Jezus, dit gezegd hebbende, ging uit …

“Jezus, dit gezegd hebbende, ging uit…” (Johannes 18:1a)

 

Wat in de lijdensgeschiedenis van Christus in het Evangelie van Johannes opvalt is, dat Johannes de Christus ook daarin tekent in Zijn glorie. Niet de verrader of de vijanden bepalen wat gebeuren zal, maar Hij Zelf. En Zelf houdt Hij Zich aan het lijdensprogram, zoals dat van eeuwigheid vastligt. Niets overkomt Hem wat Hij niet toelaat. Goddelijk, Heilig, Zelfbewust bestijgt Hij als het Lam Gods het altaar om Zichzelf te offeren tot rantsoen voor de zonde. Onder dit glorie-aspect belicht met name Johannes de Christus in Zijn lijden.

Jezus, dit gezegd hebbende, ging uit. Welk een gang voor de Borg. Nu zal Hij Zijn uitgang volbrengen, waarover Mozes en Elia met Hem gesproken hebben op de berg der verheerlijking. Nu gaat Hij naar Gethsemané, straks naar Golgotha. Zo moet Hij de ingang openen tot God en Zijn Koninkrijk voor een volk dat zichzelf er buiten gezondigd heeft. Daarom moet Hij buitengesloten worden. Wat dit voor de Borg geweest is, kunnen wij nooit bevatten. Hoe smartelijk is voor de zondaar de inleving er buiten te staan. En dan hebben we er nog niets van beleefd wat het genieten van de volzalige gemeenschap met de Heere inhoudt en wij kunnen er iets van stamelen, maar geen duizendste part kunnen we ervan zeggen. Maar Christus kan zeggen: “Ik en de Vader zijn één”.

En Jezus ging uit, Hij zet de eerste en beslissende stap op het laatste deel van de weg die Hem voert tot de dood aan het kruis. Alles laat Hij achter Zich, de paaszaal, de Godsstad, het huis van Zijn Vader, Hij heeft de laatste godsdienstplechtigheid verricht. De Oudtestamentische bediening is nu ten einde. De Hogepriester naar Wie eeuwenlang is uitgezien, bereidt nu het offer dat verzoening aanbrengt. Dat offer zal Hij alleen brengen. Alleen zal Hij overblijven in het oordeel.

Welk een les, maar ook welk een troost is dit voor Gods kinderen. Hij is een volkomen Zaligmaker. Hij gaat uit en verlaat het ondankbaar en ongelovig Jeruzalem. Zijn uitgaan is een zekere voorbode van het naderend gericht. Het is als horen we vanuit de verte de profetenstem naklinken: Wee hen, als Ik van hen geweken zal zijn.

Welk een prediking! Ook voor de kerk van nu. Als de Heere van ons wijkt, wat blijft er dan van de gemeente nog over? Wat is de oorzaak dat de Heere heengaat? Ongeloof en wereld. Zie maar waar de vermenging met de wereld de kerk gebracht heeft en wat het van de kerk gemaakt heeft. Niet een pilaar en vastigheid der waarheid, maar een puinhoop. De vraag is niet of we een zogenaamde lichte of zware gemeente zijn. In Jeruzalem waren beide groepen aanwezig, maar als het Woord geen kracht meer doet, worden beiden door Christus verlaten.

Maar dat is ook een ernstige boodschap voor het persoonlijk leven. Wat al arbeid besteedde de Heere aan u. Op allerlei wijze, maar bijzonder door middel van de prediking van Zijn Woord. Hoe lang al? Voelt u die klop nog op de deur van uw hart? Of niet meer? Is Hij al uitgegaan? Iemand zal mogelijk zeggen: Zolang er leven is, is er toch hoop? Dat wordt vaak gezegd, maar zegt Gods Woord dat ook? Het is waar, niemand is te slecht en God bekeert soms nog mensen op hoge leeftijd, te elfder ure, soms zelfs op het sterfbed.

Maar Gods Woord leert ons dat we de Heere moeten zoeken, terwijl Hij te vinden is. Van de Joden zei de Zaligmaker dat zij eerst niet wilden en later niet meer konden geloven. Daarom klinkt het: Heden, terwijl gij Zijn stem hoort… O, dat kostbare heden. Dat keert nooit weerom.

 

Ds. R. Boogaard