De lijdende Knecht des Heeren

Jesaja, ook wel de evangelist van het Oude Testament genoemd, mag meer dan zeven honderd jaar voor de geboorte van de Zaligmaker een ‘tekening’ maken van de Knecht des Heeren. Een Knecht… Zo wordt Hij genoemd. Zo getrouw als een knecht zal Hij zijn werk op aarde doen. Hij is het van Wie de Vader zegt: “Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft” (Jesaja 41:1). Bij de doop van Christus horen we de ‘echo’ van deze woorden: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb”. In het slotgedeelte van hoofdstuk 52, dat eigenlijk al hoort bij Jesaja 53, gaat Jesaja spreken over de weg die de lijdende Knecht moet gaan. En over het doel van dit lijden. Het zijn de verzen 13 tot en met 15. We lezen in vers 13: “Zie, Mijn Knecht zal verstandiglijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden”. Wat een bemoedigend begin! In het bijzonder was dit bemoedigend voor Christus (die ook waarachtig mens was) als Hij in het Oude Testament over Zichzelf, over Zijn opdracht leest. Hij mag hier lezen en verstaan dat Hij ‘verstandiglijk’ zal handelen. En dat Hij ‘verhoogd en verheven, ja zeer hoog zal worden’. Met dit ‘verstandiglijk handelen’ wordt bedoeld dat Hij bekwaam zal zijn en dat Hij daarom ‘voorspoedig’ zal zijn. Hij zal Zijn ambten – profeet, priester en koning – op een bekwame wijze uitoefenen. De Heilige Geest zal Hem toerusten. Want op Hem zal “de Geest des HEEREN rusten: de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN” (Jesaja 11). Zo zal Hij straks verheven, ja zeer verheven, uitermate verhoogd worden. Hij zal opvaren naar het Vaderhuis en zitten aan de rechterhand van Zijn Vader. Hoe bemoedigend voor het Lam Gods als Hem dit aan begin van Zijn lijdensweg wordt voorgehouden. En het heeft Hem voortdurend voor ogen gestaan. Te midden van de diepste angsten vond Hij in het Woord troost en steun. Zo moeten ook Gods kinderen het kruis dragen. “Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods” (Hebr. 12:2). Om zo, zoals de oversten Leidsman, te staan in de christelijke hoop en lijdzaam te zijn in de verdrukkingen.

Het verheven worden van Christus heeft ook nog een andere betekenis. De opgestane en opgevaren Levensvorst zou eerst een Man van Smarten worden. Hij moest verhoogd worden aan het kruis. Zoals Mozes de koperen slang heeft verhoogd. Ook hiervan lezen we reeds in Jesaja (vers 14) : “Gelijk als velen zich over U ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen”. Opgeheven aan de schandpaal op Golgotha. Door lijden tot heerlijkheid…

In schrille kleuren schildert de profeet de diepte van dit lijden. Hij ziet de mensen staan rond de Man van Smarten. Zij hebben zich ontzet. Ja velen hebben gegruwd toen ze Hem aanzagen, toen Pilatus Hem voorstelde aan de wachtende menigte. “Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Zie, de Mens” (Joh. 19:5). Op Zijn aangezicht werden de tekenen van onuitsprekelijk diep lijden gezien. Zijn gelaat toonde niet alleen de sporen van het lichamelijke lijden, maar in het bijzonder van het zielenlijden. Hoe werd Hij geperst onder de toorn Gods. Zijn ziel was geheel bedroefd tot de dood toe. Hij kroop door de Hof ‘van elk vertreden, een worm geen man…’. Ziende op de drinkbeker die Hij moest drinken. Ruw hebben ze Hem gebonden en geschopt. Mensenvuisten hebben sloegen in Zijn gelaat. Zijn gestalte was die van een gebroken man. Ploegers hebben ‘op Zijn rug geploegd’. Een doornenkroon heeft het bloed uit Zijn slapen geperst. En dan de weg naar het kruis. Het wekte diep medelijden op bij de dochters van Jeruzalem. Gebroken, wankelend, onder het kruishout. “Een spot en smaad van mensen, Dien ’t boze volk, naar zijn baldadig wensen, beschimpen kan”. Met als ‘dieptepunt’ toen Zijn Vader zweeg. God van God verlaten. En toch (ook toen!): “Deze is Mijn geliefde Zoon in Dewelke Ik mijn welbehagen heb…”. Hier staat het menselijke verstand stil. Wie zal het verstaan? Ten diepste blijft het een geheim tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Wat is het nodig om persoonlijk deel te krijgen aan dit lijden. Voor mij! Dat de Zone Gods dit voor mij wilde doen. De Man van Smarten moest voor mij deze diepe weg gaan… Zijn gelaat verdorven … voor mijn zonden. Zijn gestalte gebroken… voor mijn zonden. Voor al mijn zonden! Hij voor mij daar ik anders de eeuwige dood had moeten sterven. Zijn dierbaar lichaam verbroken voor al mijn zonden. Dat zwaard van Gods gerechtigheid had mij, de zondaar, moeten treffen. Aan Gods gerechtigheid moet genoeg geschieden. Ik moet betalen… maar mijn offers schieten tekort! Dat is sterven aan eigen mogelijkheden om zalig te worden en het leven zoeken buiten mijzelf. En bedelen aan de troon van Gods genade: “gena o God, gena hoor hoe een boetling pleit”. Weet u waar een zondaar het meeste zicht op zijn zondaarsbestaan krijgt? Aan de voet van het kruis… Daar zien we wat het God de Vader heeft gekost of mij zalig te maken. Zo lezen we dat ook in het formulier voor het Heilig Avondmaal: “Aangezien de toorn Gods tegen de zonden zó groot is, dat Hij die (eer Hij ze ongestraft liet blijven) aan zijn lieven Zoon Jezus Christus met den bitteren en smadelijken dood des kruises gestraft heeft”. Kent en herkent u of jij dat? Als een arme zondaar je leven mogen verliezen… en het leven bij Hem, de Man van Smarten, het Lam Gods gezocht… en gevonden? Telkens weer opnieuw? En mocht zo Zijn bloed aan uw hart worden gesprengd zodat u het ging verstaan (Jesaja 52: 15)? Want dat is de vrucht. “Alzo zal Hij vele heidenen besprengen”. Besprengen met Zijn bloed. Dat dierbare bloed voor mij vergoten… Tot een volkomen verzoening… Van al mijn zonden… Tot eeuwige vrucht. “… En zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams” (Openb. 7: 14).

Ds. W.A. Zondag