Nieuwjaar

 “Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot Zijn hulp heeft, wiens verwachting op de HEERE, zijn God is.” (Psalm 146:5)

 

Nu we weer een nieuw jaar ingaan zal in menig hart de vraag leven: ‘Wat zal het jaar 2016 ons brengen?’ Eigenlijk zouden we wel vooruit willen zien, om te weten wat er in dit nieuwe jaar gebeuren zal, maar dat kan niet, en dat is maar goed ook. Veel vragen kunnen er intussen in ons hart zijn: ‘Zullen we gespaard blijven? Zullen we ons werk kunnen doen? Zullen we voor bijzondere ziekten bewaard blijven? Zullen er geen grote rampen komen?’  Het is geen wonder dat deze vragen bij ons opkomen, en toch … het antwoord blijft uit. Een onbekende toekomst ligt voor ons. Niemand weet, wat de dag van morgen hem brengen zal. Zeker, het kan iets goeds zijn, en de zegeningen van God zijn nog zo groot en veel. Maar het kan ook iets kwaads zijn; dat ligt ook in de hand van de Heere. Mozes heeft eenmaal gezegd: ‘Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet’. En daarom zullen we, ondanks het vele goede, toch ook in het nieuwe jaar ons aandeel in het levensleed kunnen verwachten. Er liggen misschien kruisen voor ons klaar, die we niet zullen kunnen ontwijken, wanneer Gods hand ons ervoor plaatst. En daar komt nog iets bij. Het jaar dat we ingaan is nieuw, maar we nemen er ons oude hart, dat tot alle kwaad geneigd is en waarvan het gedichtsel boos is van de jonkheid af aan, in mee. Onze doodsvijanden (zijn het dat voor ons?) zonde, wereld, satan en eigen vlees, zullen alles doen wat mogelijk is om ons in het verderf te brengen. Onze voet zal strikken ontmoeten, die behendig gelegd zijn. Onze boze hartstochten zullen ons niet met rust laten, maar ons vlees zal meer dan eens in ons woelen, zodat we uit moeten roepen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?’  Wanneer we dit alles overdenken, wat is het dan een grote zegen om in alle nood van het leven werkelijk de Heere nodig te hebben, en voor de toekomst het oog te slaan op Hem, van Wie de dichter zegt dat Hij de God van Jakob is. ‘Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot Zijn hulp heeft, wiens verwachting op de HEERE, zijn God is’. Welgelukzaligen, dat zijn zij, die hun zonden verzoend weten in het bloed van Christus, en die nu de God van Jakob tot hun Hulp hebben.  De mens van de wereld, in en buiten de kerk, heeft daar geen oog voor. In zijn oog is iemand welgelukzalig die zich alles veroorloven kan wat zijn hart begeert. En toch geeft dit geen geluk, en nog veel minder zaligheid. Roem en kennis, eer en geld, zijn wel dingen van waarde, maar ze laten het hart onbevredigd en brengen het ware geluk niet aan. Met handenvol goud is geen rantsoen te betalen voor de zonde. Ja, we kunnen met alle schatten van de aarde ons leven nog met geen minuut verlengen.  En daarom … welgelukzalig is alleen die mens, die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de HEERE, zijn God is. Die God, van Wie we zo dikwijls zingen: ‘Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naad’ren van de dood, volkomen uitkomst geven’. Al is de toekomst dan nóg zo donker, Hij kan uitkomst geven. In het volgende vers van deze psalm wordt immers van de Heere gezegd: ‘Die de hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is’.  Wanneer we Jakobs God tot onze Hulp hebben, dan hebben we geen zwakke, maar een machtige, nee een almachtige Helper. Hemel en aarde zijn door Hem geschapen, en Hij bestuurt en leidt al wat erin is naar Zijn welbehagen. En daarom: gelukkig als we naar Hem mogen vluchten met al onze noden voor tijd en eeuwigheid. Naar Hem, om ook al onze zonden voor Hem neer te leggen en te smeken: ‘Verzoen de zware schuld, die ons met schrik vervult, bewijs ons eens genade’. Hij kan helpen, want alles in de hemel en op de aarde is aan Zijn macht onderworpen. Hij kan u vóór alles en tégen alles bewaren, al naar het Hem goeddunkt. En de Heere wil ook helpen en uitkomst geven. Daar wijst de dichter op als hij van zijn God zegt: ‘Die trouwe houdt in der eeuwigheid’.  O, wij moeten dikwijls klagen over onze ontrouw. Maar hoog boven deze ontrouwe wereld troont de God der waarheid, Die trouwe houdt in der eeuwigheid. We kunnen ons op Zijn Woord altijd en overal verlaten. Dan kan de nood in het nieuwe jaar niet zó hoog gaan, of Hij bevestigt Zijn Woord: ‘God, Die helpt in nood, is in Sion groot’.  Zeker, ook in het nieuwe jaar zullen we door onze zonden, ons Zijn gunst weer onwaardig maken. Maar wanneer we als arme zondaren op de knieën worden gebracht, dan zullen we het ondervinden dat de Heere ons wil helpen, dat Hij trouw houdt in der eeuwigheid. En Hij zal ook helpen en uitkomst geven, wanneer we Hem in waarheid nodig hebben.  De dichter geeft in deze psalm als het ware een lijst van ellendigen die door Hem geholpen worden. Hij doet de verdrukten recht. Hij geeft de hongerigen brood. Hij maakt de gevangenen los. Hij opent de ogen der blinden. Hij richt de gebogenen op. Hij heeft de rechtvaardigen lief. Hij bewaart de vreemdelingen. Hij houdt de wees en de weduwe staande. Hij … vul hier uw eigen diepe nood in. En laten allen die hun naam hier lezen, het bij Hem zoeken, Die helpen kan, wil en zal! Hij zal u, ondanks uw algehele onwaardigheid, niet begeven en niet verlaten. ‘Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot Zijn hulp heeft, wiens verwachting op de HEERE, zijn God is’.
Willen we echter tot dat welgelukzalige volk behoren, dan zullen we alle verwachting van onszelf moeten verliezen. Ja, dan zullen we ons léven moeten verliezen, om het in Gods hand te geven. Hoe wordt dat in praktijk gebracht? Door als een hulpeloze in onszelf naar de Heere te vluchten met de belijdenis: ‘Heere, hier ben ik; ik kan van mijzelf niets goeds; ik ben een arm, ellendig en ongelukkig zondaar; maar Heere, ontferm U over mij, en schenk mij Uw genade’. Daartoe is nodig dat wij bij de Heere op school komen. Dat we wederom geboren worden, en de Heilige Geest tot een Leidsman in ons hart hebben. Dan zijn we werkelijk welgelukzalig!  Neen, dat wil niet zeggen dat het alles vreugde zal zijn. Want het staat vast: al schenkt de Heere ons in het nieuwe jaar de volle maat van Zijn zegeningen, moeite en verdriet blijven ook niet uit. Maar toch, welgelukzalig het volk, dat de HEERE vreest! Hij zal in dit moeilijk leven, Zijn volk en erfdeel niet begeven. Al schreit dan mijn oog, al bloedt mijn hart, al klaagt mijn mond, toch zal ik U prijzen, O HEERE, mijn Hulp en mijn Verwachting.

‘Zalig hij, die in dit leven,

Jakobs God ter hulpe heeft;

Hij, die door den nood gedreven,

Zich tot Hem om troost begeeft;

Die zijn hoop, in ’t hach ‘lijkst lot,

Vestigt op den HEER’, zijn God’.

 

Ds. J. Driessen