Geef de Heere de hand

‘Geef de HEERE de hand, en kom tot Zijn heiligdom’ (2 Kronieken 30:8m)

 

Een handdruk is niet zomaar een formaliteit, het betekent echt iets. Een bruid en bruidegom geven elkaar de rechterhand als ze hun ‘ja-woord’ geven. Waarom eigenlijk? Ze kunnen toch ook gewoon ‘ja’ tegen elkaar zeggen? Inderdaad, maar die handdruk is ten diepste een bekrachtiging van het ‘ja-woord’. Die handdruk onderstreept zichtbaar wat er gezegd wordt.  Het betekent: het is oprecht gemeend. Zo zeggen we wel eens tegen elkaar om wat we zeggen te onderstrepen: de hand erop.

Is het sacrament niet een onderstreping van wat God al zegt in Zijn Woord? Hij zegt dat Hij de zonde vergeeft om het bloed van Christus. En dat onderstreept Hij in het Heilig Avondmaal. We mogen onze bezoedelde hand leggen in de doorboorde hand van Christus en Zijn ‘ja-woord’ horen: de verzekering van Zijn gewilligheid en zondaarsliefde: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’ Hij geeft er de hand op: ‘Wie tot Mij komt zal ik niet uitwerpen.’

Wij geven elkaar – behalve in coronatijd – nogal eens de hand. Bij een welkom of een afscheid. Het geeft iets aan van eenheid, het contact en de gemeenschap. Wonderlijk dat koning Hizkia ook spreekt over de hand geven. En dan wel heel bijzonder want hij zegt in onze tekst: ‘Geef de HEERE de hand.’ Dat zeg je zomaar niet. Gaat de koning hier niet te ver? Toch is het de kern van zijn boodschap in hoofdstuk 30. ‘Geef de Heere de hand en kom tot Zijn heiligdom.’ Waarom zegt hij dat? De geschiedenis van koning Hizkia van Juda is een prachtig voorbeeld van gelovig handelen. Als hij 25 jaar is, ontvangt hij het koningschap en hij gaat onmiddellijk een totaal andere koers dan zijn vader Achaz. ‘Hij deed wat recht was in de ogen van de Heere.’ Deze jonge koning zet zich als een reformator met kracht in voor de dienst van God. Misschien heeft hij van zijn moeder Abia over de Heere gehoord. Wat is dat toch belangrijk: een godvrezende moeder, een godvrezende vader.

Hizkia bekeert zich tot de God van Abraham, Izak en Jacob. Maar hij verlangt er ook naar dat zijn volk de Heere weer zal dienen. Dat herken je toch wel? Als je zelf de Heere mag kennen, ontstaat er een diepe begeerte in je hart om daarover met anderen te spreken, met je kinderen, met gemeenteleden, met mensen in je omgeving. Dan bepaalt dat ook je gebedsleven en handelen.

Kijk maar naar Hizkia. De tempeldienst wordt in ere hersteld. Midden tussen alle afval en afgodendienst staat daar een jonge koning die door de Heilige Geest geleid wordt. Hij ruimt alle afgodsaltaren op, die zijn vader Achaz in Jeruzalem had laten bouwen (vs 14). Hij roept de priesters en Levieten samen, belijdt schuld voor de Heere en roept op tot een terugkeer naar God in de verzen 8 en 9. Gods hand steekt dus achter alle oordelen. Intens nodigt Hizkia tot die bekering uit: ‘Gij kinderen van Israël, bekeer u tot de Heere, de God van Abraham, Izak en Israël. …want de HEERE, uw God, is genadig en barmhartig’.

Wat blijkt hier de onvoorstelbare trouw van God. ‘Als u zich bekeert tot de Heere, zal Hij het aangezicht niet afwenden.’  Wees niet zo hardnekkig als uw vaderen (die om hun zonden zijn weggevoerd naar Assyrië). En als dan Jeruzalem gereinigd is van alle afgoderij wil Hizkia met het volk van Juda en Israël het Pascha vieren.

Midden in de uitnodigingsbrief, die Hizkia rondstuurt, staan die wonderlijke woorden: ‘Geef de Heere de hand.’ In onze cultuur is een handdruk heel normaal, maar in het Oosten groet men elkaar niet met een handdruk. Daar groeten ze elkaar door een omhelzing of een buiging. Hizkia bedoelt hier dus in ieder geval niet een groet. In Israël is de handdruk een teken van onderwerping. Als Salomo de troon van zijn vader heeft bestegen, komen alle vorsten, zelfs ook de andere zonen van David, en dan staat er: ‘…en zij gaven de hand, dat zij onder de koning Salomo zouden zijn.’ Dat betekende dat ze bereid waren om Salomo te gehoorzamen. Dat bedoelt Hizkia ook als hij zijn uitnodiging voor het Paasfeest laat uitgaan.  Die handdruk betekent: onderwerp u aan de Heere, geef u gewonnen aan Hem.

‘Geef de Heere de hand.’ Een geweldige uitnodiging voor het Paasfeest. Een voorafschaduwing van het Heilig Avondmaal, waar de nodiging van Christus klinkt: ‘Komt want alle dingen zijn gereed.’ In Hem is Gods hand uitgestoken naar zondaren, oprecht en zonder reserve. Jezus’ uitnodiging is als een uitgestoken hand. En die hand vraagt om overgave en gehoorzaamheid aan Zijn liefdesbevel: ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis.’ Geef Mij uw hart. Hem behoor ik toe. Die uitgestoken hand van de Heere schept een relatie.

Maar… kan dat wel, God de hand geven? Als je de koning niet eens zomaar een hand mag geven, mag dat dan wel bij God? Ja, maar als de koning als eerste zijn hand naar je toesteekt, dan mag het wel. Zo is het nu bij de Heere. In Christus steekt Hij Zijn hand naar ons uit. Hij nodigt. Zouden wij dan die uitgestoken hand afslaan? Hizkia wil op deze manier benadrukken hoezeer de Heere naar Zijn volk wil omzien, al hebben ze zich nog zo van Hem afgekeerd. Net als bij de vader van de verloren zoon: hij ziet naar hem uit en komt hem tegemoet.

Zo nodigt Hizkia uit voor de viering van het Pascha. Wel zes keer wordt in ons teksthoofd gesproken over het Paasfeest. Tot wie komt die uitnodiging in onze tekst? Het gehele volk van Israël en Juda. Ook het tienstammenrijk. Blijkbaar heeft koning Hosea van het Noordelijke rijk dit niet tegengewerkt. Want ze komen, al laten veel noorderlingen verstek gaan. Van Juda komen er heel veel naar Jeruzalem.

‘Geef de Heere de hand en kom tot Zijn heiligdom.’ De tempel in Jeruzalem, waar de dienst van de verzoening was, waar de offers gebracht werden. Waar al die paaslammeren geslacht werden. Een sprekend voorbeeld dat in Christus zijn vervulling heeft gevonden. ‘Zie het Lam Gods, dat de zonde der wegneemt.’ In Christus is Gods hand in genade tot ons uitgestoken. Er is redding voor ieder die met zijn verloren leven, met zijn schuld en zonde tot Hem vlucht.

Geef de Heere de hand en kom tot Zijn heiligdom. Naar de tempel! Ze moesten samen komen tot eer van God. Konden ze dan niet gewoon thuis geloven? Kon het niet zonder de viering van het Pascha? Kan het niet zonder de viering van het Heilig Avondmaal? Nee, het is een inzetting van de Heere. En daar moet je gehoorzaam aan zijn. Het is tot Zijn gedachtenis en tot onze troost. We belijden daarmee onze armoede (we liggen midden in de dood) en we gaan tot Hem om hulp. Dat hebben we nodig. Met minder kunnen we niet toe. Hem de hand geven betekent: gehoorzame onderwerping, ingaan op Zijn liefdesbevel.

‘Geef de Heere de hand.’ Hoe doe je dat? Je kunt alleen een hand geven als je niets meer in handen hebt. Je mag met lege handen komen. Je hoeft niets mee te brengen, behalve je schuld en zonden.

De grote eensgezindheid bij koning en onderdaan is echt een grote genade van God. We lezen dat in vers 12: ‘Ook was de hand van God in Juda, hun enerlei hart gevende, dat zij het gebod van de koning en van de vorsten deden, naar het woord des HEEREN’.  Hij trok, Hij leidde, Hij werkte. Zo is het toch altijd? Als je terugkijkt en bedenkt waarom je naar Zijn tafel kwam, zeg je: Dat was Gods hand. Hij heeft me aan Zijn tafel gebracht.

 

Ds. C.G. Vreugdenhil