Wat zoekt u?

“… en zochten God vroeg.”  (Ps. 78:34b)

Waar bent u naar op zoek in uw leven? Hoe velen zullen niet met een zucht op vakantie gaan en denken eindelijk wat rust te vinden. Waar denkt u die rust dan te vinden? Zoekt u het op de aarde of zoekt u het in de tijd dat u niet werkt des te meer bij de Heere en in Zijn Woord. Daar is zo’n verschil in zoeken. Dit blijkt ook wel in onze tekst uit Psalm 78. In deze Psalm wil Asaf gedreven door Gods Geest ouders en kinderen onderwijzen in verborgenheden die God heeft gewerkt in het volksleven van Israël. De geschiedenis van het volk is vol van Gods daden ondanks alle zonde van het volk. Nodig is dat ouders hun kinderen daarin onderwijzen, opdat ze God zouden leren zoeken en hun hoop op God zouden bouwen. Wat moeten de generaties in Asafs dagen en in onze dagen leren om op de juiste manier te zoeken!
Een ik-gericht zoeken: U zegt Israël wordt toch in de tekst getekend als zoekend naar God. Dat is toch geen ik-gericht zoeken? God vroeg zoeken is toch altijd goed. Wie de Heere vroeg zoeken zullen Hem toch vinden. Heel vers 34 is eigenlijk vol van dat zoeken. Niet alleen in de woorden ‘en zochten God vroeg’, maar ook in de daaraan voorafgaande woorden ‘zo vraagden zij naar Hem’ komen we het uitgaan van het volk naar God tegen. Voor ‘vragen’ mogen we hier namelijk ook lezen ‘zoeken’.  Dat zoeken van God heeft als doel lezen we in het volgende vers: ‘dat God hun Rotssteen was en God de Allerhoogste hun Verlosser’. Men zoekt uitkomst, verlossing te midden van de dood. De doden vallen bij vele tientallen onder de volksgenoten in de woestijn. Wanneer zal de dood hen treffen? Te midden van de dreiging van de dood vragen ze naar de Heere en keerden weder naar de Heere en zoeken Hem vroeg.  Vroeg zoeken wil zeggen, een zoeken van ’s morgens af. Men stond vroeger op om Gods aangezicht te zoeken in de benauwdheid. Men vroeg om verlossing en zocht de Verlosser. In Psalm 63 lezen we dat David zegt: ‘O, God gij zijt mijn God, ik zoek u in de dageraad, mijn ziel dorst naar U’. Hetzelfde woord ‘zoeken’, maar leeft dan op de bodem van het hart ook hetzelfde? Wat is er een verschil in zoeken, een verschil in verwachting van de Heere. Een verschil zo groot als tussen eeuwig wel en eeuwig wee.  Te midden van de dood zoekt Israël God, zegt Asaf in deze Psalm. Dat zal toch wel oprecht zijn in zo’n grote nood? In zijn onderwijzing wijst Asaf er echter op dat het zoeken van Israël wel sprak over God, de Verlosser, maar dat ‘zij vlijden met hun mond en logen Hem met de tong, want hun hart was niet recht met Hem’ (vers 36). Het ging Israël in het zoeken niet om de Heere, het ging hen niet om verlossing. Het ging ten diepste in de tocht door de woestijn steeds maar weer om meer en beter. De Heere gaf water uit de rotsteen, overvloedig manna, overvloedig vlees … Maar Israël eiste meer, eiste anders. Ze walgden van het lichte brood, de vleespotten in Egypte waren beter. Ze hadden nooit genoeg. Het hart verbonden met de aarde begeert altijd meer. In dit alles wordt het zoeken van de mens getekend. Het is niet alleen onder Israël zo, maar u en ik zijn er in getekend in onze nooit te verzadigen begeerte, in het zoeken van onszelf en de welvaart van de aarde. Zegeningen tellen we niet, van zonde weten we niet. Benauwdheid en tegenslagen voelen we en achten we onrecht te zijn. De begeerte beheerst ons leven. We staan vroeg op, doen ons gebed naar onszelf toe en eisen vervulling van onze verwachting. Onze verwachting die echter nooit een oprechte verwachting zal worden. Met Israëls verwachting en de onze is het van nature als met het verlangen van koning Herodes. Hij wil die geboren koning der Joden ook aanbidden. Hij wil er wel vroeg voor opstaan, informeert er naarstig naar. In zijn zoeken ging het echter ook alleen om het handhaven van zijn eigen troon. Er is niemand die God oprecht zoekt.

Het ware zoeken: En toch, die Mij vroeg zoeken zullen Mij vinden. Het ware zoeken wordt daar geboren waar de verwachting van de aarde haar glans heeft verloren. Onze verwachting, onze begeerte wordt dan zonde voor Gods aangezicht. Daar waar de wet Gods wordt toegepast in het leven, gaan we met Paulus zien: ‘ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zei: Gij zult niet begeren’.  God zoekt van de opgang uit de hoogte deze vervloekte aarde op. Hij maakt zoekende. Dat zoeken is zo anders. Bij dat zoeken vergaat de glans van de aarde. Niet het wegnemen van mijn benauwdheden schenkt mij dan het leven. Als de medicijnen maar aanslaan, als ik maar wat uitrust in de vakantie dan zal ik weer wat opleven. Nee, dat is het leven niet dat blijft tot in alle eeuwigheid. Te midden van de woestijn van

 

het leven schenkt de Heere Leven. Van de verwachting van dat Leven geldt: die God zoekt, uw hart zal leven. Tegenover Herodes vindt u het zo andere zoeken van de wijzen uit het oosten. Uw goedertierenheid in dat zoeken is beter dan het tijdelijk leven met al zijn zegeningen voor de tijd.
Tweeërlei zoeken: Hoe zoekt u, toe levend naar de grote Gods ontmoeting? Hoe donker de tijd ook mag zijn. Hoe vol moeite uw leven ook mag zijn. Hoe alles spreekt van vergankelijkheid en dood. Hij opent uw ogen om te laten zien wat u werkelijk kwijt ben. U bent God kwijt. Bij het licht van Gods Woord gaan we zien: Hij hoeft nooit meer naar me om te kijken. Dat maakt dat we God gaan zoeken.  Wat een wonder dat Hij van eeuwigheid in Christus een weg uitdacht tot behoud van zulke verloren zondaren. Dat Christus kwam om te zoeken dat verloren is. Daarom zoekt de Heere om Christus’ werk nog zondaren, verloren mensen, op om ze te maken tot een volk die op de puinhoop van hun leven zoekend, ook al is het vijf voor twaalf op hun levensklok, biddend roepen: ‘Gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk gekomen zijt’. Leer de Heere zo te zoeken en gij zult vinden.

 

Ds. L. Terlouw