De gekomen Zoon des mensen

“Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.”

(Markus 10:45)

 

De Zoon des mensen is gekomen

Er is ongenoegen onder de discipelen. Tien van hen nemen het Jakobus en Johannes zeer kwalijk, dat zij het gedurfd hadden de Heere Jezus te vragen of zij aan Zijn rechterhand en aan Zijn linkerhand mochten zitten in Zijn heerlijkheid. Dan wijst de Heere Zijn twistende discipelen op Zijn komen en Zijn werken in deze wereld. Zijn opdracht, die Hij van de Vader ontvangen heeft, vat Hij in de bovenstaande woorden kort samen. De Zoon des mensen is gekomen! Niemand heeft om Hem gevraagd. Hij is door de Vader geschonken. Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven. En Hij, God uit God en Licht uit Licht, is gekomen als de Zoon des mensen. Ons vlees en bloed heeft Hij aangenomen, opdat Hij door de dood teniet doen zou degene, die het geweld des doods had, dat is de duivel.

Waartoe is Hij gekomen?

De Zoon des mensen is gekomen. In deze zes woorden is die onuitsprekelijke grote gave des Vaders samengevat. Hij heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem in de dood overgegeven voor een verloren en doodschuldig volk, dat naar God niet vroeg. Waartoe is Hij nu gekomen? Éérst spreekt de Heere uit, waartoe Hij niet gekomen is. Hij is niet gekomen om gediend te worden. Ach, zulk een Jezus zouden wij nog wel begeren, Die gediend wilde worden. Zulk een Zaligmaker, Die wat van ons vroeg, zou ons wel passen. Was Hij gekomen om gediend te worden, wat zouden wij ons best doen om Hem te dienen! Was zalig worden een zaak van werken, een zaak van wat voor Jezus doen, o, wat zouden wij ijveren! Vierentwintig uur op een dag zouden we zwoegen, slaven, arbeiden om in te gaan. Maar nu, ach, nu zegt de Heere zo met nadruk: Ik ben niet gekomen om gediend te worden. Nee, jongere, oudere, uw (jouw) tranen tellen niet mee in Mijn arbeid. Uw zuchten en uw kermen kunnen die prijs der zielen, dat rantsoen aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen. O, lezer, nu kan de Heere niets meer van ons gebruiken! Ik heb een oude predikant eens horen zeggen: ”Als wij konden zalig worden door wat voor Jezus te doen, wat zou Hij dan veel discipelen hebben! Maar nu is het maar een klein kuddeke”.

Hij is gekomen om te dienen

Hij is gekomen om te dienen. Niet voor mensen die nog wat voor God willen doen, heeft Hij waarde, maar voor mensen die uitgewerkt zijn. Voor hen krijgt Zijn borgwerk onuitsprekelijke waarde. Voor zielen, die wel eens hebben mogen wenen naar God en om God, maar die nu geen tranen meer hebben. Voor mensen, die dat zuchten en roepen tot de Heere leerden in de nood van hun zonde en vloek, maar die niet meer weten te zuchten en te roepen. Kort gezegd: voor die zielen, voor wie zalig worden zo onmogelijk wordt. Voor hen is Hij gekomen, neen, niet om door hen gediend te worden, want zij zouden niet weten waarmede zij Hem nog dienen konden. Maar om hen te dienen met Zijn gaven en met Zijn borgwerk. Hebben zij dan geen tranen meer? Hij kan een fontein uit een rots doen ontspringen. Hebben zij geen geloof meer? Hij is de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Klagen zij, dat zij de ware dankbaarheid zo missen? Hij geeft hun opnieuw een danklied tot Zijn eer. Al hun leven ligt in Hem. Hij, de Zoon des mensen, is hun geworden wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligheid en verlossing.

Hij offerde Zichzelf

Hij gaf Zijn ziel tot een losprijs, nee, niet voor allen, maar wel voor velen. Een losprijs, dat is immers de betekenis van het woord rantsoen. Hij kocht Zijn volk los uit de heerschappij van de satan en betaalde Zijn Vader de op de zonde geëiste straf: de dood. Hij betaalde met Zijn ziel. Hij offerde niet slechts Zijn lichaam, maar Zijn ganse Persoon. De Heere lere ons dat heilgeheim, dat er een dienende Zaligmaker is, Die niet vraagt wat Zijn kinderen hebben, maar wat zij missen en Die hun gebrek en nooddruft vervullen wil met Zijn onuitsprekelijke volheid.

Ds. A. Moerkerken