De hemelkoepel van Gods goedertierenheid

Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen. (Psalm 103:11)

Hoe vaak hoor je niet dat een kennis of familielid plotseling is overleden. Je denkt: dat had ook mij kunnen treffen. En waar was ik dan geweest? Wat is ons leven toch broos.

Psalm 103 zegt: ons leven is zo broos als het gras, als een bloem op het veld (vers 15-16). De schitterende bladertooi van de bomen in de herfst valt af. En dat vallend blad zegt ons: alles gaat voorbij. Onze kracht en bevalligheid, onze wijsheid en kundige prestaties. We zijn als een bloem, die vandaag bloeit en morgen is verdord. Maar één ding blijft en dat is Gods goedertierenheid (vers 17). De vastheid van Gods trouwverbond. Wat een tegenstelling tussen onze vergankelijkheid en Gods eeuwige vastheid.

De dichter tekent in deze Psalm nog meer tegenstellingen. Wij staan getekend met onze ongerechtigheden, ziekten en verderf. En daar tegenover staat God met Zijn vergeving, genezing en verlossing. Wat een God! Als je Die toch kennen mag! En dat mag! De afstanden van hemel en aarde, van oosten en westen komen eraan te pas om de grootheid van Gods ontfermen te tekenen (vers 12). En tegenover die grote ontfermende God staan wij nu met ons nietige en miezerige bestaantje in zonde en ongerechtigheid, in armoede en schuld.

Maar wat een Evangelie: “Zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen” (vers 11). Over deze wereld, waarin wij leven, welft zich de hemelkoepel van Gods goedertierenheid. Die eeuwige onveranderlijke goedheid van God. En dat is meer dan de blauwe hemelkoepel van een zonnige zomer. De zomer gaat voorbij. Zelfs de wereld gaat voorbij. Maar de goedertierenheid van de HEERE is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen (vers 17).

Door deze wereld gaat de brede, machtige stroom van Gods goedertierenheid. Dat wijst erop dat God Zijn genade aan ons schenkt zonder enige grond in onszelf. Het is louter genade, barmhartigheid, goedgunstigheid. Op grond van Gods genadeverbond. Het woordje voor

‘goedertierenheid’ – chèsèd – staat nooit los van Gods trouwverbond, waar we het teken en zegel van dragen in de Heilige Doop.

Gods genadeverbond komt tot zijn doel in de wederzijdse gezindheid van de verbondspartners. Het gaat om Gods vergeving, Zijn leiding en bescherming. Maar dat wordt door de mens beantwoord in de ‘nieuwe gehoorzaamheid’ van de liefde tot God. Herkent u dat ook in uw eigen leven?

In vers 8 jubelt de dichter het uit: “Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.” We zien het om ons heen wel gebeuren dat kinderen huilend naar moeder toelopen en om hulp vragen. En dat moeder zich vol erbarmen neerbuigt over haar kind en het troost.

De grondbetekenis van het woord ‘goedertierenheid’ vanuit het Hebreeuws is letterlijk: de trouw van een moedervogel voor haar bedreigde en hongerige jongen. Het Hebreeuws heeft altijd iets concreets achter de woorden zitten. Deze taal kent eigenlijk geen abstracties. Zo is het zelfs voor een kind te begrijpen. Hebt u wel eens een moedervogel gezien op haar nest met jongen? Blijf er maar af, want je wordt gepikt. Denk eens aan een gans of een zwaan met jongen. Wie te dicht in de buurt komt, krijgt een klap. Wat zorgt zo’n moederdier trouw voor haar jongen. Als een spreeuw met een wormpje in haar bek op de rand van het nest komt zitten, zie je direct al die kleine kopjes in het nest omhoog gaan om iets te bemachtigen. Een recht geaarde moeder laat haar kind niet huilen van honger. En als haar kind zich bevuild heeft, maakt ze het schoon.

Zo is nu de HEERE voor degenen, die Hem vrezen. Hij is barmhartig en genadig, groot van geduld. Hij geeft eten als er honger is, letterlijk en geestelijk. Denk vooral aan de ‘redelijke onvervalste melk’ van het Woord van God (1 Petr. 2:2). Hij wast ook telkens weer opnieuw de vuilheid van de zonde weg in het bloed van de Heere Jezus. Dat is nu goedertierenheid: moederlijk ontfermen.

Je kunt ook denken aan de innerlijke bewogenheid, die een vader gevoelt voor zijn ongehoorzaam en wederstrevig kind. Denk maar aan de gelijkenis van de verloren zoon. Zijn hart is ontstoken van liefdevolle deernis en verlangen naar zijn weggelopen kind. Die gevoelens zitten in het woord ‘goedertierenheid’. Dat moet je toch iets doen, als

je dat zo leest. Laat het u maar vrijmoedigheid geven om met al uw zonden, uw gebrek aan geloof en heiligheid en de gebrokenheid, die er is in uw leven, te vluchten tot deze goedertieren God, Die Zich in Zijn grote verbondstrouw als een vader over ons wil ontfermen.

Ds. C. G. Vreugdenhil