jaartelling, vond men dat normaal. Maar, als je nu christen was, mocht je er dan ook slaven op na houden? Op die vraag geeft het Nieuwe Testament geen antwoord. Paulus vermaant zelfs de weggelopen slaaf Onesimus om terug te keren tot zijn eigen meester.

Waar Christus komt en waar Zijn Koninkrijk gestalte krijgt in deze wereld, in ons hart, in de gezinsverhoudingen, in de maatschappelijke verhoudingen, daar gaat veel veran­deren. Al was het alleen nog maar, zoals Petrus hier ook schrijft in deze brief, in de onderlinge verhoudingen.

Dan zal een heer, niet in één keer zijn slaven vrijlaten, maar hij zal ze wel heel goed behandelen. Dan is hij begaan met het lot van zijn slaaf. Dan zal de slaaf in zulke nieuwe verhoudingen niet zomaar weglopen. Hij zal wel een voorbeeld worden in gehoorzaamheid en lijdzaamheid.

Dat is nu waartoe Petrus de slaven oproept. Hij zegt: “Mensen, u, die het moeilijk heeft, zie toch op uw grote Meester. Hij zocht u op in de slavernij van uw zonde”. Daarin wilde Hij komen en de Dienst­knecht van alle dienaren worden. Hij wilde als het ware de slavengestalte aannemen. Hij heeft uw banden losgemaakt. Hij heeft u bevrijd. Want wie door Christus vrijgemaakt is, zal echt vrij zijn. Ook als u moet lijden ten onrechte, juist dan. Maar zorg er wel voor dat je niet hoeft te lijden, omdat je er zelf aanleiding toe gegeven hebt, zegt Petrus. Want dat is geen genade van God, dan heb je het er zelf naar gemaakt. Als je jezelf onmogelijk gemaakt hebt, door ongehoorzaamheid, of door diefstal, of door wangedrag en je wordt daarvoor gestraft, is dat geen lijden in de Naam van Christus.

Maar wèl doen, alleen maar goed doen en dan toch moeten lijden, dat is een eer. Dat is genade bij God. Dan gaat u in het voetspoor van uw grote Meester. Het is een gunst om ten onrechte te lijden. Misschien moet u lijden vanwege laster waar je eigenlijk zelf niets aan doen kunt. Waar je niet verant­woorde­lijk voor bent. En dan tóch te moeten lijden. Dat is nu genade bij God, zegt Petrus hier. Want zo worden we het beeld van Christus gelijkvormig. Die moest immers ook ten onrechte lijden. Daarom schrijft Petrus die ontroerende woorden van onze tekst over de Heere Jezus, Die ons in Zijn lijden een voorbeeld heeft nagelaten.

We lezen in vers 21: “Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft…”. Alleen deze woorden al bevatten een mysterie. Christus heeft geleden. Chrìstus!! Daar staan wij bij stil in de lijdenswe­ken. Dat wij moeten lijden, dat is duidelijk. Wij zijn zondaren. Wat is er een lijden op deze wereld. Wat een ellende is er geleden in de oorlogen en nog steeds. Wat een stromen van bloed zijn er gevloeid. Denk ook eens aan een groot deel van de wereldbe­volking, dat honger lijdt. Aan mensen, die geen dak boven het hoofd hebben. Burgeroorlogen, die nog steeds woeden. Vluchtelin­gen en ontheem­den, die nergens terecht kunnen. Mensen in Syrië en in Afrika.

We denken aan al het leed, dat over deze hele wereld komt, en dat ook onze deuren niet voor­bijgaat. Vult u het zelf maar in. Laten we nooit uit het oog verliezen: het lijden is er om onze zonden. De Heere heeft het zo niet gewild. We hebben onszelf in het ongeluk gestort. Op de bodem van alle vragen ligt der wereld zondeschuld.

Nu staat hier niet in de eerste plaats dat wìj moeten lijden, maar dat Chrìstus heeft geleden. Dat is zo’n on­doorgrondelijk geheim, want Hij hoefde toch niet te lijden. Als er Eén was, Die het niet verdiend had en Die nooit zonde gedaan had dan was het toch de Heere Jezus Christus Zelf. Daarom kunnen de gevolgen van de zonde Hem toch niet treffen? Dat is toch niet eerlijk? Dat is toch niet rechtvaardig?

Inderdaad. En dàt is nu het geheim van het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus. Dat Hij Borg en Middelaar wilde worden voor zondaren, die het wèl verdiend hadden. Zo zegt Petrus het ook: dewijl Christus voor óns geleden heeft. Dat betekent: ons ten goede. Wie zijn die ‘ons’? Dat zijn diegenen, van wie Petrus in de tweede brief zegt dat ze “een even dierbaar geloof met hem verkregen hebben.”

Hij in onze plaats, zegt Petrus. Dat is met ons verstand niet klein te krijgen. Het Evangelie van de plaatsvervanging. Paulus zegt in 2 Kor. 5: “Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt.” Hij kwam naar deze wereld. Hij nam de gestalte van een dienst­knecht aan.

Hij droeg de straf, Hij stierf aan het kruis. Hij bracht de gerech­tig­heid aan, Hij hield de wet van God. Zo verwierf Hij het eeuwi­ge leven. Dat heeft Christus gedaan. Hij deed wat wij eigenlijk zouden moeten doen en wat wij nooit meer konden doen. In onze plaats ging Hij die weg. Dat alles en nog veel meer schuilt er in die sobere woorden: Christus heeft voor ons geleden. Dat lijden is onherhaal­baar en onnavolgbaar.

Maar, zegt Petrus, al hoeven wij dat lijden van Christus niet over te doen, wij mogen wel onze weg door het leven gaan, ziende op Hem, Die het kruis gedragen heeft en de schan­de veracht. Want, zo zegt Petrus: ‘Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten.’ De weg, die wij moeten gaan, ging Hij eerst. Op die weg is Hij voorge­gaan.

Petrus bedoelt te zeggen: als u geslagen wordt, denk dan maar aan die geselslagen, die op Zijn rug neerkwamen. Als u bespot en gesmaad wordt, denk dan maar aan de spot en smaad, die Hij moest incasseren en die Hij zo gewillig heeft ondergaan. Als u vals beschuldigd wordt, denk dan aan die valse getuigen, die tegen Jezus zijn opgestaan.

Hij heeft ons er toe geroepen, zegt Petrus. Geroepen om Zijn smaad te dragen. Het woordje ‘geroepen’ staat er niet voor niets. Wat is het nodig, dat de Heere ons daartoe roept, want anders wilden we het niet. Dan weigeren we om onrecht te lijden. Wie voelt daar nu iets voor, om de weg van lijden en van schande op te gaan? En dan niets terug te zeggen! En als ze je op de ene wang slaan, dat je dan de andere toekeert. Wie voelt daar voor? Niemand! Behalve hij, die de lijdende Zaligmaker heeft lief gekregen.

Ds. C. G. Vreugdenhil