Vaderlijke ontferming

“Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden … Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.” – Psalm 103:4b en 13

Op dankdag komen we samen om de Heere te erkennen voor de oogst, die mocht worden binnen gehaald. De oogst is de kroon, die God geeft op het werk. Onze tekst spreekt over ‘gekroond zijn’ met goedertierenheid en barmhartigheid. De kroon is het symbool van heerlijkheid. In de natuur is het een beeld van het volle leven in bloei, ook van de vrucht op het veld. Vorsten en vorstinnen dragen kronen. Ook bomen dragen kronen. Een kroon herinnert aan rijkdom en overvloed, eer en heerlijkheid. Overwinnaars worden gekroond. Wat een weldaad.

Appels en peren zijn de kroon op het werk van onze fruittelers. Laten we hopen en bidden dat voor de overvolle schuren met fruit nog een afzetgebied wordt gevonden. Wat zou het erg zijn als die ‘kroon’ niet tot zijn doel komt.

Wij hebben allen onze kroon verloren door de zondeval. Maar de HEERE is de Kronende. En als u zegt: HEERE, die kroon heb ik niet verdiend, zal Hij zeggen: Ik kroon u omdat Ik die kroon verworven heb, toen Ik de doornenkroon droeg.

De kroon uit onze tekst is niet van goud, maar van goedertierenheid. God zegt: Ik tooi u met de kroon van goedertierenheid en barmhartigheid. Goedertierenheid is Gods verbondstrouw. Zijn bewogenheid in Christus over zondaars. Zijn gunst, ook in ons natuurlijk dagelijks bestaan: de stralende zon en de milde regen, gezondheid en kracht, arbeid en rust. Barmhartigheid wordt vaak in samenhang gebruikt met goedertierenheid. Dat woord is afgeleid van ‘moederschoot’. Het gevoel dat een moeder heeft voor haar kind, dat ze onder haar hart gedragen heeft. En nu is God de Vader nog oneindig meer. Hij zorgt voor de tijd en voor de eeuwigheid. God gaf Zijn Zoon. En in Hem bewijst God Zijn eeuwige trouwen vaderlijke liefde. Loof den HEERE, mijn ziel!

Als christen zou je jezelf af kunnen vragen of je je leven zou overhebben voor iemand anders. Paulus zegt dat je voor een goede vriend eventueel je leven zou kunnen geven (Rom. 5:7). Dat is wel voorgekomen in rampen en oorlogen. De vraag of je zoiets zelf zou doen, maakt heel wat los in je hart. En nu wijs ik op de betekenis van het woord ‘goedertierenheid’. Het grondwoord wijst op de trouw van een moedervogel voor haar bedreigde jongen. Een voorbeeld maakt dit duidelijk.

Kijk, daar staat een groep mensen te kijken naar een brandende boom. In de top van die boom zit een nest met jonge vogeltjes. Angstig fladdert de moedervogel tussen de takken rond haar nest. Ze wilde haar jongen redden, maar ze kon het niet. Toen het vuur het nest bijna had bereikt, keken de mensen met ingehouden adem toe. Wat zou die moedervogel doen?

Ze kon gemakkelijk wegvliegen en haar leven redden, maar dat deed ze niet. Ze ging op het nest zitten en breidde haar vleugels uit over haar jongen. Toen kwamen de vlammen en verbrandden de vogel. Na de korte brand kwamen de jongen springlevend tevoorschijn toen iemand de vogel van het nest wipte. Ze had haar leven gegeven voor haar jongen.

Dat was een vogel.

Hoeveel liefde moet de hemelse Vader dan wel hebben voor Zijn kinderen. Hij gaf Zijn Zoon. Hoeveel liefde moet de Heere Jezus dan wel hebben voor Zijn volk. Hij gaf Zijn leven aan het kruis. “God bevestigde Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren” (Rom. 5:8). Daar hebt u concreet de betekenis van Gods goedertierenheid. Die heeft God geopenbaard in Christus. Jezus is de vlees geworden goedertierenheid van God.

Als u de bewogenheid van God wilt zien, moet u vluchten tot de Heere Jezus Christus. In Hem zien we Gods goedertierenheid. In dat van liefde brandende hart van Christus, Die op Goede Vrijdag

aan het kruis gestorven is om onze zonden. Mag u geloven dat de Heere Jezus ook voor uw zonden gestorven is? Dan beseft u pas ten volle Gods goedertierenheid. En als u dat nog niet met zekerheid kunt geloven, weet toch dat de Heere Jezus als een gewillige Zaligmaker met uitgebreide armen nodigend en ontfermend u toeroept: “Wie in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. Ik heb geen lust in uw dood, maar daarin dat u zich bekeert en leeft.”

Ds. C. G. Vreugdenhil